25 600 IV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (IV) voor het jaar 1998

nr. 26
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 maart 1998

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 heeft op 4 februari 1998 overleg gevoerd met minister Voorhoeve voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken over de huidige financieel-economische situatie op de Nederlandse Antillen. Hierbij zijn aan de orde de brieven van de minister d.d. 27 oktober 1997 (NAAZ 97-74) en d.d. 30 januari 1998 (NAAZ 98-6).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Smits (CDA) maakte zich grote zorgen over de financieel-economische problematiek op de Nederlandse Antillen, mede omdat slechts nog een schamel begin is gemaakt met de uitvoering van de afspraken die de Nederlands-Antilliaanse regering met het IMF heeft gemaakt. In dat kader stelde hij de vraag aan de orde of de kabinetsformatie op de Nederlandse Antillen en de komende verkiezingen in Nederland tot vertraging zullen leiden bij de oplossing van deze problematiek.

Vervolgens vroeg hij de minister waarom de doelstellingen uit het per 2 april 1997 in werking getreden Structureel aanpassingsprogramma (SAP) niet zijn gerealiseerd. De regering van de Nederlandse Antillen heeft zich gecommitteerd om op de kortst mogelijke termijn met het IMF overeenstemming te bereiken over een aangepast SAP, maar daarbij zijn tot op heden nog geen concrete resultaten geboekt. Op welke wijze kan de minister bevorderen dat er toch een aangepast SAP totstandkomt? In de brief van 27 oktober 1997 wordt gesteld dat de regering van de Nederlandse Antillen zo nodig een beroep kan doen op de kredietfaciliteit indien alsnog een akkoord wordt bereikt met het IMF. Hij had begrepen dat de regering van de Nederlandse Antillen inmiddels een dergelijk verzoek heeft gedaan, terwijl nog geen akkoord is bereikt met het IMF. Dat bracht hem tot de vraag of de Nederlandse regering op dit punt niet te gemakkelijk door de bocht is gegaan.

De heer Smits achtte het een goede zaak dat wordt gewerkt aan een verdere versterking van het Nederlands-Antilliaanse departement van Financiën via personele samenwerking met en stages bij het Nederlandse ministerie van Financiën. Afgaande op de conclusies uit het rapport-Middelhoek, had hij evenwel verwacht dat minister Voorhoeve in zijn brief een stage van de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen bij het Nederlandse ministerie van Financiën zou hebben geadviseerd. De inhoud van het rapport is immers op een aantal punten nogal onthutsend. Als een aantal in dat rapport geconstateerde manco's niet snel wordt opgelost, zijn pogingen tot een structurele oplossing van de economische problematiek op de Nederlandse Antillen tamelijk zinloos. Hij vroeg de minister dan ook op welke wijze met de aanbevelingen uit het rapport-Middelhoek wordt omgegaan. Daarnaast wenste hij te vernemen met welke inzet de betrokken partijen proberen om de geconstateerde verschillen tussen enerzijds de standpunten van de regering van de Nederlandse Antillen en Aruba en anderzijds de aanbevelingen van de commissie-Van Lennep weg te nemen.

Hij constateerde voorts dat de regering van de Nederlandse Antillen een vrij essentiële uitzondering claimt voor het eilandgebied Curaçao, namelijk dat het zijn zelfstandige bevoegdheid tot het aantrekken van financiële middelen op de kapitaalmarkt behoudt. Hij hoorde graag of de minister met hem van mening is dat een dergelijke uitzondering het te voeren monetaire beleid van de regering van de Nederlandse Antillen en de gemaakte afspraken met het IMF behoorlijk kan doorkruisen. Ook vroeg hij welke betekenis moet worden toegekend aan het voornemen van de regering van de Nederlandse Antillen om de uitgangspunten voor een nieuwe belastingstructuur te toetsen aan de nog komende besluitvorming over een eventuele nieuwe staatkundige structuur. Betekent het uitblijven van besluitvorming op dit punt dat ook de invoering van een nieuw belastingsysteem op de lange baan wordt geschoven?

Naar aanleiding van bijlage 2 bij de brief van 27 oktober 1997 informeerde de heer Smits naar de tot op heden bereikte resultaten inzake het opzetten van een meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) voor de Nederlandse Antillen. Uit de bijlage was hem overigens gebleken dat de Nederlandse regering een groot aantal verschillende projecten op de Antillen en Aruba uitvoert. Met het oog daarop kreeg hij graag een reactie van de minister op de vraag of een andere, minder versnipperde aanpak niet efficiënter is?

Naar aanleiding van de als bijlage bij de brief gevoegde notitie inzake de uitwerking van de aanbevelingen van het rapport-Van Lennep wees hij erop dat de regering van de Nederlandse Antillen een brief aan alle diensthoofden heeft gestuurd met de mededeling dat de uitgaven voor goederen en diensten met 35% moesten worden gereduceerd. Daarnaast heeft het departement van Financiën opdracht gegeven de betalingen conform de liquiditeitsprojecties van het programma te verrichten. Mede in het licht van de conclusies uit het rapport-Middelhoek, vernam hij graag van de minister wat deze exercities hebben opgeleverd. Ook kreeg hij graag meer informatie over de stand van zaken bij de privatisering van de rijksdiensten en bij de automatisering.

Vervolgens stelde hij de vraag aan de orde hoe de Nederlandse Antillen uit de negatieve spiraal moeten komen, gelet op de zorgelijke conclusies die de minister in zijn brief van 30 januari jl. heeft getrokken, te weten:

– er is nog geen overeenstemming met het IMF bereikt over een aangepaste versie van het SAP;

– de structurele budgettaire problemen zijn in 1997 niet opgelost;

– er hebben zich onvoorziene tegenvallers voorgedaan bij de winst- en inkomstenbelasting;

– de Nederlands-Antilliaanse overheid had moeite met het financieren van het tekort over 1997;

– de huidige deviezenpositie van de Nederlandse Antillen is geflatteerd;

– de huidige beleidsvoornemens van de Nederlands-Antilliaanse regering zullen ertoe leiden dat budgettaire situatie in 1998 verder zal verslechteren; het is niet ondenkbaar dat het gezamenlijk tekort van de Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao in 1998 groter uitvalt dan de som van de aan het ambtenarenpensioenfonds (APNA) verschuldigde premiebetalingen.

Tot slot constateerde de heer Smits dat de minister een streng beleid jegens de Nederlandse Antillen hanteert op het punt van de schuldaflossing. Zo moet de regering van de Nederlandse Antillen vóór 1 maart 1998 tot herfinanciering conform de eerder afgesproken consolidatieovereenkomst zijn overgegaan. Daarnaast worden condities verbonden aan het toekennen van een overbruggingslening. Gezien het feit dat de datum van 1 maart zeer nabij is, wenste hij te vernemen welke inspanningen worden verricht om tot een oplossing te komen en wat er gebeurt als per 1 maart niet aan de in de brief genoemde voorwaarden is voldaan.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) maakte uit de recente verkiezingsuitslag op de Nederlandse Antillen op, dat slechts eenderde deel van de Nederlands-Antilliaanse bevolking het beleid van de regering-Pourier steunt. Zij vond het niet verwonderlijk dat de kiezers afrekenen met het harde Nederlands-Antilliaanse saneringsbeleid of althans de plannen daartoe van de afgelopen jaren, want het adagium «zachte heelmeesters maken stinkende wonden» is moeilijk aan de bevolking uit te leggen. Toch zullen grote en vooral pijnlijke veranderingen moeten worden bewerkstelligd, willen de Nederlandse Antillen echt uit het financieel-economische dal kunnen kruipen. Dat proces zal moeilijker slagen als de bevolking zich er massaal van afkeert. Er zal dan ook veel politieke overtuigingskracht nodig zijn en blijven.

Hierna memoreerde zij dat de doelstelling van een financieringstekort van 2% van het BNP uit het oorspronkelijke SAP ver weg lijkt. Er was in 1996 en 1997 weliswaar een trendbreuk waar te nemen met tekorten van respectievelijk 4,5% en 3,7%, maar voor 1998 wordt weer een tekort van 5% tot 6% voorspeld. De regering van de Nederlandse Antillen moet dan ook zo snel mogelijk met het IMF overeenstemming bereiken over een aangepast SAP. Zij vroeg naar de bijdrage die de minister denkt te kunnen leveren om deze overeenstemming te helpen bevorderen. In antwoord op een vraag van de heer Van Oven dienaangaande verklaarde zij dat de minister hierbij niet het voortouw moet nemen, want het blijft een zaak van de Nederlands-Antilliaanse regering en het IMF. Dat laat onverlet dat er sprake is van een zekere betrokkenheid van de Nederlandse regering.

Uit de brief van 30 januari 1998 begreep zij dat de Nederlandse regering terecht enige coulance betracht in de slepende kwestie van nieuwe afspraken met het IMF. Zo is tot 1 maart 1998 uitstel verleend inzake de aflossing van de overbruggingslening. Met het oog op de uitslag van de recente verkiezingen stelde zij wel de vraag aan de orde of per 1 maart inderdaad overeenstemming zal zijn bereikt met het IMF. Als deze datum niet wordt gehaald, riskeren de Nederlandse Antillen een boeterente van 5% bovenop de eerder vastgelegde rentelast. Op zichzelf is dat redelijk, maar dit komt dan wel weer bovenop de financiële ellende die er al is. De vraag is dan ook of dit niet het risico met zich brengt dat barrières schier onneembaar worden. Voorts vernam zij graag van de minister welke projecten in de verdringing komen als gevolg van het feit dat de verlenging van de overbruggingslening ten laste van de KabNA-begroting wordt gebracht.

Ook wees zij erop dat ter financiering van het tekort over 1997 wederom de hand wordt gelicht met de betaling van premies aan het APNA. Het fonds moest voortijdig buitenlandse bezittingen liquideren teneinde de pensioenen te kunnen uitbetalen. Zij vroeg of de ambtenarenpensioenen door deze manoeuvre in het gedrang komen. Ook hoorde zij graag van de minister welke mogelijkheden de regering van de Nederlandse Antillen op korte termijn heeft voor het nemen van ingrijpende maatregelen aan de inkomsten- en de uitgavenkant. Verwacht hij dat kerntakenanalyses en privatisering echt soelaas zullen bieden?

Tot slot ging mevrouw Scheltema in op het rapport van de Inter-American Development Bank (IDB). In dit rapport wordt een aardig maar ook onthutsend overzicht geboden van de mammoetoperatie die nodig zal zijn om de financieel-economische malaise werkelijk tot het verleden te laten behoren. Een lichtpuntje is dat de IDB ronduit optimistisch is over de kansen op een snelle verbetering van de situatie, omdat relatief kleine en eenvoudige maatregelen op de kleine eilanden al heel veel effect zullen sorteren. Haar vraag was of de minister dit optimisme deelt. Verder kreeg zij graag inzicht in de stand van zaken bij de uitvoering van het economische actieprogramma dat de regering van de Nederlandse Antillen met de eilandgebieden heeft opgesteld. Is dit programma geactualiseerd naar aanleiding van de aanbevelingen van de IDB?

De heer Van Middelkoop (GPV) vond de financieel-economische situatie op de Nederlandse Antillen ook buitengewoon zorgwekkend, hetgeen nog eens wordt gecompliceerd door de komende kabinetsformatie op de Nederlandse Antillen. In financieel-economisch opzicht is het noodzakelijk dat de nieuwe regering een brede legitimatie heeft, zodat zij in het regeerakkoord pijnlijke knopen kan doorhakken. Hij zou het op prijs stellen als de minister in algemene zin zijn oordeel geeft over de verwerking van de aanbevelingen uit het rapport-Van Lennep. Na de weigering van de Nederlandse Antillen en Aruba om deze aanbevelingen op een aantal onderdelen uit te voeren, was hij immers het totaalbeeld op de stand van zaken kwijtgeraakt. In hoeverre ondermijnen deze weigeringen het van tevoren geformuleerde doel, in casu de oplossing van de schuldenproblematiek? Als de nieuwe belastingsystematiek bijvoorbeeld wordt gekoppeld aan eventuele staatkundige hervormingen, zal de invoering van die systematiek nog een hele tijd vergen. Hetzelfde geldt voor de aanbeveling tot het zodanig wijzigen van de ERNA, dat de eindverantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de gezamenlijke begrotingen en de gezamenlijke schuld bij de landsoverheid ligt, alsmede voor de problematiek met betrekking tot het Solidariteitsfonds.

Ook informeerde de heer Van Middelkoop naar de stand van zaken bij de privatisering van overheids-NV's. Is deze privatisering, gelet op de schaalgrootte op de Nederlandse Antillen, wel verstandig? Het zal immers vaak om bedrijven gaan die ter plaatse geen concurrentie hebben. Hij vroeg de minister dan ook of een gezonde argwaan ten aanzien van de privatisering niet op zijn plaats is.

Met de heer Smits onderstreepte hij het belang van personele bijstand van het Nederlandse ministerie van Financiën, in het bijzonder ter verbetering van de heffing van inkomstenbelasting en invoerrechten. Wordt dit door de Nederlandse Antillen goed opgepakt?

De brief van de minister van 30 januari jl. vond hij ronduit alarmerend. Er kan geen enkel misverstand over bestaan dat de eerste verantwoordelijkheid voor de oplossing van de problemen bij de regering van de Nederlandse Antillen ligt. Men hecht altijd zeer aan de eigen autonomie, maar deze autonomie moet dan ook worden gebruikt om zelf orde op zaken te stellen. Hij vreesde dat de Nederlandse Antillen per 1 maart in een negatieve spiraal terechtkomen, ervan uitgaande dat het voor het nu demissionaire kabinet-Pourier nog moeilijker zal zijn om met het IMF tot een akkoord te komen. In dat geval moeten de overbruggingsleningen worden terugbetaald, anders volgt er een boeterente. Bovendien komen nieuwe projectaanvragen dan in de vrieskist te liggen, hetgeen op lange termijn slecht is voor de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen. Er komt dan snel het moment waarop moet worden geconstateerd dat men zo binnen het Koninkrijk niet met elkaar kan omgaan. Op zichzelf had hij geen kritiek op het standpunt van minister Voorhoeve, zoals verwoord bij de recente begrotingsbehandeling en in de brief van 30 januari, maar dat houdt wel een keer op. Zijn vraag was dan ook welke bevoegdheden de koninkrijksregering op grond van het Statuut heeft om te voorkomen dat de Nederlandse Antillen per 1 maart 1998 echt in die negatieve spiraal terechtkomen.

De heer Van Oven (PvdA) sloot zich aan bij de naar voren gebrachte zorgen over de financieel-economische situatie op de Nederlandse Antillen. Het bevreemdde hem dat in de brief van 27 oktober 1997 nog wordt gesproken van een trendbreuk op het punt van het financieringstekort, resulterend in een daling van het tekort van 6,5% in 1995 naar 3,7% in 1997, terwijl in de brief van 30 januari 1998 weer een stijging van het tekort in 1998 tot 5% wordt voorspeld. Hij kon zich niet voorstellen dat de oorzaken van die stijging, zijnde tegenvallende belastinginkomsten en een overschrijding van de uitgaven, uitsluitend in januari 1998 zijn gebleken. Daarvan moet in de laatste maanden van 1997 toch ook al sprake zijn geweest.

Uit de brief van 30 januari werd hem duidelijk dat op de Nederlandse Antillen sprake is van een penibele liquiditeitssituatie, met name door de verhouding tussen de Nederlands-Antilliaanse regering en het APNA. Is het inderdaad denkbaar dat de regering van de Nederlandse Antillen eind februari in een acuut liquiditeitsprobleem geraakt en vertaalt zich dat in een pensioencrisis? Is het de minister bekend wat de Nederlands-Antilliaanse regering in deze situatie wenst te doen? Op zichzelf steunde hij de lijn van de Nederlandse regering, dat alleen financiële ondersteuning wordt geboden als aan de voorwaarden van het IMF is voldaan, maar dat behoeft niet te verhinderen dat de Nederlandse regering nu reeds terdege over de situatie wordt geïnformeerd.

Voorts wees hij erop dat minister-president Pourier blijkens het Algemeen Dagblad van 4 februari de tegenvallende belastingopbrengsten heeft weersproken. Dat bracht de heer Van Oven tot de vraag waarop minister Voorhoeve zijn oordeel in dezen heeft gebaseerd. Wordt een en ander veroorzaakt door het minder goed functioneren van het Nederlands-Antilliaanse departement van Financiën? Men heeft immers niet voor niets om ambtelijke bijstand gevraagd, zoals uit de brief van 27 oktober 1997 blijkt.

Hij releveerde verder dat in een penibele financiële situatie altijd de dreiging van kapitaalvlucht en een geringere investeringsbereidheid van het bedrijfsleven bestaat. Het min of meer mislukken van de uitgeschreven obligatielening in het najaar van 1997 wijst ook in die richting. Op zichzelf vond hij dat opmerkelijk, aangezien het Nederlands-Antilliaanse bedrijfsleven op allerlei andere fronten wel graag zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt. Houdt het probleem rond de positie van een van de directeuren van de centrale bank ook verband met de penibele financiële situatie?

Met de heer Van Middelkoop benadrukte hij dat het primair de verantwoordelijkheid van de regering van de Nederlandse Antillen is om de situatie te verhelpen, hoeveel offers dat de Nederlands-Antilliaanse bevolking ook kost. Dat mag Nederland echter niet weerhouden van het bieden van stimulansen. In dat kader dacht hij aan de bijdrage in het investeringsfonds waartoe vorig jaar is besloten. Hij kreeg graag een toelichting op de stand van zaken bij dit fonds. Verder noemde hij de fiscale regelingen waartoe is besloten, inhoudende dat investeringen op de Nederlandse Antillen voor de Nederlandse belastingaangifte onder een voordeliger tarief kunnen vallen. Met het oog daarop vroeg hij wanneer het Koninklijk Besluit inzake de energie-investeringsaftrek en de fiscale groenregeling wordt uitgevaardigd.

Tot slot merkte hij op dat de Nederlandse regering mede op aandrang van de Kamer contact heeft opgenomen met de Europese Commissie om te vragen naar compensatie in verband met de tegenvallende inkomsten van de Nederlandse Antillen als gevolg van de herziening van het LGO-besluit. Hij vernam graag de stand van zaken op dit punt. In dat kader wees hij erop dat de hierover aangenomen motie-Scheltema-de Nie c.s. ertoe strekt om de directe gevolgen van de herziening van het LGO-besluit, met name voor de periode november 1997 tot 2001, zoveel mogelijk door de Europese Unie te laten compenseren. Met andere woorden: de Europese Unie moet de Nederlandse Antillen in de gelegenheid stellen om de inkomstenderving op dit punt, zoals berekend door het Nederlands economisch instituut, op een andere wijze goed te maken.

De heer Te Veldhuis (VVD) vroeg zich, gezien de uitlatingen van de minister in het Algemeen Dagblad van 2 februari jl., af of het nog wel goed komt met de financieel-economische situatie op de Nederlandse Antillen. Deze situatie is buitengewoon beroerd en lijkt alleen nog maar slechter te worden. Hij had de indruk dat de Nederlands-Antilliaanse overheid het probleem onvoldoende kan beteugelen. Kan een verdergaande financiële verslechtering tot gevolg hebben dat een verdere uitstroom van met name jonge Antillianen naar Nederland zal plaatsvinden? Hij wenste niet voor dit probleem weg te lopen, temeer daar de uitslag van de verkiezingen van jongstleden vrijdag de hoop op een krachtdadige financiële aanpak niet heeft doen toenemen.

Hij wees erop dat de inkomsten van de Nederlandse Antillen onvoldoende zijn gestegen en dat de uitgaven onvoldoende zijn gedaald. In dat kader is het vreemd dat de invoerrechten in 1997 met 25 mln. Nederlands-Antilliaanse guldens zijn gedaald, terwijl de hoeveelheid invoer gelijk is gebleken. Door een inadequate inning van belastinggelden zijn tientallen miljoenen guldens minder geïnd dan was geraamd, met name ook van de hogere inkomens. De telefoontarieven zijn in weerwil van de afspraken met het IMF niet gestegen, waardoor 20 mln. Nederlands-Antilliaanse guldens minder is binnengekomen dan was geraamd. Ook de totale loonsom is gestegen, terwijl deze juist had moeten dalen. Verder zijn er achterstanden bij de afdracht van premies aan het APNA. Het fonds heeft zelfs al een deel van zijn bezittingen moeten liquideren om de pensioenen te kunnen betalen, terwijl mogelijk zelfs de kans bestaat dat binnenkort helemaal geen afdrachten meer kunnen plaatsvinden. Dat is een slechte vorm van potverteren. Via deze boekhoudkundige truc wordt ook nog verdoezeld dat op de Nederlandse Antillen een groot deviezenprobleem bestaat. Bovendien is de aflossingsverplichting aan Nederland over de jaren 1996 en 1997 inmiddels opgelopen tot 64 mln. en dreigt er in 1998 een stijging van deze verplichting tot 96 mln. Daarnaast resulteert de begroting voor 1998 op papier in een financieringstekort van 5%, hetgeen zonder additionele maatregelen zal oplopen tot 6% à 7%. Op grond hiervan kan dan ook worden geconcludeerd dat de financiële situatie op de Nederlandse Antillen hartstikke ongezond is.

De heer Te Veldhuis herinnerde eraan dat dit onderwerp vandaag niet voor het eerst aan de orde komt. Het is inmiddels een acute vraag hoe lang deze financiële kruik nog te water kan gaan zonder te barsten. Hoe lang heeft het IMF nog geduld om met de onderhandelingen door te gaan? Hoe lang moet Nederland nog geduld hebben? Hij benadrukte dat er op korte termijn écht een krachtige sanering van de overheidsfinanciën op de Nederlandse Antillen moet plaatsvinden. De Nederlands-Antilliaanse overheid heeft zelf voldoende mogelijkheden om de financiële mogelijkheden te verbeteren. Als men de politieke en bestuurlijke wil heeft om definitief orde op zaken te stellen, kunnen vele tientallen miljoenen guldens extra worden binnengehaald. Als de landen in Oost-Europa, die in een nog slechtere financiële situatie verkeren, alles op alles kunnen zetten om uit het dal te klimmen, rijst de vraag waarom dat op de Nederlandse Antillen niet mogelijk zou zijn.

Voorts memoreerde hij dat in 1996 is besloten om nog één keer financiële hulp aan de Nederlandse Antillen te bieden middels een stand-bykrediet, een overbruggingsregeling voor achterstallige schulden en een sociaal noodfonds, teneinde een krachtige sanering mogelijk te maken. De VVD-fractie is van mening dat thans op een soortgelijk verzoek om financiële bijstand met «nee» moet worden geantwoord. Nederland doneert al f.2000 per persoon per jaar aan de mensen op de Nederlandse Antillen en Aruba. Er is geen oud-moederland ter wereld dat zoveel aan zijn voormalige koloniën bijdraagt. De wens of de drang naar meer eigen autonomie, onafhankelijkheid en zelfstandigheid moet gepaard gaan met eigen verantwoordelijkheid, ook op financieel gebied. Het gaat niet aan om op zichzelf terecht grote politieke en bestuurlijke vrijheden te wensen, maar de bijbehorende financiële verplichtingen op Nederland af te schuiven. Het gaat namelijk wel om geld dat eerst door de Nederlandse belastingbetaler moet worden verdiend.

In dat kader was de heer Te Veldhuis van mening dat de Nederlandse Antillen zelf op de blaren moeten zitten als zij de neerwaartse spiraal niet zelf gaan ombuigen en dus de structurele sanering zelf op de klippen laten lopen. De Nederlandse Antillen dienen op korte termijn met het IMF tot overeenstemming te komen over een aangepast SAP. Gebeurt dat niet, dan wordt de achterstallige betalingsverplichting aan Nederland gekort op de KabNA-begroting 1998. Het is buitengewoon beroerd dat dan allerlei nieuwe projecten niet kunnen doorgaan, maar dat is dan onontkoombaar. Na zoveel jaren van begrip, meedenken en meegaan raakt het geduld van de VVD-fractie langzamerhand op.

Vervolgens sloot hij zich aan bij de vraag welke maatregelen de koninkrijksregering kan en moet treffen als het financieel uit de hand dreigt te lopen. Overigens meent de VVD-fractie dat dit pas als laatste redmiddel moet worden gebruikt. Misschien dat als een soort tussenoplossing op korte termijn een soort bestuursakkoord op grond van artikel 36 van het Statuut kan worden gesloten: een vrijwillige samenwerkingsovereenkomst tussen de Nederlandse Antillen en Nederland. Op grond daarvan kunnen bijvoorbeeld meer Nederlandse deskundigen ter beschikking worden gesteld om die zaken van de grond te krijgen, zoals het efficiënt innen van belastingen en invoerrechten en het opzetten van privatiseringsprocessen. Dat is zo ongeveer de laatste reddingsboei die wellicht nog soelaas kan bieden. In antwoord op een vraag van mevrouw Scheltema op dit punt gaf hij aan dat deze technische bijstand in lijn moet liggen met de aanbevelingen van het IMF en niets te maken heeft met het overnemen van de macht op de Nederlandse Antillen. Mocht de minister in zijn beantwoording aangeven dat er al voldoende technische bijstand wordt geboden, dan kan alleen worden geconcludeerd dat sprake is van bestuurlijke onwil op de Nederlandse Antillen om de noodzakelijke maatregelen tot uitvoering te brengen.

Naar aanleiding van een brief van de regering op dit punt bracht hij naar voren dat de VVD-fractie nog niets voelt voor een nieuwe aanpak in de vorm van programmafinanciering in plaats van projectfinanciering, althans zolang de zaken financieel nog niet op orde zijn. Afgezien daarvan moet bij programmafinanciering sowieso aan de volgende condities zijn voldaan: een goed planningsproces, een goede uitvoeringsorganisatie, een adequate financiële controle en voldoende democratische controle.

Tot slot releveerde de heer Te Veldhuis de uitspraak van de algemene ledenvergadering van de VVD van 31 januari, dat ten aanzien van de Nederlandse Antillen instroombeperkende maatregelen moeten worden genomen, uitgaande van het principe van gelijke monniken, gelijke kappen. Voor Antillianen die naar Nederland willen komen, moet eenzelfde toelatingsregeling gaan gelden als voor Nederlanders die zich op de Antillen willen vestigen. Hij verzocht de regering om daarvoor de nodige voorbereidingen te treffen.

Het antwoord van de minister

De minister wenste bij zijn uitspraken over de financieel-economische problematiek rekening te houden met de complexe politieke situatie waarin de Nederlandse Antillen zich thans bevinden. In het besef dat men erg gevoelig is voor opmerkingen van Nederlandse kant, had hij zich in zijn reacties op de verkiezingen op de Nederlandse Antillen verre gehouden van opmerkingen van partijpolitieke aard. Met het oog daarop had hij steeds benadrukt dat het een Nederlands-Antilliaanse verantwoordelijkheid is om op basis van de verkiezingsuitslag en de agenda van op te lossen bestuurlijke problemen conclusies te trekken en afspraken te maken. Het zou echter onverantwoordelijk zijn als Nederland deze politieke voorzichtigheid zover doortrekt, dat niets meer over de problematiek op de Antillen wordt gezegd. Derhalve vond hij het van groot belang om de ernst van de financiële problematiek op de Nederlandse Antillen te benadrukken.

Hij bracht onder de aandacht dat de financiële nood van de Nederlandse Antillen blijkens het rapport van de commissie-Van Lennep reeds een lange voorgeschiedenis heeft. Uit dat rapport blijkt ook dat de problematiek ernstiger is dan menigeen had gedacht. Het SAP uit 1996 heeft maar beperkte resultaten opgeleverd, omdat aan de inkomsten- en de uitgavenkant een groot aantal tegenvallers is opgetreden. Bij ongewijzigd beleid zal het financieringstekort in 1998 volgens een zeer voorzichtige schatting naar 260 mln. Nederlands-Antilliaanse guldens oplopen. Deze schatting is immers gebaseerd op goedgekeurde begrotingen voor 1998 en niet op de uiteindelijke uitkomsten die begin 1999 moeten worden geconstateerd. Met andere woorden: als er geen strakker financieel beleid wordt gevoerd, kan het tekort nog hoger uitvallen. De Nederlands-Antilliaanse regering en volksvertegenwoordiging staan dan ook voor een Herculestaak om de financiële situatie weer op orde te brengen.

De minister wenste niets af te doen aan de zorgen die over de financiële situatie zijn uitgesproken, maar hij vroeg wel begrip voor het feit dat hij niet op alle gestelde vragen uitgebreid kan ingaan. In dat verband wees hij erop dat zijn uitspraken hierover weer hun effecten op de Nederlandse Antillen hebben en dat de verantwoordelijkheid voor de oplossing van de problemen op de eerste plaats bij de Nederlands-Antilliaanse autoriteiten berust. Er moet worden vermeden dat door het schetsen van zeer sombere scenario's het vertrouwen gaat wankelen in de wil en het vermogen van de Nederlands-Antilliaanse politiek om de problemen grondig aan te pakken.

Voorts onderstreepte hij dat het van groot belang is dat de regering van de Nederlandse Antillen met het IMF overeenstemming bereikt over een aangepast SAP. Het IMF beschikt over de meeste deskundigheid voor het financieel gezond maken van landen waar de overheidsfinanciën volstrekt uit evenwicht zijn geraakt. Een alternatief voor de betrokkenheid van het IMF zou zijn om de financiële problematiek in een rechtstreeks bilateraal overleg tussen de Nederlandse Antillen en Nederland aan de orde te stellen, maar dat zou in psychologisch opzicht niet wenselijk zijn. Hij geeft dan ook de voorkeur aan de betrokkenheid van het IMF als objectieve instantie. Na een aantal gespreksrondes met de Nederlands-Antilliaanse regering heeft het IMF zich afgevraagd of zijn betrokkenheid in dezen wel de nodige resultaten oplevert. Dat heeft de Nederlandse regering, in de persoon van minister Zalm als bewindvoerder bij het IMF, ertoe gebracht om het fonds te verzoeken voor deze functie beschikbaar te blijven. De Nederlandse rol op dit gebied was dus vooral aanmoedigend van aard in de zin van: ga door, want een betere weg dan het IMF-aanpassingsprogramma is niet te bedenken. De Nederlandse regering wenst echter geen detailbemoeienis met het SAP, want dat is een zaak van de Nederlands-Antilliaanse autoriteiten en het IMF. Als beide partijen het daarover eens worden, kan wel op Nederland een beroep worden gedaan om de uitvoering van een dergelijk SAP mede mogelijk te maken. In 1996 is besloten dat Nederland in dat geval met drie dingen over de brug komt: een stand-bykrediet van de Nederlandsche Bank van 100 mln., 96 mln. voor herfinanciering van drie jaar aflossingsverplichtingen en 75 mln. voor een sociaal noodprogramma. In feite is Nederland heel zacht met deze toezeggingen omgegaan, want ondanks het niet tot uitvoering komen van het SAP is de 75 mln. voor het sociaal noodprogramma toegezegd en is nog niet aangedrongen op nakoming van de aflossingsverplichtingen uit 1996 en 1997 van in het totaal 64 mln.

Met de heer Te Veldhuis was de minister van mening dat de aard van de financiële problematiek het verder uitstellen van een fundamentele aanpak onverantwoord maakt, met name ook vanwege de maatschappelijke gevolgen die het uitblijven van zo'n aanpak op de Nederlandse Antillen zal hebben. Als de Nederlandse Antillen de trend niet ombuigen en er dus geen perspectiefvol en vertrouwenwekkend financieel-economisch beleid komt, zijn de consequenties voor de Nederlands-Antilliaanse bevolking negatief. Nederland kan zich dan niet aan deze negatieve consequenties onttrekken, gezien het feit dat de Nederlandse Antillen ook deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Ook daarom is het van belang dat Nederland blijft hameren op een akkoord met het IMF over de aanpassing van het SAP, waartoe de Nederlands-Antilliaanse regering op korte termijn ook opnieuw overleg met het IMF zal voeren. Het is van groot belang dat de Nederlands-Antilliaanse regering zich op basis van de beste inzichten in de financiële situatie met het IMF verstaat en dan een pakket maatregelen afspreekt dat logischerwijs de inkomsten van de overheid verhoogt en de uitgaven van de overheid beperkt. Hoewel het Statuut een aantal mogelijkheden biedt om handelend op te treden als gemeenschappelijke verantwoordelijkheden en problemen van het Koninkrijk als zodanig aan de orde zijn, vond hij het voor het proces van coalitievorming op de Nederlandse Antillen en voor de onderhandelingen met het IMF over een nieuw SAP niet bevorderlijk om daarover nu uitspraken te doen.

Hij bevestigde voorts er in een recent kranteninterview op te hebben gewezen dat de noodzakelijke financieel-economische aanpassingen op de Nederlandse Antillen niet louter ten laste behoeven te komen van de onderkant van de samenleving, aangezien er zeker nog mogelijkheden zijn om de eigen inkomsten te verhogen via een verbetering van de inning van heffingen en belastingen. Een van de problemen is dat de heffing van directe belastingen in handen ligt van de landsregering, terwijl de invordering door de eilandgebieden gebeurt. Dit betekent dat zeer intensieve communicatie en samenwerking tussen beide bestuurslagen nodig zijn om dat goed te laten verlopen. Op dat punt zijn verbeteringen mogelijk die de opbrengsten voor de Nederlands-Antilliaanse overheid zouden vergroten. In het belastingstelsel wordt ook nogal sterk de nadruk op directe belastingen gelegd, hetgeen impliceert dat er gezien de wat kleinere schaal van de Nederlandse Antillen niet zo'n goede mix van directe en indirecte belastingen is. Een volgend probleem is dat sommige gegevensbestanden, nodig voor een goede heffing en inning, gebreken vertonen. In het rapport van de commissie-Van Lennep is gewezen op de noodzaak van een hervorming van het belastingsysteem, maar daaraan is geen uitvoering gegeven omdat dit rechtstreeks de staatkundige en machtsverhoudingen tussen het land en de eilandgebieden raakt. Aangezien de discussie over de staatkundige verhoudingen nog geen definitieve resultaten heeft opgeleverd, bestaat er geen perspectief op spoedige hervormingen van het belastingsysteem.

In antwoord op vragen van de heren Smits en Te Veldhuis dienaangaande wees de minister erop dat Den Haag niet kan verordonneren dat de problemen inzake de staatkundige verhoudingen en de belastingsystematiek tegelijkertijd moeten worden opgelost. Het leek hem ook niet wenselijk om in het openbaar suggesties te doen voor verbetering of verbreding van de belastinggrondslag, gezien de reacties op de Nederlandse Antillen die dit soort suggesties naar verwachting oproepen. De Nederlandse regering kan alleen haar bezorgdheid op dit punt duidelijk maken en hulp en advies, inclusief personele bijstand, aanbieden. Overigens wordt op belastinggebied al veel personele bijstand geleverd. De grote inningsachterstanden zijn ook al fors ingelopen, maar op dat punt is nog steeds een aantal verbeteringen mogelijk. Het probleem van het niet innen van reeds opgelegde belastingaanslagen, met name bij de hogere inkomens, komt aan de orde op het niveau van de technische bijstand en in de contacten tussen de belastingdiensten van Nederland en de Nederlandse Antillen.

Ingaande op de vragen over het rapport-Middelhoek, deelde hij mede dat het Nederlands-Antilliaanse departement van Financiën zeer recent heeft verzocht om additionele financiële steun ter herziening van het financieel beheer op de Nederlandse Antillen. Het gaat in dit verzoek concreet om financiële bijdragen voor additionele opleidingen, stages, huisvesting en additionele technische bijstand. De reactie van de Nederlandse regering hierop zal vooral afhangen van de bereidheid om de aanbevelingen uit het rapport-Middelhoek uit te voeren. De in dat rapport geconstateerde zwakheden bij het Nederlands-Antilliaanse departement van Financiën hebben er mede toe bijgedragen dat de ernst van de financiële problematiek op de Nederlandse Antillen een tijd lang onvoldoende is onderkend. Overigens heeft het Nederlandse ministerie van Financiën zich de afgelopen jaren steeds zeer bereidwillig getoond bij verzoeken om het departement van Financiën op de Nederlandse Antillen met raad en daad bij te staan. Met technische bijstand kunnen echter niet alle problemen worden opgelost. Een aantal problemen vloeit namelijk niet voort uit een gebrek aan technische expertise, maar uit het uitblijven van heldere bestuurlijke beslissingen.

Hierna gaf de minister aan dat de recente problemen bij de top van de centrale bank van de Nederlandse Antillen weinig te maken hadden met de financiële problemen van de Nederlandse Antillen. Hij sprak de hoop uit dat de conflicten in dezen na het hierover gevoerde overleg thans zijn bijgelegd. In de huidige ernstige financiële situatie is het immers des temeer van belang dat de centrale bank als onafhankelijke en professionele instantie goed functioneert en dat de leiding daarvan niet ter discussie staat. In dat kader deelde hij mede daarin zeker vertrouwen te hebben.

Naar aanleiding van de vragen over de uitvoering van het rapport van de IDB memoreerde hij dat de regering van de Nederlandse Antillen een taskforce heeft ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de landsregering en de eilandgebieden, die de indiening van projecten ten laste van het IDB-fonds coördineert. Tussen de Nederlandse Antillen en de IDB vindt nu overleg plaats over de wijze waarop met de 25 mln. in dit fonds voor economische structuurversterking wordt omgegaan. De kern daarvan zal zijn dat de IDB de projectaanvragen zal toetsen.

Ingaande op de situatie die na 1 maart 1998 ontstaat indien de regering van de Nederlandse Antillen nog geen overeenstemming met het IMF over een aangepast SAP heeft bereikt, bevestigde hij dat alsdan een boeterente van 5/24% per maand in rekening wordt gebracht over de nog niet terugbetaalde overbruggingsleningen. Nederland is al uiterst coulant geweest door deze niet betaalde rekening een hele tijd te laten uitstaan, maar het uitblijven van overeenstemming kan niet zonder reactie blijven. Anders wordt ook de geloofwaardigheid van de financiële afspraken onderuitgehaald. Als bij het uitblijven van een akkoord met het IMF de nog resterende aflossingsverplichting wordt verhaald op de KabNA-begroting, komen allerlei projecten in de knel die van groot belang zijn voor het aanpakken van de armoedeproblematiek, het onderwijs en de economie op de Nederlandse Antillen. Met andere woorden: de financiële pijn van de Nederlandse Antillen presenteert zich dan ook heel manifest op de KabNA-begroting. Als deze negatieve ontwikkeling zich inderdaad voordoet, zal dat nader kabinetsberaad vergen. De minister wenste daar thans niet op vooruit te lopen, want het is nu vooral zaak om alles op alles te zetten voor goede afspraken tussen de Nederlandse Antillen en het IMF.

Vervolgens deelde hij mede dat het MOT op de Nederlandse Antillen sinds kort operationeel is. De binnenkomende mededelingen worden thans geanalyseerd. Het was hem niet bekend of naar aanleiding daarvan reeds tot meldingen bij het openbaar ministerie is overgegaan.

Wat de negatieve gevolgen van het herziene LGO-besluit voor de Nederlandse Antillen betreft, merkte hij op dat de minister van Buitenlandse Zaken in Brussel overleg heeft gevoerd over compenserende maatregelen en de situatie na 2001, wanneer het huidige LGO-besluit expireert. Voor het overige had hij geen nieuwe ontwikkelingen te melden. Zodra er resultaten uit dat overleg komen, zal de Kamer daarvan op de hoogte worden gesteld. Desgevraagd gaf hij aan dat Nederland in juridisch opzicht geen compensatieverplichting heeft in relatie tot de voor de Nederlandse Antillen negatieve werkgelegenheidseffecten van de besluitvorming van de Europese Unie van eind 1997. Ook de Europese Unie aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor de werkgelegenheidseffecten die door deze besluitvorming werden veroorzaakt, maar zij stelt voor de LGO-gebieden en dus ook voor de Nederlandse Antillen wel programmahulp ter beschikking. De afgelopen jaren was op de Nederlandse Antillen overigens sprake van een onderuitputting van die gelden. De Kamer zal nog informatie krijgen over de vraag of deze gelden thans beter worden benut.

Op dit punt bracht hij ook onder de aandacht dat Nederland waar mogelijk de werkgelegenheid op de Nederlandse Antillen stimuleert. De Nederlandse bijdrage van 25 mln. aan het IDB-fonds van september 1997 en het pakket fiscale stimuleringsmaatregelen waren ook mede geïnspireerd door de vrees dat de LGO-besluitvorming ongunstig voor de Nederlandse Antillen zou uitpakken. Als de fiscale mogelijkheden goed worden benut, betekent dit een forse impuls voor de werkgelegenheid op de Nederlandse Antillen. Het gaat hierbij om een openeindregeling die volgens de schatting van het ministerie van Financiën de betrokken investeerders een fiscaal voordeel van ongeveer 25 mln. per jaar oplevert. Daarnaast zijn er nog de reguliere projecten ter bevordering van de werkgelegenheid. De Nederlandse Antillen hebben overigens geen additionele projecten aangeboden die specifiek zijn gericht op degenen die vanwege de sluiting van het rijstoverslagbedrijf of de suikerfabriek werkloos zijn geworden.

Tot slot ging hij in op de consequenties van het niet-afdragen van premies aan het APNA en van het liquideren van buitenlandse investeringen. Hij wilde niet verhelen dat het hierbij om een ernstig verschijnsel gaat. Het is immers duidelijk dat het niet of niet voldoende afdragen van premies en het interen op het pensioenfonds op den duur negatieve consequenties hebben. Hij wilde dan ook sterk op een ombuiging van dit beleid blijven aandringen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Smits (CDA) kreeg het gevoel dat de houding van Nederland jegens de Nederlandse Antillen te voorzichtig van aard is. Gezien het belang voor de Nederlandse Antillen zelf, vond hij het noodzakelijk dat Nederland conform de in het Statuut vastgelegde verhoudingen de Nederlandse Antillen op hun verantwoordelijkheden aanspreekt. Een consequente houding van Nederland is geboden om te voorkomen dat de Nederlandse Antillen verder wegzakken in het financiële moeras.

Voorts onderstreepte hij dat niet alle problemen met technische bijstand en geld oplosbaar zijn. Zo was het hem bekend dat de Nederlands-Antilliaanse minister van Financiën niet alle uitgaven van de departementen onder ogen krijgt. Dat duidt erop dat men ongeremd uitgaven kan doen, hetgeen leidt tot een dieper wegzakken in het financiële moeras. Een andere attitude op dit punt leek hem dan ook zeer wenselijk.

Tot slot ging hij in op een vraag van de heer Te Veldhuis naar de situatie die per 1 maart ontstaat als de regering van de Nederlandse Antillen geen overeenstemming met het IMF heeft bereikt. Daarbij gaf hij aan dat een consequente houding bij het nakomen van gemaakte afspraken geboden is. In dat opzicht onderschreef hij hetgeen in de brief van de minister van 30 januari jl. is verwoord.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) onderstreepte ook het belang van een consequente houding. Zij steunde dan ook de opstelling van de minister op dit punt. Het is immers een keiharde noodzaak dat de Nederlandse Antillen in overleg met het IMF zo spoedig mogelijk tot een saneringsprogramma komen. Met de minister wenste zij echter ook oog te hebben voor de politieke setting waarin de Nederlandse Antillen thans verkeren. Als de kabinetsformatie op de Nederlandse Antillen een paar weken extra tijd vergt, was zij bereid om die ruimte toe te kennen. Het is echter onontkoombaar dat op korte termijn harde financiële maatregelen moeten worden genomen. Als het de regering van de Nederlandse Antillen niet lukt om met het IMF tot overeenstemming te komen, zullen in koninkrijksverband nadere maatregelen moeten worden overwogen. Thans is het echter nog te vroeg om daarmee te dreigen, temeer daar de steun in het gebied zelf van groot belang is voor het welslagen van een indringend saneringsprogramma. Zij had ook nog vertrouwen in de mogelijkheden van de Nederlandse Antillen op dit punt, mede gezien het feit dat niet alleen de PAR en de MAN, maar ook de PNP in de contactplanbijeenkomsten van een constructieve instelling ten opzichte van het saneringsprogramma blijk gaven.

De heer Van Oven (PvdA) herhaalde vierkant achter de opstelling van de minister te staan. Wel kreeg hij graag nog antwoord op zijn vragen over de vermeende trendbreuk op het gebied van het financieringstekort van de Nederlandse Antillen. In de brief van 27 oktober 1997 was nog sprake van een financieringstekort van 4,5% over 1997, terwijl dat volgens de brief van 30 januari 1998 3,7% blijkt te zijn. Tevens kreeg hij graag nog inzicht in de stand van zaken bij het investeringsfonds, alsmede op het punt van de inwerkingtreding van de fiscale stimuleringsmaatregelen. Bij brief van 28 januari jl. stelde de minister van Financiën dat deze maatregelen nog in werking moeten treden middels een KB.

De heer Te Veldhuis (VVD) had begrip voor het feit dat de minister niet op alle vragen expliciet kan ingaan, gezien de gevoeligheden die op de Nederlandse Antillen leven. Desalniettemin vond hij het van belang om nu heldere uitspraken te doen, gezien het feit dat de afgelopen kabinetsperiode nog niet veel vorderingen zijn gemaakt bij het oplossen van de financieel-economische problematiek.

Hij kreeg graag nog antwoord van de minister op zijn vraag of het IMF nog wel wenst door te gaan met de besprekingen met de regering van de Nederlandse Antillen. Ook kreeg hij graag nog een reactie op zijn vraag naar het bestuursakkoord ter versterking van de technische bijstand. Tot slot vroeg hij de minister nog in te gaan op zijn vraag naar een aanpassing van de toelatingsregeling voor Antillianen.

De minister constateerde allereerst dat de toelatingsregeling niet voor het onderhavige algemeen overleg is geagendeerd. Aan dit onderwerp zitten de nodige complicaties vast die behoorlijk wat onderzoek vereisen. Binnen enkele weken zal de Kamer van de minister van Binnenlandse Zaken en hem een brief ontvangen waaruit blijkt tot welke conclusies dit onderzoek heeft geleid.

Hij vond het een constructieve suggestie om op basis van artikel 36 van het Statuut tot een bestuursakkoord te komen. Een dergelijk akkoord vormt ook op geen enkele manier een aantasting van de autonomie van de Nederlandse Antillen. Veel van wat in het Koninkrijk geschiedt, is al impliciet een gevolg van de mogelijkheden tot bi- of trilaterale samenwerking. Hij sluit dan ook niet uit dat deze suggestie op het onderhavige financiële terrein kan worden toegepast, bijvoorbeeld analoog aan het bestuursakkoord dat met Sint Maarten is gesloten ter versterking van de bestuurlijke, ambtelijke en financiële capaciteit.

Vervolgens gaf hij aan dat het IMF begin december 1997 een delegatie van de Nederlandse Antillen heeft ontvangen, waarbij werd geconcludeerd dat pas na de verkiezingen duidelijk zal zijn waartoe de Nederlandse Antillen kunnen besluiten. Het is dan ook de bedoeling dat kort na de besprekingen over een nieuw regeerakkoord indringend met het IMF wordt gesproken om spijkers met koppen te slaan. Ondertussen loopt het contact met het IMF wel door, want ruim een week geleden heeft de Nederlands-Antilliaanse regering nog met het IMF overleg gevoerd over de mogelijkheden van een akkoord.

Voorts deelde hij mede dat de regeling van fiscale faciliteiten volgens zijn informatie per 1 januari 1998 in werking is getreden. Hij acht het denkbaar dat het KB in dezen met terugwerkende kracht van toepassing is. Hij zegde evenwel toe de Kamer nog nader te zullen informeren over de precieze datum van inwerkingtreding.

Verder gaf hij aan dat het IDB-investeringsfonds feitelijk nog niet in werking is getreden, omdat de voorbereidende activiteiten nog niet zijn afgerond. De IDB heeft zich wel bereid verklaard om deze taak op zich te nemen en er is ook al een taskforce geformeerd. Hij zegde toe de Kamer schriftelijk te zullen informeren over de datum waarop het fonds daadwerkelijk operationeel zal zijn.

Tot slot bevestigde de minister dat de cijfers met betrekking tot het financieringstekort sinds de brief van 27 oktober 1997 zijn veranderd. De oorzaken daarvan liggen in hogere personeelskosten dan was geraamd, in een aantal onjuiste ramingen die moesten worden gecorrigeerd, in lagere belastinginkomsten dan was geraamd en in hogere tekorten van afzonderlijke eilanden dan was geraamd. Hij zegde toe dat de Kamer nog schriftelijk informatie zal ontvangen over de afwijkingen c.q. de mee- en tegenvallers op dit punt.

De voorzitter van de commissie,

Van Oven

De griffier van de commissie,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Korthals (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), Van Rey (VVD), Lilipaly (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Hillen (CDA), Remkes (VVD), Van Oven (PvdA), voorzitter, Schuurman (CD), Noorman-den Uyl (PvdA), Fermina (D66), Van der Stoel (VVD), Oudkerk (PvdA), Van Dijke (RPF), De Graaf (D66) en Meyer (groep-Nijpels).

Plv. leden: V. A. M. van der Burg (CDA), Voûte-Droste (VVD), Rijpstra (VVD), Reitsma (CDA), Verbugt (VVD), Valk (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Van Vliet (D66), Van der Ploeg (PvdA), Van den Berg (SGP), Smits (CDA), Koenders (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Weisglas (VVD), De Cloe (PvdA), Poppe (SP), Van Gijzel (PvdA), De Koning (D66), Van den Doel (VVD), Woltjer (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Wolters (CDA) en Aiking-Van Wageningen (groep-Nijpels).

Naar boven