25 600 D
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Provinciefonds voor het jaar 1998

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 september 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij tevens afgedrukt. Met de vaststelling van dit verslag acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De waarnemend griffier van de commissie,

Nava

1

Welke realiteitswaarde heeft – mede gezien de ervaringen in deze kabinetsperiode met de gecorrigeerde netto rijksuitgaven – het geraamde accres van het provinciefonds ad f 48,6 miljoen? (blz. 4)

De raming voor het accres 1998 van f 48,6 miljoen betreft de raming op basis van netto gecorrigeerde rijksuitgaven behorende bij de Voorjaarsnota 1997. Op het accres is reeds een bedrag van f 40,0 miljoen in mindering gebracht in verband met de vorming van de behoedzaamheidsreserve.

De praktijk van de afgelopen jaren heeft laten zien dat het mogelijk is dat er een verschil zit tussen de ramingen zoals opgenomen in de Voorjaarsnota en de realisatiecijfers zoals opgenomen in de Voorlopige Rekening. Dit was ook de reden voor het instellen van de behoedzaamheidsreserve. Op grond van de ervaringen in de afgelopen 2 jaar blijkt dat de onderuitputting meestal pas na de Voorjaarsnota zichtbaar wordt. Met het IPO is daarom afgesproken dat effecten van mutaties in de netto gecorrigeerde rijksuitgaven die na de Voorjaarsnota van het lopende jaar optreden, voortaan in de behoedzaamheidsreserve tot uitdrukking komen. Afrekening van de behoedzaamheidsreserve geschiedt na afloop van het jaar. Gelet op de ervaringen sinds de invoering van de normeringssystematiek in 1995 hebben de beheerders van het provinciefonds de verwachting dat de gevormde behoedzaamheidsreserve van f 40,0 miljoen voor 1998 toereikend zal zijn om de gevolgen van de nacalculatie van het accres voor 1998 te kunnen opvangen.

2

Waarom is het bedrag van de behoedzaamheidsreserve verhoogd?

Is de behoedzaamheidsreserve rentedragend? (blz. 5)

Waarschijnlijk wordt gedoeld op de eenmalige ophoging in verband met de vorming van de behoedzaamheidsreserve die voor het provinciefonds in 1997 f 20,0 miljoen bedroeg. Het betreft hier de bijdrage van het Rijk in de vorming van deze reserve van in totaal f 40,0 miljoen. Omdat de bijdrage voor 1997 slechts eenmalig was, vindt in 1998 een uitname uit het provinciefonds ter grootte van hetzelfde bedrag plaats.

De behoedzaamheidsreserve is niet rentedragend. Rentevergoeding tussen overheidslagen is in de praktijk niet gebruikelijk, noch wenselijk. Zo heeft het Rijk geen rente berekend over de bedragen die in de afgelopen jaren gedurende het uitkeringsjaar teveel via het gemeentefonds en het provinciefonds zijn uitgekeerd indien bij de nacalculatie over het betreffende jaar bleek dat de berekende accressen te hoog waren vastgesteld. Door het aanleggen van de behoedzaamheidsreserve ontstaat er voor provincies een renteverlies. Dit verlies wordt echter gecompenseerd door de eenmalige bijdrage van het Rijk bij het vormen van de behoedzaamheidsreserve en de rente over dit bedrag. Om de medeoverheden bij het vormen van de behoedzaamheidsreserve tegemoet te komen, is door het Rijk de verrekening van de nacalculatie van de fondsuitkering 1996 van –/– f 35,5 miljoen achterwege gelaten. Tevens draagt het Rijk eenmalig de helft bij in de vorming van de behoedzaamheidsreserve voor 1997, dat wil zeggen f 20,0 miljoen.

3

Op welke wijze zal precies invulling worden gegeven aan de lokale lastenverlaging van het bedrijfsleven?

Welke milieuheffingen komen in dat kader in aanmerking voor opheffingen?

Zullen dan ook milieuheffingen op sterk vervuilende en milieubelastende activiteiten vervallen? (blz. 5)

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 14b, zoals opgenomen in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de ontwerp-begroting van het gemeentefonds voor 1998.

4

Welke organisaties, bedrijven of sectoren profiteren straks en in welke situaties van de toevoeging aan het provinciefonds ter compensatie van de gederfde legesopbrengsten? (blz. 6)

Alle bedrijven, bedrijven en sectoren die legesplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer en de wet bodembescherming profiteren potentieel van de lastenverlaging. Daarbij is mede van belang dat de mate van profijt mede afhankelijk is van de vraag met welke frequentie een bedrijf milieuvergunningen of ontheffingen aanvraagt, alsmede van de vraag op wel moment een bedrijf actualisatie van bepaalde milieuvergunningen moet aanvragen (dan wel dit recent nog heeft gedaan).

5

Op welke wijze denkt de regering te waarborgen dat het volledige toegevoegde bedrag wordt besteed aan lastenverlichting van bedrijven? (blz. 6)

Het is voor gemeenten en provincies niet langer mogelijk leges te heffen op grond van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. De regelgeving zal daarvoor worden aangepast.

6

Wanneer zal duidelijkheid bestaan – voorafgaand aan de eerste suppletore begroting – over het bedrag uit het provinciefonds voor kleine infrastructuur? (blz. 6)

Naar verwachting zal in april 1998 duidelijkheid ontstaan over de bedragen die naar de stand per 31 december 1997 op de oude verplichtingen resteren. Dit bedrag moet voor het jaar 1998 worden afgetrokken van het bedrag dat van de begroting van Verkeer en Waterstaat wordt overgeheveld naar de begroting van het provinciefonds. Overigens geldt voor dit onderwerp het voorbehoud dat de Staten-Generaal instemmen met de voorstellen die leiden tot de overheveling van de huidige gebundelde doeluitkering naar het gemeentefonds en het provinciefonds.

7

Wat zijn de argumenten die zijn gebruikt om geen reservering voor de apparaatskosten vrijwillige bodemsanering in latere jaren te maken? (blz. 6)

Vanaf het jaar 1998 heeft nog geen overheveling plaatsgevonden voor de apparaatskosten vrijwillige bodemsanering van de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer naar de begroting van het provinciefonds. De omvang van de mutatie wordt bepaald op basis van de uitkomsten van de monitoring van het betreffende beleidsterrein. De resultaten van de monitoring zijn echter op dit moment nog niet bekend. Naar verwachting kan in de eerste suppletore begroting voor 1998 wel een beeld worden gegeven van de overheveling naar het provinciefonds voor het jaar 1998. Naar de huidige inzichten zal de overheveling dan tevens zijn structurele niveau hebben bereikt, waardoor het bedrag eveneens in de meerjarenraming van het provinciefonds kan worden opgenomen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Essers (VVD), Dittrich (D66), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Duivesteijn (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), Korthals (VVD), Luchtenveld (VVD), Assen (CDA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven