nr. 36
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 26 september 1997
De heer Marijnissen heeft mij verzocht1 om
te reageren op de berekeningen van het CMG over de koopkrachtontwikkeling,
waarover verschillende kranten onlangs bericht hebben.
Allereerst maakt het CMG geen koopkrachtberekeningen. Het CMG probeert
een indruk te geven van de netto-inkomensontwikkeling die werknemers zullen
ondervinden van december op januari. Er wordt dus geen rekening gehouden met
een aantal elementen die niet van invloed zijn op het netto loon maar wel
op het besteedbaar inkomen en dus op de koopkrachtontwikkeling zoals de nominale
ziektekosten, de kinderbijslag en de lokale lastenverlichting van f 100
per huishouden.
Maar ook in het bruto-netto-traject zijn er belangrijke verschillen met
de berekeningen van onder andere het CPB. Zo houdt het CMG geen rekening met
de bruto loonontwikkeling. Ook de verhoging van het minimumloon per 1 januari
is niet meegenomen. Verder laat het CMG af te dragen pensioen- en vutpremie
buiten beschouwing. Voor wat betreft de overige werknemersverzekeringen gaat
het CMG, voorzover ons bekend is, uit van ongewijzigde premies, omdat deze
nog niet officieel zijn vastgesteld. Ook dit is een belangrijk verschil met
de standaard-koopkrachtberekeningen voor 1998, waaraan een premiebeeld ten
grondslag ligt dat gebaseerd is op doorrekening door het CPB van de kabinetsvoornemens.
Tenslotte is de introductie van de werknemersfranchise in de Awf niet
meegenomen in de berekeningen, terwijl deze maatregel voor de lagere inkomens
gunstig uitwerkt.
Om bovengenoemde redenen kunnen de (partiële) berekeningen van het
CMG op geen enkele wijze een goede indicatie vormen voor de inkomensgevolgen
van de Miljoenennota, noch voor 1998, noch voor de voorgaande jaren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. W. Melkert