nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 17 november 1997
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag zoals dat door
de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat is vastgesteld.
Naar aanleiding van de in het verslag opgenomen vragen van de leden van
de fractie van D66 merk ik het volgende op.
Vergelijking situatie vóór en na invoering
Kaderwet
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de 3e tranche van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) is de laatste jaren veelal bij het ontwerpen van subsidieregelingen
reeds zoveel mogelijk aangesloten bij de voorschriften, neergelegd in de subsidietitel
van de Awb.
Ook op dit moment wordt doorgaans al de constructie gehanteerd dat eerst
tot verlening van een subsidie wordt overgegaan en dat later, na voltooiing
van het werk of project dan wel na afloop van een bepaalde termijn, tot de
definitieve vaststelling van de subsidie wordt overgegaan. Ook worden nu reeds
verplichtingen aan een subsidie-ontvanger opgelegd die overeenkomen met de
terzake in de subsidietitel neergelegde voorschriften. Hetzelfde geldt ten
aanzien van bepalingen die betrekking hebben op het door de aanvrager van
een subsidie vooraf verschaffen van informatie, als ook ten aanzien van regels
inzake het achteraf afleggen van rekening en verantwoording .
Al met al is de conclusie gewettigd dat de huidige praktijk in het algemeen
niet veel afwijkt van de situatie zoals deze na de invoering van de onderhavige
wet zal zijn.
Verschillen met andere kaderwetten
Door de subsidietitel van de Awb wordt een groot aantal onderwerpen betreffende
subsidies op volledig geharmoniseerde wijze geregeld. Op enkele punten is
echter de conclusie getrokken dat een volledige harmonisatie te ver zou voeren.
Voor die punten heeft de wetgever in de Awb de mogelijkheid tot differentiatie
uitdrukkelijk open gelaten.
Voor die onderwerpen kan per terrein de daarvoor best passende oplossing
worden gekozen.
Uitgangspunt daarbij blijft vanzelfsprekend dat daar, waar volstaan kan worden met de reeds in de Awb opgenomen regels, niet voor een andere
oplossing gekozen moet worden.
Zo geldt dat bijvoorbeeld ook voor de in artikel 4:24 van de Awb opgenomen
verslagverplichting. Als hoofdregel dient terzake te gelden dat ten minste
een maal in de vijf jaren een verslag wordt gepubliceerd, waarin wordt stilgestaan
bij de vraag of de met een bepaalde subsidie(regeling) beoogde beleidsdoelstelling
dichterbij is gebracht dan wel gehaald, alsook wat verder de effecten van
de subsidie in de praktijk zijn geweest.
Echter de mogelijkheid dient te blijven bestaan dat van de gestelde termijn
van vijf jaar kan worden afgeweken. Zo is het immers weinig doelmatig om met
de verslaglegging omtrent subsidies die slechts eenmalig en/of gedurende een
korte periode (bijvoorbeeld een jaar) worden verstrekt, met de verslaglegging
te wachten tot de daarvoor maximaal geldende termijn van vijf jaar in zicht
komt.
Ook zou het bij verstrekking van een klein bedrag aan subsidie voor een
mineur project een onevenredige eis zijn om terzake te verplichten tot een
uitgebreide, diepgaande, rapportage. Daarbij geef ik er uit een oogpunt van
rechtszekerheid de voorkeur aan dat een en ander zoveel mogelijk in de tekst
van de wet zelf tot uitdrukking wordt gebracht. Vanuit dat perspectief is
in de onderhavige wet aan de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels
terzake de verslagverplichting verder invulling gegeven.
Artikel 5, eerste lid
Als reactie op de vraag, waarom in artikel 5, eerste lid, intrekking van
een subsidie niet dwingend is voorgeschreven, merk ik het volgende op.
Het spreekt voor zich dat strijdigheid van de subsidieverstrekking met
verdragsverplichtingen waaronder in het bijzonder de verplichtingen die uit
de staatssteunbepalingen van het EG-verdrag voortvloeien, zoveel mogelijk
vermeden dient te worden.
Het is echter denkbaar dat bij subsidieverstrekking een fout gemaakt wordt.
Indien in een dergelijk geval subsidieverlening strijdig is of zou zijn met
internationaalrechtelijke verplichtingen is het echter niet altijd reëel
om tot terugvordering c.q. niet uitbetaling over te gaan.
Het kan voorkomen dat de Europese Commissie bij haar onderzoek naar de
verenigbaarheid van een subsidieregeling met het EG-verdrag weliswaar constateert
dat er sprake is van verboden steun maar toch geen terugvordering van de verleende
subsidie verlangt.
Overigens blijkt uit de jurisprudentie van het Hof van Justiite van de
Europese Gemeenschappen dat het vertrouwensbeginsel meebrengt dat onder omstandigheden
ten onrechte uitgekeerde steun door de ontvanger toch niet behoeft te worden
terugbetaald.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink