25 534
Regels inzake verstrekking van subsidies door de Minister van Verkeer en Waterstaat (Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 november 1997

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag zoals dat door de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat is vastgesteld.

Naar aanleiding van de in het verslag opgenomen vragen van de leden van de fractie van D66 merk ik het volgende op.

Vergelijking situatie vóór en na invoering Kaderwet

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de 3e tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de laatste jaren veelal bij het ontwerpen van subsidieregelingen reeds zoveel mogelijk aangesloten bij de voorschriften, neergelegd in de subsidietitel van de Awb.

Ook op dit moment wordt doorgaans al de constructie gehanteerd dat eerst tot verlening van een subsidie wordt overgegaan en dat later, na voltooiing van het werk of project dan wel na afloop van een bepaalde termijn, tot de definitieve vaststelling van de subsidie wordt overgegaan. Ook worden nu reeds verplichtingen aan een subsidie-ontvanger opgelegd die overeenkomen met de terzake in de subsidietitel neergelegde voorschriften. Hetzelfde geldt ten aanzien van bepalingen die betrekking hebben op het door de aanvrager van een subsidie vooraf verschaffen van informatie, als ook ten aanzien van regels inzake het achteraf afleggen van rekening en verantwoording .

Al met al is de conclusie gewettigd dat de huidige praktijk in het algemeen niet veel afwijkt van de situatie zoals deze na de invoering van de onderhavige wet zal zijn.

Verschillen met andere kaderwetten

Door de subsidietitel van de Awb wordt een groot aantal onderwerpen betreffende subsidies op volledig geharmoniseerde wijze geregeld. Op enkele punten is echter de conclusie getrokken dat een volledige harmonisatie te ver zou voeren. Voor die punten heeft de wetgever in de Awb de mogelijkheid tot differentiatie uitdrukkelijk open gelaten.

Voor die onderwerpen kan per terrein de daarvoor best passende oplossing worden gekozen.

Uitgangspunt daarbij blijft vanzelfsprekend dat daar, waar volstaan kan worden met de reeds in de Awb opgenomen regels, niet voor een andere oplossing gekozen moet worden.

Zo geldt dat bijvoorbeeld ook voor de in artikel 4:24 van de Awb opgenomen verslagverplichting. Als hoofdregel dient terzake te gelden dat ten minste een maal in de vijf jaren een verslag wordt gepubliceerd, waarin wordt stilgestaan bij de vraag of de met een bepaalde subsidie(regeling) beoogde beleidsdoelstelling dichterbij is gebracht dan wel gehaald, alsook wat verder de effecten van de subsidie in de praktijk zijn geweest.

Echter de mogelijkheid dient te blijven bestaan dat van de gestelde termijn van vijf jaar kan worden afgeweken. Zo is het immers weinig doelmatig om met de verslaglegging omtrent subsidies die slechts eenmalig en/of gedurende een korte periode (bijvoorbeeld een jaar) worden verstrekt, met de verslaglegging te wachten tot de daarvoor maximaal geldende termijn van vijf jaar in zicht komt.

Ook zou het bij verstrekking van een klein bedrag aan subsidie voor een mineur project een onevenredige eis zijn om terzake te verplichten tot een uitgebreide, diepgaande, rapportage. Daarbij geef ik er uit een oogpunt van rechtszekerheid de voorkeur aan dat een en ander zoveel mogelijk in de tekst van de wet zelf tot uitdrukking wordt gebracht. Vanuit dat perspectief is in de onderhavige wet aan de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels terzake de verslagverplichting verder invulling gegeven.

Artikel 5, eerste lid

Als reactie op de vraag, waarom in artikel 5, eerste lid, intrekking van een subsidie niet dwingend is voorgeschreven, merk ik het volgende op.

Het spreekt voor zich dat strijdigheid van de subsidieverstrekking met verdragsverplichtingen waaronder in het bijzonder de verplichtingen die uit de staatssteunbepalingen van het EG-verdrag voortvloeien, zoveel mogelijk vermeden dient te worden.

Het is echter denkbaar dat bij subsidieverstrekking een fout gemaakt wordt. Indien in een dergelijk geval subsidieverlening strijdig is of zou zijn met internationaalrechtelijke verplichtingen is het echter niet altijd reëel om tot terugvordering c.q. niet uitbetaling over te gaan.

Het kan voorkomen dat de Europese Commissie bij haar onderzoek naar de verenigbaarheid van een subsidieregeling met het EG-verdrag weliswaar constateert dat er sprake is van verboden steun maar toch geen terugvordering van de verleende subsidie verlangt.

Overigens blijkt uit de jurisprudentie van het Hof van Justiite van de Europese Gemeenschappen dat het vertrouwensbeginsel meebrengt dat onder omstandigheden ten onrechte uitgekeerde steun door de ontvanger toch niet behoeft te worden terugbetaald.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven