nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 december 1997
Het verheugt ondergetekenden dat de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,
onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen afdoende
zijn beantwoord, de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid
acht.
De leden van de VVD-fractie wensen nog te weten hoe groot de rentebijschrijving
is en in hoeverre het basisbedrag van f 75 miljoen reeds is uitgekeerd
en als dat laatste inderdaad het geval is, onder welke begrotingsposten dit
is gebracht. De leden van de VVD-fractie nemen aan dat het door het Rijk aan
de businessunit Vlissingen ter beschikking gestelde compensatiebedrag van
f 6 miljoen voor het vervallen van de onderhoudsbelasting een éénmalige
compensatie is en vragen zich af voor hoeveel jaren van onderhoudsbelasting
dit bedrag geldig is.
Conform het daaromtrent gestelde in de met de Zeeuwse instanties gesloten
bestuursovereenkomst inzake de opheffing van de Havenschappen Vlissingen en
Terneuzen is het basisbedrag van f 75 miljoen uitgekeerd op het moment
dat alle partijen die overeenkomst hadden ondertekend. Bij die gelegenheid
is ook de op het basisbedrag bijgeboekte rente, totaal een belopend bedrag
van f 5 644 980,72, overgemaakt. Vanzelfsprekend heeft deze
betaling plaatsgevonden onder het voorbehoud dat het onderhavige voorstel
tot wet zal worden verheven. De betaling heeft plaatsgevonden ten laste van
artikel 03.42, Havenschapsbijdragen, van Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting.
De compensatie voor de door de intrekking van de Wet Havenschap Vlissingen
vervallende mogelijkheid tot het heffen van de zogenaamde onderhoudsbelasting
is inderdaad eenmalig. De betrokken f 6 miljoen betreft een algehele
afkoop ineens, waarover tussen de betrokken partijen overeenstemming is bereikt.
De leden van de VVD-fractie en van de fractie van D66 vroegen voorts een
schatting van de mogelijke kosten van onderzoek en sanering van (water) bodemverontreiniging.
Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang te weten dat in
de bestuursovereenkomst tussen het Rijk en de betrokken Zeeuwse instanties
met betrekking tot deze mogelijke milieuproblematiek, is gekozen voor een
bestuurlijke formule, die de verhouding regelt tussen het Rijk als voormalige
deelnemer in de havenschappen en de andere voormalige deelnemers, eerlang
deelnemers in het nieuwe havenschap.
Voor een dergelijke formule is gekozen om te voorkomen dat onderzoek naar
eventuele verontreiniging de voortgang van het proces tot beëindiging
van de rijksdeelname aan de havenschappen vergaand zou vertragen. Het zou
immers gaan om het in kaart brengen van een oppervlakte van circa 5000 ha.
Consequentie hiervan is dat een inschatting van kosten van onderzoek en
mogelijke sanering thans niet te geven is.
De aan het woord zijnde leden van de VVD-fractie wilden weten hoeveel
de gemiddelde bijdrage van het Rijk in het nadelig exploitatiesaldo de laatste
tien jaar heeft bedragen en in hoeverre dit bedrag linea recta kan worden
doorgetrokken naar de komende periode. Daarnaast vonden ze de vraag gewettigd
of de gescheiden businessunits van het nieuwe havenschap met aparte boekhoudingen
ook gescheiden worden gezien waar het een exploitatiesaldo betreft.
De nog tot 1 januari 2008 doorlopende financiële medeverantwoorde-
lijkheid van het Rijk slaat nadrukkelijk alleen op de situatie dat er een
nadelig exploitatiesaldo ontstaat door kosten van onderzoek en sanering of
een nadelig saldo uit anderen hoofde door deze kosten wordt vergroot. In artikel
4 van de reeds genoemde bestuursovereenkomst is nauwkeurig weergegeven onder
welke condities er sprake kan zijn van het alsnog leveren van een financiële
bijdrage van het Rijk als voormalig deelnemer in de beide Zeeuwse havenschappen.
De bijdrage van het Rijk in de nadelige exploitatiesaldi beliep over de
periode van 1985 tot en met 1994 een bedrag van f 15,7 miljoen. Vanaf
1995 draagt het Rijk al niet meer bij in de tekorten. Er is, gegeven het hierboven
gestelde, dus geen sprake van dat dit bedrag linea recta doorgetrokken kan
worden naar de komende periode. De business units Vlissingen en Terneuzen
worden ook gescheiden gezien waar het betreft een exploitatiesaldo.
De leden van de VVD-fractie vroegen ten slotte in hoeverre de toegezegde
subsidiebedragen in overeenstemming zijn met datgene dat in de Europese Unie
wordt toegestaan.
De gemeenschappelijke regelingen tot oprichting van de thans op te heffen
havenschappen en de daarin vervatte bepalingen omtrent de financiële
medeverantwoordelijkheid van het Rijk zijn destijds aangegaan zonder enige
limitering in de tijd. Van de in dat kader, via bijdragen aan exploitatietekorten,
door het Rijk beschikbaar gestelde gelden is nimmer van enig bezwaar van de
zijde van de Europese Unie gebleken. Aangezien het in de onderhavige situatie
gaat om afkoop ineens van een in beginsel ad infinitum doorlopende verplichting
tot het bijdragen in exploitatietekorten kan worden aangenomen dat de Europese
Unie hiertegen evenmin bezwaar zal koesteren.
De leden van de fractie van D66 vroegen naar de financiële positie
van de havenschappen en de aanvaardbaarheid van exploitatietekorten.
Een belangrijke overweging bij de onderhandelingen rond de beëindiging
van de rijksdeelname aan de havenschappen is geweest dat zij hun activiteiten
op een structureel gezonde basis zouden moeten kunnen voortzetten. Dit sluit
niet uit dat zich nog exploitatietekorten kunnen voordoen, zoals dat bij het
Havenschap Vlissingen steeds het geval is geweest. Belangrijk is daarbij te
bedenken dat het havenschap als doelstelling heeft het genereren
van sociaal-economische ontwikkelingen. Daarbij is derhalve sprake van een
bredere afweging bij het initiëren van projecten dan alleen het bedrijfseconomische
rendement en kan er sprake zijn van een aanvaardbaar nadelig exploitatieresultaat.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort