nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Dit voorstel van wet strekt tot vervanging van een tweetal bepalingen
van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 1995, 5). De wet dateert oorspronkelijk
uit 1962, maar is nadien een aantal malen gewijzigd, waaronder wijzigingen
die zijn aangebracht na de inwerkingtreding van richtlijn nr. 83/189/EEG van
de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure
op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109; hierna verder
te noemen: de notificatierichtlijn).1
Hoewel het in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 neergelegde stelsel van
de bestrijdingsmiddelentoelating als zodanig dateert van vóór
de notificatierichtlijn en dus als niet notificatieplichtig is aan te merken,
zijn de wijzigingen op de wet – op één na – van
een latere datum dan de inwerkingtreding van de richtlijn. Bij deze latere
wijzigingen dient echter te worden aangetekend dat deze voortvloeiden uit
niet op het stelsel van toelating direct van invloed zijnde aanpassingswetgeving
(bijvoorbeeld uit de Aanpassingswet herziening adviesstelsel), uit aanpassing
van bepalingen die niet als technisch voorschrift zijn aan te merken (bijvoorbeeld
de introductie van het derdenberoep), dat deze rechtstreeks voortvloeiden
uit de implementatie van EG-richtlijnen, waarvan richtlijn nr. 91/414/EEG
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het
op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230; hierna verder
te noemen de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn) wel de meest in het oog springende
is of dat deze wijzigingen slechts strekten tot redactionele aanpassing van
reeds bestaande bepalingen en derhalve niet van inhoudelijke aard waren.
Niettegenstaande het voorgaande zijn op het stelsel ook inhoudelijke wijzigingen
aangebracht. Dit geldt in onderhavig verband voor zover de wet betrekking
heeft op de niet-landbouwbestrijdingsmiddelen, ook wel biociden genaamd. De
betrokken wijzigingen zijn niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste
lid, van de notificatierichtlijn. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie
te voldoen is dit voorstel van wet in ontwerp aan de Commissie van de Europese
Gemeenschappen genotificeerd en moet het op nationaal niveau opnieuw de wetgevingsprocedure
doorlopen (zie ook kamerstukken 1996/97, 25 389).
Daarbij gaat het bij de biociden om het in artikel 3, eerste lid, onderdeel
a, onder 8, neergelegde toelatingscriterium dat het middel het welzijn van te bestrijden gewervelde dieren niet onnodig mag schaden en om de in
artikel 3a, eerste lid, neergelegde mogelijkheid om nadere regels te stellen
omtrent de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, genoemde toelatingscriteria
alsmede om beginselen voor de beoordeling vast te stellen. Het gaat hier om
wijzigingen die oorspronkelijk bij de wijzigingswet van 21 april 1993 (Stb.
484)1 zijn geïntroduceerd en in 1995 zijn
aangepast door de inwerkingtreding van de wijzigingswet van 23 december 1994
(Stb. 1995, 4)2. Overigens kan worden vermeld
dat het criterium met betrekking tot het welzijn van de te bestrijden gewervelde
dieren, mede door zijn onbepaaldheid, tot op heden niet zelfstandig heeft
geleid tot een niet-toelating of tot een intrekking van een bestaande toelating
van een biocide. Evenmin is het tot vaststelling gekomen van regels als bedoeld
in artikel 3a, eerste lid, voor biociden. Een dergelijke regeling voor biociden
is met betrekking tot de milieucriteria wel in voorbereiding. Het ontwerp
daarvan is in het kader van de totstandkomingsprocedure genotificeerd conform
de notificatierichtlijn.
Voor de goede orde zij vermeld, dat voor zover de wet wordt toegepast
op gewasbeschermingsmiddelen in de zin van de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn,
zij strekt tot uitvoering van die richtlijn en derhalve als zodanig in overeenstemming
is met de notificatierichtlijn. De onderhavige hernieuwde vaststelling van
enkele bepalingen strekt dan ook niet verder dan de toepassing van die bepalingen
op biociden.
De tekst van de in artikel I van het wetsvoorstel opgenomen bepalingen
is identiek aan de tekst van de betrokken huidige bepalingen. Voor een toelichting
daarop zij verwezen naar de toelichtingen bij de eerdergenoemde wijzigingswetten.
Artikel II is wetstechnisch van aard en bevat een overgangsregeling. De
opnieuw vastgestelde bepalingen zijn niet van toepassing op volledige aanvragen
die voor de inwerkingtreding van dit voorstel zijn ingediend.
Mede gelet op de getroffen overgangsbepaling, kan het voorstel ingevolge
artikel III op de kortst mogelijke termijn in werking treden.
Het voorstel van wet is op 4 augustus 1997 gemeld aan de Commissie van
de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van
de notificatierichtlijn.
Het is tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie,
ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech
tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994,
235).
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen