B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 25 juli
1997 en het nader rapport d.d. 1 september 1997, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het advies van de
Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 14 juli 1997, no.97.003421, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij
de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met
memorie van toelichting, houdende wijziging van de Meststoffenwet.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 juli 1997,
nr. 97.003421, machtigde Uw Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 25 juli 1997, nr. W11.97.0421, bied ik U hierbij aan.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer nadat aan zijn opmerkingen aandacht zal zijn geschonken.
1. In het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting wordt opgemerkt
dat het voorstel van wet is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen
ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 83/189/EEG
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een
informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG
L 109). De Raad van State gaat ervan uit dat het voorstel van wet nogmaals
aan hem voor advies zal worden voorgelegd indien het oordeel van de Europese
Commissie dan wel van de lidstaten aanleiding geeft tot verandering van meer
dan bijkomstige aard, en acht het gewenst dat het oordeel van de Europese
Commissie aan hem wordt toegezonden.
1. Terecht gaat de Raad van State ervan uit dat het voorstel van wet nogmaals
aan hem zal worden voorgelegd indien het oordeel van de Europese Commissie,
dan wel de lidstaten aanleiding geeft tot een verandering van meer dan bijkomstige
aard.
2. In artikel I, onderdeel E, onder 1, wordt voorgesteld in onderdeel
2 van bijlage C van de Meststoffenwet, zoals die wet na inwerkingtreding van
de wijzigingswet van 2 mei 1997 (nog niet gepubliceerd volgens een mededeling
in de memorie van toelichting) zal komen te luiden, de aanduiding van de mestsoort
«gier» te vervangen door: gier (droge-stofgehalte ca. 2,5%). Het
gaat hier om de codes 2, 6 en 11. Aangezien gier, als van vee afkomstige urine,
een minimum droge-stof gehalte van nul kan hebben en voor het
droge-stof gehalte de wijze van gierafvoer uit de stal en gieropslag bepalend
is, ligt het mede gelet op de systematiek van bijlage C, waarbij bij andere
met droge-stof gehalte aan te duiden mestsoorten gebruik wordt gemaakt van
boven- en ondergrenzen, naar het oordeel van het college in de rede dat in
plaats van een globaal gemiddeld percentage een maximum percentage droge-stof
gehalte voor gier wordt aangegeven. Ook uit een oogpunt van rechtszekerheid
en handhaafbaarheid verdient een duidelijk maximumpercentage de voorkeur.
De Raad adviseert bijlage C in die zin bij te stellen.
2. Overeenkomstig het advies van de Raad van State is in de tabel behorende
bij bijlage C van de Meststoffenwet bij de mestcodes 2, 6 en 11 een maximum
percentage voor het droge-stofgehalte in de omschrijving van gier opgenomen
in plaats van een globaal gemiddeld percentage. Voor de gier van rundvee wordt
in plaats van een droge-stofgehalte van circa 2,5% een maximum percentage
van 4% voorgesteld. Voor de gier van varkens wordt in plaats van een droge-stofgehalte
van circa 2% een maximum percentage van 3% voorgesteld. Dit laatste maximum
percentage geldt eveneens voor de gier van vleesvarkens. Evenzo is een maximum
percentage voor het droge-stofgehalte opgenomen bij mestcode 29 betreffende
de gier van konijnen. Dit percentage bedraagt 2,5%.
Het toegestande maximum percentage droge-stofgehalte in gier verschilt
per diercategorie. Dit hangt samen met de verschillende stalsystemen die worden
gebruikt en de mate van zorgvuldigheid waarmee in die stalsystemen de urine
van de mest wordt gescheiden.
3. In de toelichting op de in artikel I, onderdeel F, onder 3, voorgestelde
wijziging van Tabel III van bijlage D wordt onder meer opgemerkt dat in deze
tabel onnauwkeurigheden in de normen ongedaan worden gemaakt die het gevolg
zijn van onterechte afkortingen. De Raad merkt op dat bij de categorieën
jongvee van rundvee en weidekoeien respectievelijk hoogdrachtige koeien wordt
voorgesteld de forfaitair vastgestelde hoeveelheid fosfaat van 3,60 kg naar
4,08 kg te verhogen respectievelijk de forfaitair vastgestelde hoeveelheid
fosfaat van 3,60 kg naar 3,04 kg te verlagen. Voor de forfaitair vastgestelde
hoeveelheden stikstof is ten aanzien van de gemelde categorieën voorzien
in een verhoging van 6 kg naar 6,14 kg respectievelijk een verlaging van 4,80
kg naar 4,55 kg. Daarnaast is ook de wijziging van de forfaitaire stikstofhoeveelheid
voor schapen, inclusief lammeren tot 25 kg, van 2,4 kg in 2,10 kg opvallend.
Gelet op de relatief grote omvang van deze wijzigingen zullen deze nader in
de memorie van toelichting moeten worden toegelicht.
3. Overeenkomstig het advies van de Raad van State is voorts in de memorie
van toelichting een passage opgenomen waarin de wijzigingen van tabel III
van bijlage D van de Meststoffenwet nader zijn toegelicht.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, in overeenstemming met mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde
voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen