nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
De Meststoffenwet, zoals deze zal zijn gewijzigd na inwerkingtreding van
artikel I, onderdelen E en R, van de wet van 2 mei 1997 (Stb. ...)1, waarmee onder meer het stelsel van regulerende mineralenheffingen
wordt ingevoerd, bevat een aantal onjuistheden en omissies van ondergeschikt,
technisch karakter. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe de wet op deze
punten te corrigeren. De wijzigingen worden in het navolgende kort toegelicht.
Het voorstel van wet is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen
ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 83/189/EEG van
de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure
op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109). Tot deze
melding is zekerheidshalve – mede gelet op de gevolgen die het ten onrechte
achterwege laten van een melding in het algemeen kan hebben – overgegaan,
nu niet vaststaat dat het onderhavige voorstel van wet technische voorschriften
in de zin van deze richtlijn bevat.
ARTIKEL I
Onderdelen A, B en C
De eerste twee onderdelen strekken ertoe de terminologie in overeenstemming
te brengen met de Algemene wet bestuursrecht. Onderdeel C zet twee verschrijvingen
in bijlage A recht.
Onderdeel D
In de lijst van andere meststoffen in bijlage B, die een aanvoerpost voor
de heffingplichtige landbouwbedrijven en intermediaire ondernemingen vormen,
waren ten onrechte beendermeel, ontlijmd beendermeel en diermeel niet opgenomen.
Het niet in de regulering betrekken van deze stoffen – die slechts in
beperkte mate op de markt beschikbaar zijn – zou kunnen leiden tot een
vergrote vraag naar deze stoffen. Dit zou het ongewenste neveneffect kunnen
hebben dat de stoffen in de toekomst onvoldoende beschikbaar zijn voor biologische
veehouderijbedrijven, welke traditioneel deze stoffen afnemen
als alternatief voor kunstmeststoffen.
Onderdeel E
Dit onderdeel heeft betrekking op bijlage C, die de forfaitaire normen
ter bepaling van het fosfaat- en stikstofgehalte in dierlijke mest bevat.
Bij runderen, varkens en konijnen wordt een nadere precisering van het
begrip «gier» gegeven, ter onderscheiding van deze mestvorm van
filtraat en andere mestvormen, welke een hoger droge-stofgehalte dan gier
hebben. Uit oogpunt van rechtszekerheid en handhaafbaarheid wordt een maximum
percentage droge-stofgehalte voorgesteld.
De verfijning die bijlage C bevat door het hanteren van mestcode 18a naast
de mestcodes 18 en 18b zou in de praktijk tot onnodige verwarring kunnen leiden.
Om deze reden heeft een herschikking van de codes plaatsgevonden.
Bij mestcode 42a was ten onrechte de gemiddeld in de praktijk voorkomende
waarde vermeld, in plaats van de waarde die voor 75% van de bedrijven te laag
uitpakt. De «75%-benadering» heeft als algemeen uitgangspunt gegolden
bij de vaststelling van de forfaits van het forfaitaire spoor. Dit om het
milieurisico te beperken en om zoveel mogelijk deelname aan het verfijnde
spoor te stimuleren. Verwezen zij onder meer naar het op dit punt in de memorie
van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij de voorgaande
wijzigingswet van 2 mei 1997 gestelde (kamerstukken II 1995/96, 24 782,
nr. 3, blz. 15; kamerstukken II 1996/97, 24 782, nr. 5, blz. 13 e.v.).
Bij de mestcodes 52 en 52a was de brijvoerdermachine ten onrechte bij
de drinkwater besparende systemen genoemd.
De overige wijzigingen strekken tot herstel van verschrijvingen.
Onderdeel F
Met dit onderdeel wordt een aantal redactionele fouten gecorrigeerd en
wordt tabel III aangevuld met melkvee, dat in de praktijk net als de overige
in de tabel genoemde diercategorieën frequent elders wordt geweid.
Uitgangspunt van tabel III zijn de forfaitaire hoeveelheden fosfaat en
stikstof per maand. Deze waarden zijn – ten onrechte – afgerond
en vervolgens omgerekend naar de hoeveelheden per jaar. Omdat de afronding
heeft plaatsgevonden vóór de omrekening naar de hoeveelheden
per jaar, zijn er – in sommige gevallen aanzienlijke – onnauwkeurigheden
in de normen ontstaan. Thans wordt voorgesteld om deze onnauwkeurigheden ongedaan
te maken.
In de voetnoten bij tabel IV is bij runderen en varkens waarvoor in de
handel het levend gewicht wordt gehanteerd, een nadere differentiatie naar
diercategorieën aangebracht.
ARTIKEL II
In de begripsomschrijving van «bureau heffingen» wordt thans
ten onrechte verwezen naar artikel 13, achtste lid, van de Meststoffenwet,
dat komt te vervallen. In de nieuwe begripsbepaling wordt dat recht gezet.
ARTIKEL III
Inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is voorzien per 1-1-1998, gelet
op het feit dat de heffingen betrekking hebben op een geheel kalenderjaar.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen