25 524
Goedkeuring van de opzegging van deel VI van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 18 februari 1998

Het wetsvoorstel tot goedkeuring van de opzegging van deel VI van de Europese Code inzake Sociale Zekerheid is op donderdag 12 februari 1998 in plenaire zitting door de Tweede Kamer behandeld. De stemming over het wetsvoorstel, die op dinsdag 17 februari 1998 zou plaatsvinden, is evenwel uitgesteld. Gezien het feit dat de opzegging van deel VI van de Code op 16 maart 1998 effectief wordt, wenst de regering te benadrukken dat zij hecht aan een uitspraak van beide Kamers der Staten-Generaal inzake het onderhavige wetsvoorstel vóór genoemde datum.

Mede naar aanleiding van hetgeen aan de orde is geweest tijdens de plenaire behandeling, merkt de regering nog het volgende op.

Onderstreept wordt dat de opzegging van deel VI van de Code de gebondenheid van Nederland aan de overige delen van de Code onverlet laat. Dit betekent derhalve dat de in de Code gegeven minimumnormen, voor zover deze geen betrekking hebben op arbeidsongevallen en beroepsziekten, onverkort als ondergrens voor de Nederlandse sociale zekerheid blijven gelden. Het betreft de risico's die genoemd worden in de delen II (medische zorg), III (ziekengeld), IV (werkloosheidsuitkeringen), V (ouderdomsuitkeringen), VII (kinderbijslag), VIII (uitkeringen bij moederschap), IX (arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) en X (overlijdensuitkeringen).

De problemen die bestaan met deel VI van de Code hebben hun oorzaak in het gegeven dat het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid niet (meer) onderscheidt naar de vraag of de oorzaak van het ingetreden risico (arbeidsongeschiktheid, overlijden, medische zorg) het gevolg is van een arbeidsongeval/beroepsziekte of niet. De in de Ziekenfondswet (ZFW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingevoerde eigen-bijdrage regelingen, alsmede de in de Algemene Nabestaandenwet (Anw) ingevoerde inkomensafhankelijkheid staan, voor zover zij ook gelden bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, op gespannen voet met deel VI van de Code. Bij de invoering van de betreffende regelingen is dit ook onderkend.

Daarbij is tevens aangegeven dat de Herziene Europese Code inzake Sociale Zekerheid (Tractatenblad 1993, nr. 123) een oplossing voor deze problemen biedt. Ten aanzien van deel VI voorziet de Herziene Code namelijk in de mogelijkheid (artikel 3, derde lid) dat staten zoals Nederland, die geen specifieke wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten kennen, geacht worden aan de bepalingen van deel VI te voldoen, indien de delen II, III, IX en X worden aanvaard. Deze delen hebben betrekking op respectievelijk medische zorg, uitkeringen bij ziekte, uitkeringen bij invaliditeit en uitkeringen aan nagelaten betrekkingen. Ook het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft Nederland er in achtereenvolgende resoluties expliciet op gewezen dat de Herziene Code een oplossing biedt in dezen.

De Rijksministerraad heeft op 8 april 1993 reeds besloten tot bekrachtiging van de gehele Herziene Code en de Raad van State heeft hierover op 11 januari 1994 een positief advies uitgebracht. De bekrachtigingsprocedure van de Herziene Code is evenwel opgeschort als gevolg van de ontwikkelingen op het gebied van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Immers, de introductie van marktwerking in deze wetgeving diende nog vorm te krijgen. Vervolgens diende dan te worden getoetst of de beleidsvoornemens terzake in overeenstemming waren met internationale verplichtingen. Een en ander is conform de beleidslijn die is uitgezet in de brief van 8 mei 1995 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in antwoord op een motie van de heer Van Middelkoop1. Een dergelijke toets kan evenwel niet worden uitgevoerd aan de hand van uitsluitend de tekst van de Herziene Code. Gezien de interpretatieruimte is het namelijk noodzakelijk om het Toelichtend Rapport op de Herziene Code af te wachten. Op dit moment is over een deel van de definitieve versie van het Toelichtend Rapport binnen de Raad van Europa ambtelijk overeenstemming bereikt. Naar verwachting gebeurt dit in mei 1998 voor het resterende deel, waarna in november 1998 het Comité van Ministers van de Raad van Europa tot vaststelling zou kunnen overgaan. Op basis van het Toelichtend Rapport, voor zover thans ambtelijk overeengekomen, is de regering van oordeel dat de ZW, zoals gewijzigd bij de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ), in overeenstemming is met de Herziene Code. Ook ten aanzien van de recente ingrepen in de arbeidsongeschiktheidswetten, het zogenaamde «Pemba-complex», is thans de verwachting dat deze geen strijd zullen opleveren met de Herziene Code. Dit betekent derhalve dat de regering op grond van de thans beschikbare feiten geen beletselen ziet om de bekrachtigingsprocedure te hervatten, zodra het Toelichtend Rapport op de Herziene Code is vastgesteld. De parlementaire goedkeuringsprocedure zal naar verwachting in 1999 kunnen worden aangevangen.

In het licht van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 1996 heeft de regering het raadzaam geacht om de facto op de inwerkingtreding van de Herziene Code te anticiperen en deel VI van de huidige Code nu reeds op te zeggen.

Immers, het risico dat aan de bepalingen van deel VI van de Code door de rechter rechtstreekse werking wordt toegekend, acht de regering, gelet op de forse financiële consequenties van een eventueel via een uitspraak van de rechter afgedwongen aanpassing van de wetgeving, te groot. Dit risico is niet ondenkbeeldig. Bij de Sociale Verzekeringsbank zijn thans ongeveer 3300 bezwaren binnengekomen tegen de toepassing van de inkomenstoets bij de uitvoering van de Anw. In ongeveer 1000 bezwaren is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen naar de bepalingen van de Code. In een aantal van deze zaken zal mogelijk bij wijze van proefprocedure worden voortgeprocedeerd ten einde zo spoedig mogelijk een oordeel van de betreffende rechtbanken en vervolgens de Centrale Raad van Beroep te verkrijgen.

Het hiervoor geschetste risico wordt opgeheven door deel VI van de huidige Code op te zeggen. Daarmee wordt in feite de oplossing die de Herziene Code straks biedt voor wat betreft de toepassing van deel VI, nu reeds tot stand gebracht.

Op grond van het bovenstaande dringt de regering aan op een spoedige afdoening van het wetsvoorstel.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert


XNoot
1

Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kamerstukken II 1994–1995, 23 900, XV, nr. 44.

Naar boven