25 524
Goedkeuring van de opzegging van deel VI van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 2 oktober 1997

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit. Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, en stellen vooralsnog een nadere verduidelijking van een aantal zaken op prijs.

Deel VI van de Code bevat minimumnormen voor het verlenen van uitkeringen en verstrekkingen in geval van arbeidsongeschiktheid en overlijden ten gevolge van arbeidsongevallen en beroepsziekten, aldus de Memorie van Toelichting.

Deze leden zijn van mening dat de hieruit voortvloeiende minimumnormen in het bijzonder relevant zijn voor de inkomensregelingen in de sociale zekerheid. Het bevreemdt hen dan ook zeer dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de eerste ondertekenaar is van dit wetsvoorstel, en niet de minister of staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Graag ontvangen zij hierover een reactie van de regering.

Deel VI van de Code biedt financiële en materiële bescherming tegen het zogeheten beroepsrisico van werknemers. Welke gevolgen heeft deel VI voor de aansprakelijkheid van bijvoorbeeld werkgevers ten opzichte van de nabestaanden als een werknemer overlijdt ten gevolge van een bedrijfsongeval?

Bij de inwerkingtreding van de WAO in 1967 is expliciet gekozen voor een verzekering op basis van het zogeheten sociaal risico in plaats van het beroepsrisico, zoals in deel VI van de Code staat. Waarom, zo vragen de leden van de D66-fractie, is in 1967 niet gekozen voor het opzeggen c.q. het niet bekrachtigen van deel VI van de Code?

De Centrale Raad van Beroep heeft eenmaal derdenwerking toegepast (blz. 3). Zien deze leden het goed, dat op basis daarvan wellicht aanspraken op grond van deel VI van de Code mogelijk blijven tot 16 maart 1998?

Ook vragen zij, indien het parlement niet akkoord gaat met de opzegging van deel VI van de Code, of de opzegging door de regering vervalt. Welke financiële risico's zou dit tot gevolg kunnen hebben?

Kennisneming van dit voorstel van wet geeft de leden van de fractie van GroenLinks aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

Ondertekening van de herziene Code is vooralsnog uitgebleven in afwachting van de definitieve versie van het toelichtend rapport. Waarom duurt de vaststelling van die definitieve versie eigenlijk zo lang? Tot welke conclusies gaf het concept-toelichtend rapport aanleiding waar het gaat om de privatisering van Ziektewet en WAO? Ligt het in de lijn der verwachting van de regering dat Nederland met de huidige wetgeving zal voldoen aan de herziene Code? Ziet de regering in de discussies omtrent de herziene Code aanleiding de inwerkingtreding van de wet Pemba op te schorten?

Concrete aanleiding tot opzegging van deel VI van de Code is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 1996 (AB 1996, 501). Volgens die uitspraak bevat het met dit onderdeel van de Code vergelijkbare verdrag 102 van de ILO rechtstreeks werkende bepalingen. Waarom is het wel of niet rechtstreeks werken van bepalingen van belang voor de afweging of Nederland een verdrag moet opzeggen? Nederland dient toch ook te voldoen aan geratificeerde verdragen voorzover zij geen rechtstreeks werkende bepalingen bevatten? Wat is overigens de zin van opzegging van deel VI van de Code als niet tevens ILO-verdrag 102 wordt opgezegd? Wat is meer specifiek ten aanzien van de ANW de zin van opzegging van deel VI van de Code als Nederland partij blijft bij het ILO-verdrag 121? Voldoet de ANW naar het oordeel van de regering aan dit verdrag (waar de ILO-commissie indertijd al kritiek had op de AWW in verband met dit verdrag), en zo ja, waarom?

De leden van de RPF-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het besluit van de regering om Deel VI van de Europese Code inzake sociale zekerheid op te zeggen. Deel VI gaat, zo begrijpen deze leden, uit van bescherming tegen arbeidsongeschiktheid en overlijden ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte.

Deze leden constateren dat opzegging plaatsvond omdat de regering het risico wilde vermijden dat de Centrale Raad van Beroep, evenals bij Verdrag 102 is gebeurd, een rechtstreekse werking van een of meerdere bepalingen zal toekennen aan burgers. Waarop baseert de regering haar standpunt dat zowel Verdrag 102 dat qua systematiek vergelijkbaar is met de Code, als de Europese Code minimumnormen vastleggen, die door de partijen verder behoren te worden ingevuld?

Een ander motief om tot opzegging over te gaan betreft, zo begrijpen deze leden, de inschatting van de regering dat het niet in het voornemen ligt om het stelsel van sociale zekerheid voor de toekomst alsnog wederom op het uitgangspunt van een bijzonder regime voor het risque professionnel te baseren. Waarom beschouwt de regering het verlaten van dit uitgangspunt als een aanmerkelijke verbetering? In welke landen wordt dat onderscheid wel gemaakt? Welke ervaringen zijn daarmee?

De leden van de RPF-fractie leiden uit de tekst van de Memorie van Toelichting af dat de regering reeds op 14 maart jl. heeft besloten om deel VI van de Sociale Code op te zeggen. Uit deze tekst leiden deze leden niet af dat het hier gaat om een opzegging «pro forma», zoals in een brief (Kamerstuk 25 000 XV en 25 000 XVI, nr. 49) is gesteld. Gaat het nu om een opzegging pro forma, die tot 18 maart 1998 op elk moment kan worden opgezegd? Of gaat het om een definitieve opzegging, zoals in de tekst van de Memorie van Toelichting wordt verondersteld, en waar de Staten-Generaal achteraf toestemming voor wordt gevraagd? Hebben andere lidstaten van de Raad van Europa Deel VI ook opgezegd? Zo ja, waarom?

De leden van de RPF-fractie plaatsen een opmerking ten aanzien van de ondertekening. Als eerste ondertekenaar van het onderhavige wetsvoorstel is de minister van VWS aangewezen, terwijl volgens lijst van Verdragen die het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitgegeven (25 000 V, nr. 66, blz. 6) het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het meest betrokken ministerie is. Ligt het, gelet op het laatste niet voor de hand om de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als eerste het onderhavige wetsvoorstel te laten ondertekenen?

De leden van de RPF-fractie vragen naar de redenen van het uitblijven van de Herziene Code. Wat zijn de knelpunten in de discussie? Welke vragen van «interpretatieve aard» zijn nog onduidelijk? Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van de Herziene Code?

In de Memorie van Toelichting missen de leden van de RPF-fractie een element, dat wel in de brief van de minister van Buitenlandse Zaken wordt genoemd (25 000 V, nr. 66, blz. 6). In laatstgenoemde brief staat vermeld dat de «behandeling zou zijn opgeschort in verband met het regeerakkoord». Ook zou de wenselijkheid om partij te worden in studie zijn. Hoe moeten deze zinsneden worden geïnterpreteerd?

Waarom geldt de Code Sociale Zekerheid alleen voor Nederland en niet voor de Nederlandse Antillen? Deze leden vragen dit met name omdat de Herziene Code voor ons land van toepassing zal zijn en de mogelijkheid van gelding voor de Nederlandse Antillen opengelaten wordt. (zie Lijst II Kamerstuk 25 000 V, nr. 66, blz. 6).

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. de Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD).

Naar boven