nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 30 december 1997
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
Na artikel 1 wordt een artikel 1a ingevoegd, luidende:
Artikel 1a
1. Onder een gelegenheid als bedoeld in artikel 1, onder a, wordt tevens
begrepen het piramidespel.
2. Onder het piramidespel wordt verstaan een gelegenheid waarbij deelnemers
een goed afgeven of een verplichting aangaan teneinde daaruit een voordeel
te verwerven dat geheel of ten dele afhankelijk is van de afgifte van een
goed of het aangaan van een verplichting door latere deelnemers.
Toelichting
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen (piramidespelen),
wordt in artikel I, onderdeel A, voorgesteld om aan het huidige artikel 1
van de Wet op de kansspelen een tweede en een derde lid toe te voegen, en
de tekst van het huidige artikel 1 in een nieuw eerste lid te plaatsen. In
de Wet op de kansspelen en in de Wet op de economische delicten wordt op een
aantal plaatsen verwezen naar artikel 1, onder a, b, c of d, van de Wet op
de kansspelen. Bij de wijziging zoals aanvankelijk voorgesteld zou dit moeten
worden: artikel 1, lid 1, onder a, b, c of d, van de Wet op de kansspelen.
Voorkomen moet immers worden dat deze verwijzingen als gevolg van de voorgestelde
wetswijziging niet meer juist zijn. Deze nota van wijziging lost dat probleem
op door de voorgestelde tekst in een separaat artikel 1a te plaatsen in plaats
van in een nieuw tweede en derde lid van artikel 1. De verwijzingen in de
Wet op de kansspelen en in de Wet op de Economische Delicten kunnen zo ongewijzigd
blijven.
Deze nota van wijziging beoogt op geen enkele manier inhoudelijke wijzigingen op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen
(piramidespelen) aan te brengen, maar dient uitsluitend om te voorkomen dat
bestaande verwijzingen naar artikel 1, onder a, b, c of d niet meer kloppen.
Waar in de memorie van toelichting wordt verwezen naar artikel 1, tweede
lid, dient nu artikel 1a, eerste lid, gelezen te worden. Waar in de memorie
van toelichting wordt verwezen naar artikel 1, derde lid, dient nu artikel
1a, tweede lid, gelezen te worden.
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz
De Minister van Financiën,
G. Zalm