25 508
Wijziging van de Wet van 23 december 1994 (Stb. 925) in verband met het verlengen van een tijdelijke verfijning in de Wet belastingen op milieugrondslag

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 oktober 1997

De vaste commissie voor Financiën,1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud, dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de commissie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Bij een drietal fracties bestaat behoefte nog op een enkel punt verduidelijking te vragen of een opmerking te maken.

De leden van de fractie van D66 achten het in beginsel aanvaardbaar dat de ontwikkeling van de infrastructuur voor verwerking van baggerspecie nog enige tijd vergt. Deze leden willen er evenwel aan herinneren dat al in de tweede rapportage van de Werkgroep vergroening van het fiscale stelsel (van 14 maart 1996) is opgemerkt dat betrokkenen bij de baggerspecieverwerking er belang bij hebben zo snel mogelijk te weten welk regime er na het verlopen van de vrijstellingsdatum van 1 juli 1997 gaat gelden. Was het niet mogelijk eerder met een voorstel te komen?

Voorts hebben de leden van de fractie van D66 begrepen dat er naast het Evaluatieverslag inzake de bepalingen van de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting van 23 juni 1997, in de sfeer van VROM en/of V&W een evaluatie is uitgevoerd specifiek gericht op de baggerspeciesector in zijn geheel. Deze leden sluiten niet uit dat in de betreffende evaluatie relevante gegevens staan voor de beoordeling van het onderhavige wetsvoorstel en merken nog op dat ook in de Werkgroep fiscale vergroening niet eenduidig een verlenging van de vrijstelling is aanbevolen zonder de gegevens van de evaluatie terzake af te wachten. De leden van de fractie van D66 verzoeken het Kabinet derhalve het betreffende evaluatieverslag voor de plenaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel aan de Kamer te doen toekomen.

Op basis van de gegevens uit het evaluatieverslag van 23 juni 1997 en het onderhavige wetsvoorstel hebben zij de volgende vragen en opmer-kingen. Kan het Kabinet toelichten wat wordt bedoeld met «dat het vrijwel zeker is dat criteria voor reinigbaarheid nog niet beschikbaar komen»? Wil het Kabinet in de beantwoording van deze vraag het volgende meenemen: welke criteria voor reinigbaarheid zijn inmiddels geformuleerd en aan welke criteria wordt momenteel gewerkt?

Vervolgens vragen deze leden een toelichting op de precieze betekenis van het «intensief bezig zijn uitvoering te geven aan bestuurlijke afspraken». Welke afspraken zijn er inmiddels gemaakt en tussen welke verbanden? Waarom is het tot op heden nog niet mogelijk geweest om overal afspraken te maken, waar dat overigens wel is gewenst? Zijn er structuren opgezet ten behoeve van deze bestuurlijke afspraken? Zo ja, kan hiervan een overzicht worden gegeven en kan hierin worden meegenomen het aantal keren dat door de verschillende samenwerkingsverbanden overleg is gevoerd? Zijn er inmiddels (deel)afspraken op basis waarvan uitwerking wordt gegeven aan de bestuurlijke afspraken? Verwacht het Kabinet dat er begin 1998 landelijk concreet resultaat is geboekt? Zo nee, acht het Kabinet het dan niet nodig dat de intensiviteit om uitwerking te geven aan deze bestuurlijke afspraken wordt opgevoerd?

De leden van de fractie van D66 vernemen ten slotte graag van het Kabinet wat precies wordt bedoeld met het langzaam maar zeker van de grond komen van een infrastructuur voor baggerspecie? Betekent dit dat er al een vorm van infrastructuur bestaat, of betekent dit dat er hoop is op het ontstaan van een mogelijke infrastructuur? Indien er resultaat is geboekt dan willen deze leden graag weten waar dit het geval is, wie daaraan meedoet, hoe deze infrastructuur eruit ziet en welke procedures er worden gehanteerd. Waarom is het zo moeilijk te bepalen wanneer de infrastructuur tot stand zal zijn gekomen? Kan het Kabinet in dit kader toelichten wat met enige tijd wordt bedoeld?

Het is de leden van de RPF-fractie onduidelijk waarom de verwerking van baggerspecie zich na drie jaar nog steeds in het stadium van proefprojecten bevindt en criteria voor reinigbaarheid niet beschikbaar zijn. Kan het Kabinet de redenen daarvan uiteenzetten? Welke garanties zijn er dat in het jaar 2000 de tijd van de proefprojecten voorbij is en de reinigbare verontreinigde baggerspecie belastbaar wordt?

Waarom is in de begroting geen rekening gehouden met het vervallen van de tijdelijke algehele vrijstelling? Volgens het Kabinet is de toekomstige opbrengst onzeker vanwege de nieuwe technieken. Zouden dergelijke technieken zich niet sneller ontwikkelingen wanneer de tijdelijke algehele vrijstelling zou komen te vervallen? Welke extra impulsen verwacht het Kabinet van deze wetswijziging?

De leden van de SP-fractie zetten vraagtekens bij de motivering van dit wetsvoorstel. De verlenging van de algemene vrijstelling tot het jaar 2000, of wellicht zelfs twee jaar langer, zou nodig zijn omdat verwerkingsmethodes voor vervuilde baggerspecie nog niet beschikbaar zijn. Is dit niet strijdig met de conclusies van het Programma Ontwikkeling Saneringsprocessen Waterbodems (POSW-II)? In haar aanbiedingsrapport bij dit rapport d.d. 27 mei 1997 schrijft de minister van Verkeer en Waterstaat letterlijk:

«1. Verwerken is technisch mogelijk en beleidsdoelstellingen kunnen worden gehaald, zij het dat de inspanning die hiermee gemoeid is afhankelijk is van de aard van de specie.

2. De kostenverschillen tussen verwerkingsscenario's en stortscenario zijn beperkt.»

Juist gezien de grote problemen om grootschalige depots voor de berging van vervuild slib te realiseren, ligt het ook minder voor de hand om de drempel voor verwerkingsmethodes te verhogen. Hoe denkt het Kabinet te voorkomen dat de reinigingsdoelstelling verder uit beeld verdwijnt? Overigens heeft ook een verwerkingsbedrijf, dat momenteel grote investeringen doet in een thermische verwerkingsinstallatie, bestreden dat er geen adequate verwerkingsmethodes beschikbaar zijn. Vindt het Kabinet de betreffende verwerkingsmethode niet adequaat, vroegen de leden vande SP-fractie tot besluit.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA) , Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66), De Haan (CDA).

Naar boven