25 508
Wijziging van de Wet van 23 december 1994 (Stb. 925) in verband met het verlengen van een tijdelijke verfijning in de Wet belastingen op milieugrondslag

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet van 23 december 1994 (Stb. 925) in verband met het verlengen van een tijdelijke verfijning in de Wet belastingen op milieugrondslag.

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

4 september 1997

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een tijdelijke verfijning van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals geregeld in de Wet van 23 december 1994 (Stb. 925), te verlengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet van 23 december 1994 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het aanbrengen van een permanente verfijning alsmede twee tijdelijke verfijningen (Stb. 925), wordt na artikel II een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL III

1. In afwijking van artikel 12, onderdeel d, van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt baggerspecie als niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie aangemerkt.

2. Indien baggerspecie ter verwerking wordt afgegeven aan inrichtingen waar, op grond van de voor die inrichting geldende vergunning, bedoeld in de Wet milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.

3. De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instelling.

4. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat niet eerder gelegen is dan 1 januari 2000 en niet later dan 1 januari 2002.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1997.

Lasten en bevelen dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven