nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2000
Met deze brief stel ik u graag van twee ontwikkelingen op de hoogte. In
de eerste plaats wil ik u informeren dat het comité Artikel 18 van
de Overeenkomst van Dublin op 31 oktober jl. via een schriftelijke procedure
een besluit heeft aangenomen inzake de overdracht van de verantwoordelijkheid
ten aanzien van gezinsleden. Dit besluit is op 7 november jl. gepubliceerd
in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (L281/1). In de tweede
plaats wil ik u, in aanvulling op mijn eerdere beantwoording van Kamervragen
van de leden Hoekema en Halsema over de mogelijke overdracht van een deel
van een Afghaanse familie aan Duitsland (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar
2000–2001, nr. 145), graag inlichten over mijn definitieve besluit in
deze zaak.
Besluit inzake de overdracht van de verantwoordelijkheid
ten aanzien van gezinsleden uit hoofde van artikel 3, lid 4, en artikel 9
van de Overeenkomst van Dublin.1
Op 31 oktober jl. heeft het artikel 18 comité van de Overeenkomst
van Dublin een besluit aangenomen inzake de overdracht van de verantwoordelijkheid
ten aanzien van gezinsleden uit hoofde van artikel 3, lid 4, en artikel 9
van de Overeenkomst van Dublin. Daarmee is een einde gekomen aan een impasse
die meer dan een jaar heeft geduurd. Bemiddeling van Nederland heeft een belangrijke
rol gespeeld bij de uiteindelijke totstandkoming van dit besluit.
Met dit besluit is een eerste stap gezet op weg naar een betere regeling
inzake de verantwoordelijkheid voor gezinsleden onder de Overeenkomst van
Dublin. Een tweede stap dient naar mijn oordeel te worden gezet bij de herziening
van de Overeenkomst van Dublin. Een voorstel voor deze herziening zal naar
verwachting maart volgend jaar door de Commissie worden gepresenteerd, in
de vorm van een ontwerp-verordening. Daarmee neemt de Commissie het initiatief
voor het gestelde in artikel 63 lid 1 onder a van het Verdrag van Amsterdam.
Daarin staat dat criteria en instrumenten moeten worden aangenomen voor de
vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling
van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land wordt ingediend
in één van de lidstaten. Nederland heeft de Commissie reeds
laten weten voorstander te zijn van de opname van een bepaling in de verordening
waarin, onder nader te bepalen voorwaarden, het bijeenhouden of het bijeenbrengen
van individuele leden van een gezin als uitgangspunt wordt genomen. Nederland
zal dit standpunt nogmaals naar voren brengen tijdens de onderhandelingen
die volgend jaar zullen volgen nadat de Commissie de ontwerp-verordening aan
de Raad en het Europees Parlement zal hebben gepresenteerd.
Aanvullende beantwoording Kamervragen van de leden Hoekema
en Halsema over gescheiden uitzetting (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar
2000–2001, nr. 145)
Op 20 oktober jl. beantwoordde ik kamervragen van de leden Hoekema en
Halsema over gescheiden uitzetting. Deze vragen hadden betrekking op de mogelijke
overdracht van een deel van een Afghaanse familie aan Duitsland, op basis
van de Overeenkomst van Dublin. In mijn beantwoording op de gestelde vragen
berichtte ik u dat de betrokkenen niet voldeden aan de uitzonderingsregels
zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire, zo ook naar het oordeel van
de rechter. Ik voegde daar evenwel aan toe dat na de rechterlijke zitting
nieuwe medische gegevens naar voren waren gekomen, en dat ik naar aanleiding
van deze nieuwe gegevens onderzoek had laten instellen, waarover u nader geïnformeerd
zou worden. Het onderzoek is inmiddels afgerond en ik kan u meedelen dat ik
op grond van een nieuw medisch advies heb besloten de overdracht aan Duitsland
niet te laten plaatsvinden. De betrokken leden van de familie Hashemie zullen
nu tot de asielprocedure in Nederland worden toegelaten.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Justitie,
M. J. Cohen