25 479
Financiële verantwoordingen over het jaar 1996

25 470
Rechtmatigheidsonderzoek 1996

nr. 34
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 oktober 1997

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft naar aanleiding van de Financiële verantwoording over het jaar 1996 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (25 479, nr. 7) en het Rechtmatigheidsonderzoek (25 470, nrs. 1–2, blz. 47–60) de navolgende lijst van vragen vastgesteld. De vragen en de daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Traa

De griffier van de commissie,

Hommes

1

Wat is de zin van de grote mate van doublures in de inhoud van deze financiële verantwoording en in de inhoud van de memorie van toelichting bij de Slotwet?

De financiële verantwoording van een departement dient een zelfstandig leesbaar document te zijn waarin verwijzingen, waar mogelijk, worden vermeden. Dit betekent dat de financiële verantwoording een tijdsbestek van een jaar omvat, het begrotingsjaar. De Slotwet daarentegen omvat slechts de periode die is verstreken sinds het opstellen van de tweede wijzigingswet. Het is in deze constructie onvermijdbaar dat de financiële verantwoording op hoofdlijnen hetzelfde omvat als hetgeen in de Slotwet is opgenomen. Overigens is in de financiële verantwoording ook datgene opgenomen wat reeds in de eerste en de tweede wijzigingswetten is toegelicht.

2

Met ingang van welk jaar acht de regering het mogelijk om in het kader van het voorgenomen versnellingsproces, de Slotwet reeds voor juni van het volgende jaar aan de Kamer toe te sturen?

In het kader van de versnelling van de verantwoording wordt verwezen naar de komende brief van de Minister van Financiën, waarin wordt ingegaan op de haalbaarheid van de versnelling van de financiële verantwoording met ingang van de verantwoording over het jaar 1999. Voor Buitenlandse Zaken is het streven er op gericht met ingang van 2000 de Slotwet voor juni aan de Kamer aan te bieden.

3

Kan met ingang van de volgende financiële verantwoording een totaaloverzicht van de mutaties in de verslagperiode, onderverdeeld naar soorten (beleidsmatig, technisch) en de dekkingen (binnen de eigen begroting of door toevoeging) verschaft worden teneinde een (beter) inzicht te bieden in het gevoerde begrotingsbeleid? (Blz. 10)

De berekening van de omvang van de voor de homogene groep internationale samenwerking (hgis), en daarbinnen voor de uitgavencategorie Ontwikkelingssamenwerking, beschikbare middelen vindt plaats met behulp van vaste percentages van het BNP. Deze zijn vastgesteld op 1,1% respectievelijk 0,8% van het BNP. Als vaste ijkmomenten worden de ramingen van de macro economische verkenning (MEV), het centraal economisch plan (CEP) en de MEV van het volgende begrotingsjaar gehanteerd. Uitgangspunt van zowel de hgis als de uitgavencategorie Ontwikkelingssamenwerking is, dat alle kosten binnen de – ex ante – berekende omvang van de middelen gefinancierd moeten worden, hetgeen impliceert dat toevoeging van middelen aan de begroting, anders dan door herraming van het BNP, niet aan de orde kan zijn.

De kosten welke betrekking hebben op apparaatskosten in Nederland vallen niet onder de hgis, en worden begroot en verantwoord gelijk de gehanteerde methodiek van de andere departementen.

Door het karakter van de uitgaven welke betrekking hebben op de uitvoering van projecten en activiteiten in het buitenland, is een exacte splitsing in beleidsmatig c.q. technisch niet mogelijk. Waar dit echter mogelijk is, zal in de toelichting meer aandacht worden gegeven aan de mutaties in dier voege dat aangegeven wordt of een mutatie meer technisch danwel meer beleidsmatig van karakter is.

4

Kan concreet worden aangegeven wat de uitkomsten zijn van de eerste ervaringen met de reorganisatie in het kader van de herijkingsoperatie? Hoe werkt het nieuwe systeem in de praktijk? Slagen de posten er in beleid in concrete acties te vertalen? Wat draagt de nieuwe systematiek bij aan de verbeteringen die met de reorganisatie werden beoogd? (blz. 20)

De nieuwe organisatie is wat het departement betreft in september 1996 van start gegaan, wat de posten betreft per 1 januari 1997. Hoewel het één jaar na dato nog wat vroeg is om definitieve conclusies te trekken worden al wel enkele – positieve – trends zichtbaar. Die trends hebben betrekking op de activiteiten die zijn ontwikkeld om de integratie van het buitenlands beleid te bevorderen. Daarbij gaat het om aanpassingen in de BZ-organisatie, maar ook om het ontwikkelen van nieuwe beleidsinstrumenten teneinde de (inter)departementale beleids-afstemming op ambtelijk en politiek niveau te vergroten.

Aanpassing BZ-organisatie

Eén van de meest in het oog springende maatregelen was de oprichting van een nieuw Directoraat-Generaal Regiobeleid (DGRB), onder meer verantwoordelijk voor de systematische opbouw van bilaterale landenkennis. Politiek, ontwikkelings-samenwerking en economie worden thans binnen één Directoraat-Generaal in hun onderlinge samenhang bezien. De centrale regie die DGRB voert bij de opstelling van de landen- en regiobeleidsplannen draagt bij aan een coherenter voorbereiding en uitvoering van het buitenlands beleid.

Met de delegatie van bevoegd- en verantwoordelijkheden van met name taken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is een groot deel van de beslissingsbevoegdheid gedelegeerd naar het veld. Mede daardoor zijn veel procedures vereenvoudigd, hetgeen resulteerde in een nieuwe – minder dikke – procedurebundel OS. Aan verdere vereenvoudiging van het delegatiemodel wordt gewerkt.

Nieuwe beleidsinstrumenten

Het meest opvallende nieuwe instrument is de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Beleidsafstemming en optimale inzet van middelen lagen ten grondslag aan de oprichting ervan. Nieuwe vormen van overleg, zowel ambtelijk en interdepartementaal (CORIA) als politiek (REIA) hebben geleid tot betere coördinatie van de beleidsvoornemens van de diverse departementen.

Onderzoek

In oktober 1997 begint een onderzoek naar de stand van zaken van de Herijking. Daarbij wordt uiteraard ook betrokken de vraag welke bijdrage de nieuwe systematiek aan de verbetering van de organisatie levert. Binnen enige maanden zal aan de hand van de onderzoeksresultaten worden besloten of, en zo ja waar en hoe, de organisatie van departement en postennet verder wordt toegespitst op het verwezenlijken van een coherent en geïntegreerd buitenlands beleid.

5

Is voor de regering het belang van kengetallen bij de decentralisatie (van taken naar de posten) en de keuze voor integraal management toegenomen? Op welke wijze en in welk tijdsbestek zullen kengetallen over doelmatigheid, doeltreffendheid en kwaliteit ontwikkeld worden en op welk soort projecten zullen deze betrekking hebben? (blz. 23)

Kengetallen kunnen behulpzaam zijn bij het invulling geven aan integraal management en decentralisatie. Daarnaast bestaan ook andere waardevolle instrumenten zoals de jaarplancyclus, organisatiedoorlichtingen en beleidsevaluaties. Bij BZ wordt afhankelijk van de aard van het werkproces een bepaalde mix van instrumenten ingezet. Zo kunnen bij eenvoudige meetbare processen kengetallen worden gebruikt. Gezien de aard van de meeste werkprocessen bij Buitenlandse Zaken wordt echter zwaarder geleund op de andere instrumenten. Buitenlandse Zaken kent – met name op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking, maar langzamerhand op steeds meer terreinen – een degelijke inzet van evaluatie-onderzoeken. Ook de periodieke organisatiedoorlichting is een beproefd instrument om het functioneren van posten te evalueren. In het kader van de decentralisatie en integraal management is per 1/1/97 de jaarplancyclus bij BZ geïmplementeerd. Deze jaarplancylus heeft mede tot doel de sturingsrelatie tussen departement en Posten vorm te geven.

Doelmatigheidskengetallen op begrotingsniveau zijn voor BZ vrijwel niet toepasbaar. Daar waar doelmatigheidskengetallen met name zinvol zijn, op het terrein van de visumverlening, zijn deze voor het eerst opgenomen in de begroting 1998. Voor wat betreft doeltreffendheids- en kwaliteitskengetallen – die voor BZ overigens op begrotingsniveau slechts zeer beperkt zinvol lijken – zal worden aangesloten bij het interdepartementale traject, in het kader waarvan momenteel het ministerie van Financiën met enkele vakdepartementen pilotprojecten uitvoert. Tijdens de jaarlijkse gesprekken over kengetallen tussen het Ministerie van Financiën en de vakdepartementen zullen vervolgens verdere afspraken worden gemaakt over de eventuele ontwikkeling van doeltreffendheidskengetallen.

6

Als een mogelijke verklaring voor onderbesteding MILIEV wordt aangevoerd dat afnemers in ontwikkelingslanden een meer complete aanpak van milieuproblemen prefereren. In hoeverre kan met deze omstandigheid rekening worden gehouden?

Om te bevorderen dat Nederlandse milieu-bedrijven (indien de afnemers daarom vragen) een totaaloplossing bieden bestaat reeds de mogelijkheid het opstellen van milieubeleidsplannen en adviezen (en de toepassing daarvan) te financieren. Daarnaast kunnen met ingang van 1997 aanvragen van bedrijven, die het aanbod van diverse leveranciers dusdanig clusteren tot één transactiepakket zodat een integrale oplossing kan worden geboden, worden ondersteund met additioneel 10% van de MILIEV-schenking (zie de Annex bij de Memorie van Toelichting 1997, onder II.2).

7

Kan worden aangegeven waarom de situatie in niet DAC-landen dusdanig was dat voor Noodhulp aan niet DAC-landen f 10 miljoen niet volledig is besteed? (artikel 02.06, blz. 63)

De in 1996 opgetreden onderuitputting van de begrotingsvoorziening voor noodhulp in niet-DAC-landen is niet direct gerelateerd aan een vermindering van de humanitaire nood in die landen. In 1996 werd voor noodhulp in niet DAC-landen voor een bedrag van bijna f 10 miljoen aan verplichtingen aangegaan. Om administratieve redenen hebben niet alle verplichtingen tot betalingen geleid. O.a. als gevolg van te late retournering van contracten moest een aantal betalingen (ter grootte van ca. nlg 2,4 miljoen) naar 1997 doorgeschoven worden.

8

Waarom was bij de begrotingsartikelen 03.36.02/ 06.36.03/ 03.36.04/ 03.36.05/ 03.36.06 sprake van onderschrijding in 1995?

In de memorie van toelichting op de financiële verantwoording van het jaar 1995 (TK, 1995–1996, 24 844, nr 7) en in de Slotwet 1995 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (TK, 1995–1996, 24 849, nrs 1–2) wordt toegelicht dat de opgetreden onderschrijdingen op de verplichtingenbegroting te maken hebben met het niet tijdig formaliseren van de bijdragen voor 1996 aan internationale organisaties.

De toezeggingen zijn eerst in 1996 geformaliseerd, waarop deze in de verplichtingenadministratie zijn opgenomen. Dit is geformaliseerd in de eerste wijzigingswet voor 1996 (TK, 1995–1996, 24 755, nrs 1–2) door de verplichtingenbedragen op te hogen met de begrote, eerst in 1996 toegezegde, kasbedragen voor dat jaar. In de Financiële verantwoording van Buitenlandse Zaken over het jaar 1996 (TK, 1996–1997, 25 479, nr 7) is één en ander nogmaals uit de doeken gedaan.

9

Gesteld wordt dat het aantal nieuwe uitzendmodaliteiten te laag is. Kan dit punt nader worden toegelicht en zal dit in de toekomst tot hogere uitgaven kunnen leiden? (artikel 03.13.03, PSO)

Om adequaat in te kunnen spelen op ontwikkelingen in ontwikkelingslanden heeft PSO, naast reguliere uitzendingen, verschillende nieuwe vormen van personele samenwerking ontwikkeld, zoals:

– FILOM; Financiering Lokale Medewerkers;

– Expert-Missions; korte missies voor deskundige advisering;

– Uitwisseling; capaciteitsopbouw lokale organisaties door uitwisseling van medewerkers tussen Nederlandse en lokale organisaties;

– Kweekvijver; mogelijkheden voor ontwikkelingswerkers in spe om ervaring op te doen gedurende een half tot anderhalf jaar;

– Zuid-Zuid; inzetten in een bepaald ontwikkelingsland van een deskundige uit een ander ontwikkelingsland.

De invoering van deze nieuwe uitzendvormen zijn goedgekeurd onder voorwaarde dat dit op budgetneutrale wijze zou geschieden. Dit impliceert een verschuiving van reguliere naar nieuwe vormen van uitzending, die korter duren en daardoor goedkoper zijn.

Het aantal uitzendingen via de nieuwe uitzendvormen is nog laag. Dit ligt voornamelijk aan het feit dat PSO meer verplichtingen was aangegaan dan wat financieel mogelijk was en met vertraging kan gaan experimenteren met nieuwe vormen van personele samenwerking. PSO is momenteel bezig met een interne evaluatie van de nieuwe uitzendvormen. Naar verwachting zal medio '98 besluitvorming plaatsvinden omtrent een mogelijke bijstelling van de bestaande uitzendmodaliteiten.

10

De FMO verstrekte in 1996 voor 556,0 mln. aan nieuwe financieringen. Ten opzichte van 1995 is Azië de grootste groeier en Afrika kromp in met 12 mln. Hoe is dat mogelijk? Is het niet dat er ook groeiende, stabiele markten in ontwikkeling zijn waar investeringen gewenst zijn? (blz. 50) Vergelijk ook de (redenen van) groei van de verplichtingen en uitgaven van het landenprogramma Afrika, met name Zuidelijk Afrika. (blz. 78) Vindt de regering niet dat het FMO meer in Afrika moet investeren?

De FMO heeft mij meegedeeld zich bij het zoeken naar projecten geconfronteerd te zien met een groot aanbod van gesubsidieerde financieringsmiddelen van bilaterale donoren en organisaties. Daarnaast acht de FMO het aanbod van interessante projecten, gering. Via het IBTA-programma (investeringsbevordering en technische assistentie) doet FMO verhoudingsgewijs wel veel in Afrika. Via een nieuw IBTA-instrument, risicokapitaal, probeert FMO een grotere acte de présence in Afrika te bewerkstelligen. Landen die bijzondere aandacht in dit verband krijgen zijn ondermeer Ghana, Ivoorkust, Kenya, Uganda, Zambia, Zimbabwe. Een andere mogelijkheid om meer in Afrika te doen is door in samenwerking met ondernemingen, waar FMO al een relatie mee heeft, actief projecten te identificeren.

11

Waar ligt het aan dat formalisering van de toegezegde bijdrage aan het Prins Claus Fonds langer duurde dan verwacht? (blz. 68)

Het Prins Claus Fonds voor Cultuur en Ontwikkeling is in de loop van dit voorjaar operationeel geworden conform het beleidsplan. De directeur trad per 1 mei jl. aan. Met het verder operationaliseren van een geheel nieuwe organisatie als het PCF is uiteraard de nodige tijd gemoeid. Het PCF heeft het zich als taak gesteld eerst zorgvuldig te rade te gaan bij het internationale en nationale culturele «veld».

Bij het beschikbaar stellen van de financiële bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking wordt rekening gehouden met de mate waarin het aktiviteitenpakket van het PCF wordt uitgebreid.

Rechtmatigheidsonderzoek 1996, blz. 47–60

12

Hoe komt het dat het bescheiden bedrag van de toegezegde bijdrage aan uitgaven nog met 0,2 mln. moest worden bijgesteld? (blz. 69)

In dit programma waren in 1996 enkele tientallen activiteiten in uitvoering. Het uitgavenniveau van dit programma is afhankelijk van de voortgang van die afzonderlijke activiteiten. Bij de suppletore begrotingen en in de «decemberbrief» is zo exact mogelijk geraamd wat het vermoedelijke uitgavenniveau zou zijn in 1996. Als gevolg van het grote aantal activiteiten (met name in het buitenland) is het soms onvermijdelijk dat de definitieve realisatie daarvan enigszins afwijkt. Voor dit programma is deze boekhoudkundige mutatie in de slotwet als zodanig aangemeld.

13

Kan de Kamer de toegezegde notitie over het toezicht op de besteding van (project-) gelden voor OS door derden en het te voeren sanctiebeleid tijdig voor de begrotingsbehandeling tegemoet zien? Hebben de voorstellen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook betrekking op het half miljard dat aan het medefinancieringsprogramma wordt besteed? Zal in de notitie ook worden aangegeven in welke vorm en met welke frequentie periodieke overzichten over de tekortkomingen en de handelswijze van het ministerie hierbij aan de Kamer zullen worden toegezonden? (blz. 48)

Deze notitie zal inderdaad kort voor de begrotingsbehandeling (begin december 1997) verschijnen. De notitie behandelt het integrale terrein van Ontwikkelingssamenwerking en derhalve ook het Medefinancierings-programma.

Tevens zal worden ingegaan op de vorm en regelmaat waarin overzichten over de tekortkomingen aan de Kamer zullen worden verstrekt. De handelwijze van het Ministerie naar aanleiding van deze tekortkomingen zal hier eveneens deel van uitmaken.

14

Sluit de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zich aan bij opmerkingen over de in het parlement geuite wens tot meer inzichtelijkheid van de bestedingen van medefinancieringsprogramma's?

In de nieuwe overeenkomst met de Medefinancieringsorganisaties, die in februari 1997 is gesloten, is opgenomen dat deze organisaties hun jaarverslagen zullen afstemmen op meer resultaatgerichte rapportage. Hiertoe is overleg gestart met deze organisaties om deze vorm van rapportage reeds over het jaar 1997 te effectueren. Ook is overleg gestart over een zodanige uitbreiding van de programma-evaluaties dat deze meer inzicht zullen bieden in de effecten van de financieringen.

Reeds in voorgaande jaren heeft intensief overleg met het Ministerie plaatsgevonden over de verbetering van inzichtelijkheid van de financiële rapportage, wat geleid heeft tot een aanpassing van het financiële reglement van de overeenkomst. Ook is een aanzienlijke vooruitgang geboekt in het verkrijgen van accountantsverklaringen voor bestedingen – boven een bepaald minimum – van de partnerorganisaties van de MFO's.

Verder is ten aanzien van de verdeling van uitgaven van de Medefinancieringsorganisaties naar sectoren een begin gemaakt met het vergroten van de inzichtelijkheid door afstemming van de rapportage op die van het Ministerie.

Bij het sluiten van nieuwe overeenkomsten in het kader van andere medefinancieringsprogramma's (NCDO, VMP, PSO, GSO) zal in het bijzonder worden gestreefd naar een resultaatgerichte vorm van rapportage.

15

De Rekenkamer acht het van belang dat een duidelijk beleid wordt geformaliseerd waarin voor de verschillende uitgavenstromen is bepaald in welke mate de regering zich ook achteraf verantwoordelijk acht voor de rechtmatigheid van de bestedingen. De Rekenkamer doet daarbij een aantal voorstellen. Waarom heeft de regering aangegeven alleen de laatste aanbeveling over te nemen en kan de regering zijn opvatting geven over de andere aanbevelingen en waarom hij deze niet overneemt? (blz. 51).

Hier is wellicht sprake van een misverstand. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking doelt op de gehele aanbeveling zoals deze door de Algemene Rekenkamer in paragraaf 2.2 op de pagina's 50 en 51 wordt gedaan.

In de toegezegde notitie zal een beleid worden geformaliseerd waarin voor de verschillende uitgavenstromen wordt aangegeven in welke mate de minister zich ook achteraf verantwoordelijk acht voor de rechtmatigheid. De departementale afhandeling van bevindingen, het sanctiebeleid, alsmede het periodiek informeren van de Kamer maken deel uit van dit beleid.

16

De Rekenkamer constateert dat «er op dit moment nog geen sprake is van een effectief en in de nieuwe organisatie ingebed financieel beheer.». De Rekenkamer signaleert een aantal tekortkomingen. Kan de regering nader ingaan op het actieplan van juni 1997 en op welke wijze de door de Rekenkamer geconstateerde tekortkomingen worden ondervangen? Op welke termijn zal de als gevolg van de herijking opgelopen achterstand, zijn ingelopen? (blz. 53).

Het actieplan van juni 1997 heeft geleid tot een aantal acties, waaronder een opschoning van het activiteitenbestand en een onderzoek naar het financieel beheer.

Uit een eerste onderzoek kwam naar voren dat het financieel beheer op een aantal onderdelen verbeteringen behoeft. Daarom is kortgeleden een project gestart waarbij per budgethouder door een team van financiële en beleidsmedewerkers de problematiek in beeld wordt gebracht en opgelost onder verantwoordelijkheid van de budgethouders.

Deze aanpak leidt tot een zodanige inbedding van financieel beheer bij de budgethouder, dat deze als integraal manager kan optreden.

Inmiddels zijn per budgethouder risico's geanalyseerd. Op basis daarvan zal de grootste achterstand op het terrein van het financieel beheer, door middel van speciaal in het leven geroepen projectgroepen, de zgn «klantgroepen», begin 1998 in samenwerking met de integraal manager zijn weggewerkt.

De structurele inbedding van beheer (in brede zin) binnen het te voeren beleid, zal naar verwachting in de loop van 1998 haar beslag hebben gekregen, o.a. door instelling en opleiding van «integraal management» voor Chefs de Poste en directeuren in 1998, en het voeren van een incentive beleid. Een stuurgroep, onder leiding van de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeur-generaal Internationale Samenwerking, volgt wekelijks de voortgang van het project «Veiligstellen Financieel Beheer» (VFB).

17

Kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor wat betreft ontwikkelingssamenwerking een opgave geven van de contracten die op basis van de Europese richtlijnen zijn afgesloten?

In formele zin is voor Ontwikkelingssamenwerking de Europese Richtlijn niet van toepassing.

Naar analogie van de Europese regels bestaat een interne richtlijn dat voor contractbedragen boven de f 500 000,- voor diensten resp. f 1 miljoen voor leveringen internationaal moet worden aanbesteed .

Concreet zijn in 1996 12 contracten getekend, welke vooraf gemeld zijn bij het Bureau voor Officiële Publikatie van de Europese Gemeenschappen. Er zijn voor 55 contracten waivers (= interne vrijstelling om niet aan te besteden) verleend. Dit betekent dat deze contracten in 1996 direkt zijn gegund. De meest gebruikte argumenten voor het verlenen van een waiver zijn

1 projektverlengingen

2 uniciteit van de opdrachtnemer

18

Kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeven welke externe organen als aanbestedende dienst zouden moeten worden aangemerkt in het kader van de Europese richtlijn? (blz. 55)

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is nog niet begonnen met de voorlichting over aanbestedingsregelgeving naar publiekrechtelijke instellingen. Op dit moment bevindt het ministerie zich in de onderzoeksfase naar de vraag welke instellingen moeten worden aangemerkt als aanbestedende diensten zoals bedoeld in de EU-richtlijnen.

In dit verband wordt erop gewezen dat het Interdepartementaal Overlegorgaan Europese Aanbestedingsvoorschriften (IOEA) stelt dat instellingen primair zelf moeten vaststellen in hoeverre zij aan de in de richtlijnen gestelde criteria voldoen om als aanbestedende dienst of als publiekrechtelijke instelling te worden beschouwd.

19

In wat voor zin, op welk gebied twijfelt de Algemene Rekenkamer aan de rechtmatigheid van de uitgaven op artikel 03.45 (milieubeleid in ontwikkelingslanden)? (blz. 56).

De onzekerheid over de rechtmatigheid van betalingen ten bedrage van ongeveer nlg 10,1 miljoen op artikel 03.45 (Milieubeleid in ontwikkelingslanden) is een extrapolatie van een steekproef waarbij een mogelijk onrechtmatige betaling van nlg 1,7 miljoen werd aangetroffen. Bij controle van die betaling kon de rapportage die voorafgaand aan de betaling aanwezig had moeten zijn, niet gevonden worden.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), voorzitter, Verspaget (PvdA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), R. A. Meijer (Groep Nijpels), De Haan (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), vacature CD, Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (U55+), Bolkestein (VVD), Hendriks (HDRK), Bukman (CDA) en Gabor (CDA).

Naar boven