25 476
Financiële compensatie voor langdurige militaire dienst (Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 oktober 1997

De vaste commissie voor Defensie1, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Indien de regering de vragen en opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Korthals

De griffier van de commissie,

De Lange

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat dit wetsvoorstel voor financiële compensatie voor langdurige militaire dienst eindelijk tot stand is gekomen. Reeds in het debat in mei 1995 over het Veteranenbeleid hebben de leden van de CDA-fractie de regering gewezen op de zogenaamde vergeten groepen in het beleid, waartoe ook de KNIL-beroepsmilitairen behoorden. De vereniging van oud-militairen van het KNIL Madjoe heeft voortdurend bepleit dat de KNIL-beroepsmilitairen die in dezelfde omstandigheden extra dienstplicht vervulden, op dezelfde wijze gecompenseerd dienden te worden als de KNIL-dienstplichtigen. Tevens constateren de leden van de CDA-fractie dat de Raad van State in zijn advies over het wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen de vraag opwerpt of deze zogenaamde f 1000,– regeling nu een adequate maatregel is, ook ten opzichte van alle voormalige militairen die niet binnen de reikwijdte van enige uitkering vallen.

Met het voorliggend wetsvoorstel komt de regering tegemoet aan eerder geuite kritiek over vergeten groepen in het veteranenbeleid, alsmede aan de genoemde reactie van de Raad van State.

De leden van de CDA-fractie kunnen op hoofdlijnen instemmen met het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie hebben echter bedenkingen over het onderdeel van het voorstel om de aanvraag voor de compensatie aan een tijdslimiet te binden. Ervaringen met het eerdere wetsvoorstel Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst (de zogenaamde f 7500,– regeling) leren dat daardoor niet alle betrokkenen in de gelegenheid zijn een aanvraag voor compensatie in te dienen. Wat is, zo vragen de leden van de CDA-fractie, de reden dat wederom een wettelijke beperking van de aanvraagtermijn tot twee jaar is voorzien?

De leden van de CDA-fractie vragen tevens of diegenen die als KNIL-militairen gedemobiliseerd de tijd bij de KL in werkelijke diensttijd hebben doorgebracht, eveneens in aanmerking komen voor bedoelde compensatie van f 7500,–.

Het heeft de leden van de CDA-fractie bevreemd dat geen indicatie van de te verwachten aanvragen, toekenningen en totaal beslag van financiële middelen wordt gegeven. Kan de regering hierover alsnog duidelijkheid verschaffen?

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij waarderen het dat nu ook voor deze groep veteranen een financiële compensatie voor langdurige militaire dienst wordt ingesteld.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de gedachte dat de groep KNIL-beroepsmilitairen zonder pensioenaanspraken die vijf jaar of langer in werkelijke dienst zijn geweest, uit het oogpunt van gelijke behandeling in aanmerking dienen te komen voor een zelfde uitkering (te weten f 7500,–) als degenen die behoorden tot de doelgroep van de Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe groot de doelgroep zal zijn en wat de budgettaire consequenties zijn van dit wetsvoorstel. Tevens vragen zij op welke manier de doelgroep van deze uitkering op de hoogte wordt gesteld. Een goede voorlichting is in dit soort gevallen, gezien de ervaringen uit het verleden, van groot belang.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel dat KNIL-beroepsmilitairen die door een verplicht gestelde langere diensttijd een pensioennadeel hebben opgelopen, een uitkering toekent als blijk van erkenning en ter compensatie voor langdurige militaire dienst. Het voornemen juichen zij toe. Over de uitvoering hebben zij enige vragen.

De leden van de fractie van D66 constateren dat het wetsvoorstel aansluit op de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst van 1992 die geldt voor diensplichtigen met een diensttijd van langer dan 5 jaar. Anderzijds is bij de Tweede Kamer op dit moment een wetsvoorstel in behandeling dat dienstplichtigen die 2 tot 5 jaar hebben gediend, een uitkering toekent. Deze leden vragen de regering of in het algemeen de samenhang tussen deze wetsvoorstellen niet een grote gelijkluidendheid rechtvaardigt. Voorts vragen deze leden welke conclusies de regering voor het onderhavige wetsvoorstel trekt uit de uitkomsten van de kamerbehandeling van het wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen.

Het wetsvoorstel geeft weduwen recht op uitkering indien en voorzover zij gehuwd waren in de tijd dat de militair in werkelijke dienst was. Bij de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen hebben de leden van de fractie van D66 erop aangedrongen de werking van het wetsvoorstel uit te breiden tot de groep die ná het bekend worden van het voorstel, i.c. begin 1997, weduwe zijn geworden. Deze leden vinden het voor de hand liggen in beide wetten dezelfde definitie te hanteren van het begrip «weduwe» en vernemen gaarne van de regering een reactie op de suggestie een dergelijke bepaling ook in het onderhavige voorstel op te nemen.

Het valt de leden van de fractie van D66 verder op dat de weduwe alleen wanneer zij de gehele werkelijke diensttijd gehuwd is geweest met de militair, recht heeft op de volledige uitkering. In andere gevallen heeft zij recht op een evenredig deel. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 geeft de regering als argument voor deze bepaling dat mogelijk méér dan één weduwe een aanspraak op de uitkering kan maken en dat met deze bepaling een dubbele uitkering wordt voorkomen. Een dergelijke bepaling komt niet voor in het Wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen. Is de reden daarvoor dat het in het onderhavige wetsvoorstel gaat om een langere werkelijke diensttijd dan in het Wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen? De leden van de fractie van D66 vragen de regering in dit verband verder aan te geven waarom in dit opzicht is aangesloten bij de Uitkeringswet financiële compensatie voor langdurige dienst van 1992 en niet bij het Wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen. Los daarvan vragen zij zich af of de situatie waar de memorie van toelichting op doelt dermate vaak zal voorkomen dat het gerechtvaardigd is een bepaling in de wet op te nemen die die uitzondering moet tegengaan.

De leden van de fractie van D66 hebben bij de behandeling van de Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen een amendement ingediend dat weduwen die binnen twee jaar na afloop van de werkelijke dienst met de militair in het huwelijk zijn getreden onder de werking van de wet brengt. Hiermee wordt een voorziening getroffen voor hen die achterbleven toen hun geliefden, met wie zij nog niet waren getrouwd, weggingen. Zij achten het gewenst een dergelijke bepaling eveneens in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen. Gaarne een reactie.

Ook voor wat betreft het indienen van aanvragen vinden de leden van de fractie van D66 het van belang dat wordt aangesloten bij de Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen. In dat wetsvoorstel is het indienen van een aanvraag niet aan een termijn gebonden. Deze leden vinden het gewenst ook in het voorliggende wetsvoorstel een dergelijke bepaling op te nemen. Het argument dat de termijn van twee jaar is opgenomen om de behandelingsprocedure te beperken vinden zij niet doorslaggevend. Om hoeveel aanvragen zou het volgens de regering gaan? Verder vinden deze leden het, gezien de leeftijd van betrokkenen, gewenst in het voorstel wel degelijke langere bezwaar- en beroepstermijnen op te nemen. Zij vinden het niet voor de hand liggen te veronderstellen dat het bestaan van hedendaagse communicatiemiddelen deze langere termijnen onnodig maakt.

De leden van de RPF-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat in het kader van het veteranenbeleid niet alleen voormalige dienstplichtige KNIL-militairen, maar nu ook gewezen KNIL-beroepsmilitairen een eenmalige uitkering van f 7500,– zullen ontvangen. Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid vinden de leden van deze fractie het wenselijk dat ook gewezen KNIL-beroepsmilitairen zonder pensioenaanspraken die vijf jaar of langer in werkelijke militaire dienst zijn geweest een eenmalige vergoeding krijgen. Is een indicatie te geven van het aantal personen, dat onder deze doelgroep valt? Wat zijn de financiële consequenties van het wetsvoorstel? Is hier sprake van inwerkingtreding met terugwerkende kracht, zoals bij de Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen? Zo nee, waarom niet?

Verder vragen de leden van de RPF-fractie in hoeverre statenloze Molukkers, die vanwege hun langdurige verblijf langdurig aan de Nederlandse samenleving hebben deelgenomen, onder het wetsvoorstel zullen vallen.

Ten aanzien van de ondertekening vragen deze leden zich af of het niet beter was geweest de Staatssecretaris van Defensie het wetsvoorstel mede te laten ondertekenen, omdat deze bewindsman verantwoordelijk is voor het veteranenbeleid.

De leden van de SGP-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden spreken hun treurnis uit over het feit dat eerst nu een wettelijke regeling voorligt ter financiële compensatie van voormalige KNIL-beroepsmilitairen, terwijl reeds in 1992 een dergelijke regeling voor Nederlandse dienstplichtig militairen en voor dienstplichtigen die bij het KNIL hebben gediend tot stand is gekomen. Naar hun mening lost het wetsvoorstel een ereschuld in jegens hen die destijds onder moeilijke omstandigheden in het KNIL als beroepsmilitair hebben gediend.

Het wetsvoorstel richt zich met name tot beroepsmilitairen van het KNIL zonder pensioenaanspraken. Deze leden vragen welke pensioenregeling destijds voor KNIL-beroepsmilitairen gold. Hoeveel jaar moest men dienen om voor een pensioenuitkering in aanmerking te kunnen komen?

Het is de leden van de SGP-fractie opgevallen dat in het intitulé nadrukkelijk wordt gesproken van financiële compensatie. De indruk wordt derhalve gewekt dat het om meer gaat dan een louter symbolische erkenning voor bewezen diensten. Staat in de uitkering die het wetsvoorstel in het leven beoogt te roepen het karakter van compensatie nadrukkelijk voorop? Zo ja, waarop is dan de hoogte van de uitkering gebaseerd?

Acht de regering een eenmalige uitkering van f 7 500,– voldoende om een verlies aan opgebouwde pensioenrechten over een periode van minimaal vijf tot maximaal vijftien jaar in redelijkheid te compenseren? Blijkens de memorie van toelichting hebben deze oud-militairen na hun ontslag uit het KNIL in veel gevallen geen wachtgeld ontvangen, alhoewel zij daar wel recht op hadden. Wordt de compensatie hiervoor geacht in de eenmalige uitkering te zijn opgenomen?

Het wetsvoorstel bepaalt dat een aanvraag binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding moet zijn ingediend. In het wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen is de aanvraag niet aan een tijdslimiet gebonden. Om welke reden is gekozen voor een afwijkende regeling op dit punt? Mag worden aangenomen dat een deel van de uitkeringsgerechtigden thans niet meer in Nederland woonachtig is? Zo ja, hoe zal deze groep van de uitkering op de hoogte gesteld worden?

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de omschrijving van het begrip weduwe.

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie vragen de regering op welke gronden een minimale vestiging van een jaar in Nederland als wezenlijke deelneming aan de Nederlandse samenleving wordt gezien. Zij vragen de regering wat de budgettaire consequenties zijn indien deze voorwaarde niet van toepassing wordt verklaard op Nederlandse staatsburgers die zich korter of niet in Nederland hebben gevestigd.

Het is de leden van de RPF-fractie onvoldoende duidelijk waarom de weduwe van de militair niet aan de genoemde vestigingsvoorwaarden hoeft te voldoen.

Artikel 4

De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom in tegenstelling tot het wetsvoorstel Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen, nu wel is gekozen voor een maximale indieningstermijn van twee jaren in plaats van een ongelimiteerde.

De leden van de RPF-fractie vragen waarop de stelling gebaseerd is dat een deel van de belanghebbenden buiten Nederland woonachtig is. Hoe groot is dat deel bij benadering?


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Wolters (CDA), Korthals (VVD), voorzitter, Weisglas (VVD), H. Vos (PvdA), Van den Berg (SGP), Vacature PvdA, Van Gelder (PvdA), Van de Camp (CDA), Zijlstra (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Van Hoof (VVD), Hoekema (D66), ondervoorzitter, Leerkes (U55+), De Koning (D66), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Van Waning (D66), Sterk (PvdA), Van den Doel (VVD), Vacature CD.

Plv. leden: Terpstra (CDA), Beinema (CDA), Van Rey (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Huys (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Middel (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Van Gijzel (PvdA), Verhagen (CDA), Woltjer (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Hoogervorst (VVD), Ter Veer (D66), Stellingwerf (RPF), Visser-van Doorn (CDA), Blaauw (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Wingerden (AOV), Roethof (D66), Rehwinkel (PvdA), Keur (VVD), Marijnissen (SP).

Naar boven