Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25476 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25476 nr. 3 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)
Vele gewezen beroepsmilitairen van het Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger (KNIL, voorheen Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) werden na beëindiging van de oorlog met Japan verplicht om in militaire dienst te blijven teneinde orde en gezag in het voormalige Nederlands-Indië te handhaven. Deze verplichting vloeide voort uit de toen in Nederlands-Indië geldende staat van oorlog en beleg. In veel gevallen waren betrokkenen daardoor gedwongen om een langere dan de volgens hun contract overeengekomen en door hen gewenste diensttijd bij het KNIL door te brengen. Door deze verplicht gestelde langere diensttijd heeft een aantal van deze KNIL-beroepsmilitairen een pensioennadeel opgelopen. Dit nadeel wordt veroorzaakt doordat zij over hun militaire diensttijd geen pensioen of uitkering bij wijze van pensioen ontvangen.
In het begin van de jaren negentig is in verband met de erkenning van Indië-veteranen (op grond van het veteranenbeleid) voor deze veteranen, die een langere dan gebruikelijke dienstplichttijd hebben vervuld en daardoor een pensioennadeel hebben opgelopen, een aantal regelingen tot stand gekomen. Eén van deze regelingen is de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst. Op grond van die wet ontvingen gewezen dienstplichtigen van de Nederlandse krijgsmacht met een diensttijd van ten minste vijf jaren een eenmalige uitkering van f 7 500 netto. Na de totstandkoming van vorengenoemde wet is besloten om ook gewezen KNIL-dienstplichtigen, die gedurende een gelijke periode van ten minste vijf jaren in gelijke omstandigheden hebben verkeerd als de gewezen dienstplichtigen van de Nederlandse krijgsmacht, uit het oogpunt van gelijke behandeling een gelijke uitkering toe te kennen (Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd). In het kader van het vorenbedoelde veteranenbeleid zullen ook gewezen dienst- en reserveplichtigen van de Nederlandse krijgsmacht en van het KNIL die meer dan twee maar minder dan vijf jaren in werkelijke dienst zijn geweest, en aan deze diensttijd geen pensioenaanspraken kunnen ontlenen, een eenmalige uitkering ontvangen.
Voor de gewezen KNIL-beroepsmilitairen zonder pensioenaanspraken die vijf jaar of langer in werkelijke dienst zijn geweest en die onder dezelfde omstandigheden hebben gediend als de gewezen dienstplichtige veteranen was het vorenstaande aanleiding om in het kader van het veteranenbeleid om erkenning en compensatie te vragen. Zij hebben hun wensen onder meer voorgelegd tijdens het periodiek overleg op 14 november 1996 tussen de Minister-President en het zogenaamde Indisch Platform.
Het Indisch Platform is een overlegorgaan van een aantal Indische organisaties dat zich ten doel stelt de Indische Gemeenschap doelmatig te representeren. Dit gebeurt door middel van het formuleren van standpunten betreffende belangenbehartiging op materieel en immaterieel gebied die de Indische Gemeenschap aangaan. De Vereniging van oud-militairen van het KNIL Madjoe, die deel uitmaakt van het Indisch Platform, heeft bij de besprekingen in november 1996 gevraagd om een eenmalige uitkering van f 7 500 netto voor gewezen KNIL-beroepsmilitairen met ten minste vijf maar minder dan vijftien dienstjaren. Deze groep heeft niet voldoende diensttijd voor aanspraak op pensioen. Evenals de dienstplichtigen van het KNIL werden deze beroepsmilitairen na de capitulatie van Japan gedwongen om langer in dienst te blijven, waardoor zij ook minder gelegenheid hadden om elders pensioenaanspraken op te bouwen. De verplichting om langer in dienst te blijven gold ook in het geval hun dienstverband reeds was verstreken. Gedurende de tijd dat het KNIL was gemobiliseerd, kon geen ontslag worden verkregen. Voor de beroepsmilitairen van het KNIL betekende dit een afgedwongen langdurige dienstplicht. In die zin zijn de gewezen KNIL-beroepsmilitairen als groep op één lijn te stellen met de gewezen KNIL-dienstplichtigen. In het kader van het veteranenbeleid ontvingen zij echter generlei compensatie voor het opgelopen pensioennadeel. Voorts hadden zij na beëindiging van de militaire dienst in veel gevallen geen wachtgeld ontvangen alhoewel zij daar wel aanspraak op hadden. Betrokkenen ervaren dit alles als een vorm van ongelijke behandeling en miskenning van hun inzet en trouw en verzochten het kabinet daarom alsnog om erkenning.
De regering heeft tot op heden de beleidslijn gevolgd, dat geen wijzigingen dienen te worden aangebracht in het complex van rechtspositionele regelingen voor gewezen overheidsdienaren van voormalige overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk, waartoe de gewezen KNIL-militairen ook moeten worden gerekend. De verantwoordelijkheid voor de rechtspositie van de KNIL-militairen is bij de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië overgegaan op de nieuwe republiek Indonesië. Nederland heeft uitsluitend de betaling gegarandeerd van rechtspositionele aanspraken zoals deze ten tijde van de soevereiniteitsoverdracht reeds bestonden, in geval de republiek Indonesië niet aan deze verplichtingen zou voldoen.
Aangezien de in het onderhavige wetsvoorstel bedoelde KNIL-beroepsmilitairen gedurende een gelijke periode van ten minste vijf jaren in gelijke (oorlogs-)omstandigheden hebben verkeerd als de hiervoor genoemde gewezen KNIL-dienstplichtigen heeft het kabinet thans besloten hen, uit het oogpunt van gelijke behandeling als Indië-veteraan, alsnog een gelijke uitkering toe te kennen. Dit laat onverlet de bestendiging van het beleid ten aanzien van de gewezen overzeese overheidsdienaren, dat geen structurele wijzigingen in de op hen van toepassing zijnde rechtspositieregelingen worden aangebracht.
Voorts zal, evenals dat bij de gewezen KNIL-dienstplichtigen het geval is, de kring van rechthebbenden op een eventuele uitkering moeten worden beperkt tot degenen die na afloop van hun militaire dienst naar Nederland zijn gegaan. Deze beperking vloeit voort uit het feit dat de Nederlandse verantwoordelijkheid zich niet uitstrekt tot degenen die na de soevereiniteitsoverdracht geen deel zijn gaan uitmaken van de Nederlandse samenleving.
De begrippen militair en werkelijke dienst hebben betrekking op degenen die in de hoedanigheid van beroepsmilitair bij het voormalige KNIL hebben gediend. Dit is slechts mogelijk geweest vóór 26 juli 1950, aangezien op die datum het KNIL werd opgeheven. De werkelijke dienst behoeft niet onafgebroken te zijn vervuld. Voor de vaststelling van de periode van werkelijke dienst wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit het KNIL-stamboek. Het gaat daarbij uitsluitend om de diensttijd die als pensioengeldig in aanmerking zou zijn gekomen, indien de militair aanspraak zou hebben gehad op een Indonesisch pensioen.
De verantwoordelijkheid voor de rechtspositie van de gewezen KNIL-militairen is bij de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië overgegaan op de nieuwe republiek. Nederland heeft op grond van de Garantiewet Militairen KNIL uitsluitend de betaling gegarandeerd van rechtspositionele aanspraken zoals deze ten tijde van de soevereiniteitsoverdracht reeds bestonden, in geval de republiek Indonesië niet aan haar verplichtingen zou voldoen.
De onderhavige regeling brengt geen wijziging in de rechtspositionele aanspraken van de gewezen KNIL-beroepsmilitairen, omdat de regeling uitsluitend moet worden gezien als een voortvloeisel van het veteranenbeleid.
Betrokkenen dienen in de periode dat zij dienst bij het KNIL deden Nederlander te zijn geweest en na afloop daarvan naar Nederland te zijn vertrokken of teruggekeerd. Vele Molukse KNIL-militairen waren echter geen Nederlander doch Nederlands onderdaan (niet-Nederlander). Indien zij door de zorg van de Nederlandse regering naar Nederland zijn overgebracht en thans op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving als Nederlander worden behandeld, vallen zij eveneens onder het begrip militair.
De vermelding dat betrokkenen onder de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden de dienst moeten hebben vervuld heeft tot doel te benadrukken dat dit een Koninkrijkszaak betrof (het is geen toetsingscriterium). Het geeft aan dat het niet gaat om Nederlandse militaire dienst. Betrokkenen waren in dienst van het voormalige Gouvernement van Nederlands-Indië en vallen wat betreft hun rechtspositionele aanspraken thans onder de rechtsopvolger van dat gouvernement.
De omschrijving van het begrip weduwe wijkt af van de heden ten dage gebruikelijke omschrijving die in de moderne Nederlandse pensioenregelingen wordt gebezigd. De gekozen omschrijving sluit aan bij het huwelijksbegrip dat, in de tijd dat het KNIL bestond, formeel gebruikelijk was en dat sinds jaar en dag in de overzeese pensioenregelingen van deze militairen van toepassing is. Om die reden kan de niet met de militair gehuwde nabestaande geen rechthebbende zijn op de eenmalige uitkering.
Uitsluitend de weduwe die ten tijde van de werkelijke dienst van de inmiddels overleden militair met hem was gehuwd en die naar Nederland is vertrokken of teruggekeerd dan wel door de zorg van de Nederlandse regering is overgebracht naar Nederland kan in aanmerking worden gebracht voor de éénmalige uitkering.
De regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP), omdat deze stichting als beheerder van de KNIL-stamboeken en als uitvoerder van de pensioenregelingen voor gewezen KNIL-militairen als de meest deskundige en ervaren uitvoeringsorganisatie voor KNIL-regelingen kan worden aangemerkt.
De termijn van vijf jaren diensttijd sluit aan bij de termijn die voor de gewezen dienst- en reserveplichtigen in de Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd is gesteld. Het bedrag van de eenmalige uitkering van f 7 500 is eveneens daarop afgestemd. Wordt de werkelijke dienst reeds met een pensioen of uitkering bij wijze van pensioen vergolden, bijvoorbeeld door medetelling van KNIL-diensttijd voor een Nederlands overheidspensioen, dan is er geen aanspraak op een eenmalige uitkering.
De aanspraak op een eenmalige uitkering van f 7 500 is gebonden aan de voorwaarde, dat de militair zich na afloop van de vervulling van zijn militaire dienst bij het KNIL duurzaam in Nederland moet hebben gevestigd. Dit houdt in, dat geen recht op een uitkering bestaat voor degene, die geen deel heeft uitgemaakt van de Nederlandse samenleving, maar zijn bestemming in de republiek Indonesië of een andere samenleving heeft gevonden. Van een wezenlijk deelnemen aan de Nederlandse samenleving is sprake als de militair na afloop van zijn dienstverband bij het KNIL doch voor de inwerkingtreding van deze wet ten minste een jaar in Nederland gevestigd is (geweest). Aangezien de deelname aan de Nederlandse samenleving een duurzaam karakter moet dragen, wordt een onafgebroken vestiging geëist.
De weduwe van de militair behoeft niet aan vorenbedoelde vestigingsvoorwaarde te voldoen. De militair die tijdens zijn vestiging in Nederland is overleden en op het tijdstip van overlijden nog geen jaar in Nederland was gevestigd, wordt geacht te hebben voldaan aan de vestigingsvoorwaarde.
In de toelichting onder artikel 1 is al aangegeven dat alleen de weduwe in aanmerking kan komen voor de eenmalige uitkering die ten tijde van de werkelijke dienst met de militair was gehuwd. Het is mogelijk dat meer dan één weduwe in de zin van artikel 1 onder c een aanspraak op de uitkering kan maken. Daarom is in dit artikel een formule neergelegd waarbij iedere rechthebbende weduwe voor een evenredig deel van de uitkering in aanmerking kan worden gebracht. Hiermee wordt een dubbele uitkering onder die omstandigheden voorkomen, terwijl niet onderzocht behoeft te worden of meer dan één weduwe aanwezig is.
Aangezien de uitkeringsgerechtigden niet bekend zijn, is bepaald dat de uitkering wordt verleend op aanvraag. Ter beperking van de behandelingsprocedure is een indieningstermijn van twee jaren voor de aanvraag aangewezen. Overigens zullen de gebruikelijke mogelijkheden van bezwaar en beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht openstaan voor de belanghebbende, indien hij zich niet kan vinden in een ten aanzien van hem genomen beslissing op een aanvraag. Ofschoon naar verwachting een deel van de belanghebbenden buiten Nederland woonachtig is, is in het licht van de hedendaagse communicatiemiddelen afgezien van een afzonderlijke bepaling, waarin is voorzien in langere en daarmee van de Algemene wet bestuursrecht afwijkende bezwaar- en beroepstermijnen.
De voor de uitvoering van de regeling benodigde gelden worden als voorschot in 1997 aan de stichting verstrekt. De afrekening met het Rijk vindt achteraf plaats op basis van een accountantsverklaring.
In een aantal gevallen zal het noodzakelijk zijn om gegevens van de aanvrager bij gemeenten te verifiëren. Dit artikel waarborgt een kosteloze medewerking.
De uitkering is mede bedoeld als een maatregel in het kader van het veteranenbeleid ten behoeve van een specifieke groep gewezen KNIL-beroepsmilitairen (de groep zonder pensioenaanspraken). De over de uitkering verschuldigde bedragen aan loon- en inkomstenbelasting en premie volkverzekeringen komen voor rekening van het Rijk en worden via een heffing ineens afgedragen (artikel 6). De stichting treedt daarbij op als inhoudingsplichtige. Ter uitvoering hiervan zal de onderwerpelijke uitkering door de Minister van Financiën, voorzover het de premieheffing voor de volksverzekeringen betreft, in overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, worden aangewezen als uitkering in de zin van artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Voor de relatie met bijstandsuitkeringen is via een aparte bepaling geregeld dat de uitkering buiten beschouwing blijft voor het recht op bijstand. Dit geldt evenzeer voor de relatie met de andere inkomensafhankelijke uitkeringen zoals bijvoorbeeld individuele huursubsidie alsmede inkomensafhankelijke bijdragen zoals bijvoorbeeld ten behoeve van het verblijf in bejaardenoorden of verpleeginrichtingen, de Algemene nabestaandenwet, de Toeslagenwet en kwijtscheldingsregelingen voor heffingen (artikel 7). In verband met het aldus aan de uitkeringen gegeven netto karakter behoeven de genieters daarvan de ontvangen bedragen niet aan te geven bij hun aangifte inkomstenbelasting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25476-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.