nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 juni 1998
Tijdens het ordedebat van 19 mei jl. heeft dhr. Van de Camp om een brief
gevraagd waarin wordt aangegeven hoe de situatie rond het dossier-Lancee op
dit moment is. Bij deze voldoe ik aan dit verzoek. Voorts geldt deze brief
als aanvulling op mijn separaat verzonden brief aan de vaste commissie voor
Justitie van 5 juni 1998.
Over de gesprekken die de landsadvocaat met de raadsman van de heer Lancee
voert in het kader van een schadevergoedingsregeling kan ik u mededelen dat
deze nog gaande zijn. Zoals ik in mijn brief van 27 maart jl. (II, 1997/1998,
25 468, nr. 5) heb aangegeven, zal ik uw Kamer nader berichten zodra
zulks mogelijk is.
In de Leeuwarder Courant van 28 maart jl. is een interview verschenen
met de heer J. Schagen, unit-hoofd van de Rijksrecherche in het ressort Leeuwarden,
waarin hij beweerd zou hebben voorstander te zijn van een nieuw onderzoek
in de zaak Lancee. Het College van procureurs-generaal heeft afstand genomen
van dit interview en op 1 april jl. de hoofdofficier van Justitie te Alkmaar
verzocht te onderzoeken hoe het interview tot stand is gekomen en hoe dit
zich verhoudt tot de vaste beleidslijnen binnen de Rijksrecherche. De hoofdofficier
is voorts verzocht na te gaan of er in dit verband sprake is van plichtsverzuim
zoals bedoeld in artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Het onderzoek is bijna afgerond. Het College zal mij naar verwachting nog
deze maand berichten over de uitkomsten.
Het onderzoek naar aanleiding van de aangifte die mw. Lancee-Bekema heeft
gedaan wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving en het onjuist opmaken van
een ambtsedig proces-verbaal c.q. het plegen van valsheid in geschrifte en/of
meineed wordt naar verwachting binnenkort afgesloten. Voorts wordt verwacht
dat het onderzoek naar aanleiding van de aangifte van mw. Lancee genoeg resultaat
zal opleveren om conclusies te kunnen trekken terzake van de aangiften die
zijn gedaan door de heer Lancee en Bianca Lancee.
Onder punt 75 van het verslag van een schriftelijk overleg met de vaste
commissie voor Justitie (II, 1996/1997, 25 468, nr. 1, p. 35) heb ik
u toegezegd te zullen rapporteren over voorstellen inzake een nieuwe aanpak
van het opsporingsonderzoek naar seksuele delicten, begaan jegens personen
in een afhankelijke positie. In april van dit jaar heeft het College van procureurs-generaal
met mijn instemming ter vervanging van de zogenaamde Richtlijnen De Beaufort
de «Aanwijzing voor de opsporing van zedendelicten, in het bijzonder
gerelateerd aan incest» vastgesteld. De aanwijzing zal binnen afzienbare
termijn in werking treden en wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager