25 468
De zaak-Lancee

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 maart 1998

Naar aanleiding van berichten die daarover de afgelopen dagen in de media zijn verschenen, licht ik uw Kamer hierbij in over de stand van zaken van de gesprekken die door de landsadvocaat worden gevoerd met de raadsman van de heer Lancee.

Na afloop van het Algemeen Overleg op 1 oktober 1997 met de vaste commissie voor Justitie over de zaak-Lancee, heeft op 9 oktober 1997 ten kantore van de procureur-generaal te Leeuwarden een gesprek plaatsgevonden tussen de heer Lancee en zijn raadsman, vertegenwoordigers van het openbaar ministerie en een departementsambtenaar. Doelstelling van het gesprek was, de heer Lancee in een rechtstreeks contact met de hoofdofficier van justitie te Groningen nader zicht te bieden op de spanning die was ontstaan tussen de beslissingen die de autoriteiten hadden genomen in de strafzaak tegen de heer Lancee en de beoordeling daarvan achteraf, waarbij een aantal van die beslissingen als fouten en onvolkomenheden moest worden aangemerkt. Ik moge verwijzen naar hetgeen ik daarover heb opgemerkt in de schriftelijke stukken ter voorbereiding van het bedoelde Algemeen Overleg en tijdens het AO zelf. Na afloop van het gesprek van 9 oktober is in een gezamenlijk opgestelde verklaring weergegeven, dat getracht zou worden op afzienbare termijn te komen tot een alomvattende oplossing van wat «de zaak-Lancee» was gaan heten.

Vervolgens is overleg gevoerd tussen vertegenwoordigers van Justitie en een vertegenwoordiger van de regiopolitie Friesland, de werkgever van de heer Lancee. Daar kwam aan de orde dat de heer Lancee op dat moment arbeidsongeschikt was en dat die arbeidsongeschiktheid aan een spoedige werkhervatting in de weg zou staan.

Eind november 1997 heeft een eerste oriënterend gesprek plaatsgevonden tussen de procureur-generaal te Leeuwarden, de landsadvocaat, de heer Lancee en zijn raadsman. Daarbij zijn door de heer Lancee en zijn raadsman de wensen voor een regeling geïnventariseerd en geformuleerd. Afgesproken werd dat verdere contacten zouden worden onderhouden tussen de landsadvocaat en de raadsman van de heer Lancee. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een brief van 3 maart jl. van de landsadvocaat aan de raadsman van de heer Lancee, waarin een voorstel voor een regeling is gedaan.

Aan de raadsman van de heer Lancee is een aanbod gedaan voor een aan hem te betalen schadevergoeding, welk aanbod vier aspecten omvat: (a) schade ten gevolge van de door hem ondergane voorlopige hechtenis, (b) smartengeld, (c) schade aan eigendommen en (d) kosten van rechtsbijstand.

– Bij schadevergoeding vanwege achteraf ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis is toekenning door de rechter van een bedrag van f 150,– tot f 200,– gebruikelijk. Aan de heer Lancee is een bedrag aangeboden dat, gelet op de bijzondere omstandigheden, een veelvoud daarvan bedraagt.

– Voor de hoogte van smartengeld is van belang dat de civiele rechter terughoudend is in het toekennen van hoge bedragen. Niettemin is de heer Lancee een bedrag aangeboden, dat ligt op het niveau van de bedragen die de rechter bij letsel ten gevolge van bij voorbeeld een verkeersongeval pleegt toe te kennen bij bij voorbeeld ernstige verwondingen of een levenslange zware handicap.

– Bij de arrestatie van de heer Lancee en de daarop volgende huiszoeking is mogelijk schade toegebracht aan zijn eigendommen. Toegezegd is dat deze schade, na opgave, zal worden vergoed.

– Hetzelfde geldt voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Hoe hoog het bedrag daadwerkelijk zal worden dat op grond van dit voorstel kan worden vastgesteld, hangt af van een aantal nadere gegevens die aangedragen zullen moeten worden door de raadsman van de heer Lancee; het betreft met name de materiële schade en de vergoeding van kosten van rechtsbijstand. In ieder geval staat vast dat het bedrag aanmerkelijk hoger zal zijn dan het bedrag van 50 000 gulden dat is genoemd in de open brief van de voorzitter van de Nederlandse Politiebond d.d. 25 maart jl. De ervaring leert dat naar de maatstaven van de relevante jurisprudentie gemeten, het huidige aanbod niet onredelijk is te noemen. Ik wil daarbij niet de indruk laten ontstaan dat ik geen oog heb voor de moeilijke periode die het gezin Lancee heeft door gemaakt.

Door de heer Lancee is steeds naar voren gebracht dat het voor hem van zeer groot belang was, dat hij gerehabiliteerd zou worden. Met het oog daarop is hem aangeboden overleg te voeren over een publieke verklaring die daaraan tegemoet zou kunnen komen en die door het openbaar ministerie te Groningen zou worden afgelegd. Door de landsadvocaat is aan de raadsman van de heer Lancee een concept van een dergelijke verklaring ter hand gesteld en is uitdrukkelijk aangeboden daarover nog nader van gedachten te wisselen.

Voor wat betreft het arbeidsrechtelijk traject merk ik het volgende op.

Een belangrijk punt van overleg betreft de claim van de heer Lancee terzake van inkomensschade die hij stelt te lijden als rechtstreeks gevolg van het optreden van justitie. Hier speelt een aantal factoren, met name in de verhouding werkgever–werknemer, een rol, nl. de thans bestaande arbeidsongeschiktheid van de heer Lancee, de verwachting omtrent de duur daarvan, de aard van de arbeidsongeschiktheid en de oorzaak ervan. Zonder op de specifieke achtergronden in te gaan wil ik hierover opmerken dat er voor het betalen van een bedrag terzake inkomensschade geen aanleiding bestaat, ook gelet op de door de raadsman van de heer Lancee zelf aangedragen documenten en argumenten. De heer Lancee is in dienst van de regiopolitie Friesland. Daar is voor hem een functie beschikbaar. Voor zover belemmeringen bestaan deze functie te gaan vervullen, dienen deze opgelost te worden in het kader van de verhouding tussen werkgever en werknemer. Dit traject valt onder de verantwoordelijkheid van de regiopolitie Friesland.

Het heeft mij, afgezien nog van de buitenproportionele bewoordingen die daarin werden gebezigd voor het optreden van het openbaar ministerie in de zaak-Lancee, buitengewoon gestoord dat de Nederlandse Politie Bond zich in zijn open brief van 25 maart jl. een oordeel over deze zaak heeft aangematigd, zonder op de hoogte te zijn van de relevante feiten en omstandigheden. Daarmee worden de gesprekken tussen beide partijen ernstig en onnodig belast. Bij brief van 26 maart jl. heeft de raadsman van de heer Lancee gereageerd op de brief van de landsadvocaat d.d. 3 maart jl. De gesprekken daarover duren thans natuurlijk nog voort; ik acht het onwenselijk u van de inhoud daarvan thans mededeling te doen. Ik zal uw Kamer nader berichten zodra zulks mogelijk is.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven