25 456
Wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

19 juli 1997

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet Nationale ombudsman te wijzigen in verband met het aanpassen van de bevoegdheidsomschrijving van de Nationale ombudsman, het openen van de mogelijkheid van vrijwillige aansluiting door gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen bij de klachtvoorziening die de Wet Nationale ombudsman biedt, enkele wijzigingen van technische aard aan te brengen alsmede enkele overgangsmaatregelen te treffen en de Wet openbaarheid van bestuur te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift boven artikel 1 komt te luiden:

BEGRIPSBEPALINGEN EN TOEPASSINGSBEREIK

B

In artikel 1, onderdeel b, wordt «en een dienstplichtig militair, ook na het einde van de dienstplicht» vervangen door: een dienstplichtig militair, ook na het einde van de dienstplicht, alsmede andere personen werkzaam onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, ook na het beëindigen van de werkzaamheden.

C

Artikel 1a komt te luiden:

Artikel 1a

1. Deze wet is van toepassing op de gedragingen van de volgende bestuursorganen:

a. Onze Ministers;

b. bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen, die overeenkomstig artikel 1b zijn aangewezen;

c. bestuursorganen aan welke bij of krachtens wettelijk voorschrift een taak met betrekking tot de politie is opgedragen, voor zover het de uitoefening van die taak betreft;

d. bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen voor zover het de gedragingen van voor hen werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren betreft;

e. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.

2. In afwijking van het eerste lid, onder e, is deze wet slechts van toepassing op bestuursorganen belast met onderwijs en onderzoek op het beleidsterrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor zover deze bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.

3. In afwijking van het eerste lid is deze wet niet van toepassing op gedragingen van de Commissie gelijke behandeling, bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling.

4. Een gedraging van een ambtenaar, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van het bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid hij werkzaam is.

D

Na artikel 1a worden twee (nieuwe) artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1b

1. Bij ministerieel besluit worden de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen aangewezen, waarop deze wet van toepassing is.

2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geschiedt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken op verzoek van het bestuur van de desbetreffende provincie, gemeente, gemeenschappelijke regeling of het desbetreffende waterschap.

3. Het verzoek om aanwijzing wordt voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanwijzing in moet gaan bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken ingediend. Onze Minister van Binnenlandse Zaken bevestigt onverwijld de ontvangst van het verzoek.

4. De aanwijzing van de daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen geschiedt telkens met ingang van 1 januari van het desbetreffende jaar. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan in afwijking van de eerste volzin de aanwijzing van bestuursorganen op een ander tijdstip doen ingaan, indien omstandigheden van dringende aard daartoe nopen. Het aanwijzingsbesluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

5. De aanwijzing geschiedt voor een periode van vier jaar. Deze periode wordt telkens met twee jaar verlengd, tenzij het bestuur van de desbetreffende provincie, gemeente, gemeenschappelijke regeling of het desbetreffende waterschap voor 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de verlenging plaats zal vinden aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken heeft verzocht de aanwijzing te beëindigen. Onze Minister van Binnenlandse Zaken bevestigt onverwijld de ontvangst van het verzoek. Van de beëindiging van de aanwijzing wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 1c

1. De rechtspersoon waartoe het ingevolge artikel 1b aangewezen bestuursorgaan behoort is een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken vast te stellen vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten, die zijn verbonden aan het beschikbaarstellen van de klachtvoorziening bij de Nationale ombudsman aan het desbetreffende bestuursorgaan.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:

a. de berekening van de te betalen vergoeding;

b. de wijze van betaling van de verschuldigde vergoeding:

c. het tijdstip waarop de verschuldigde vergoeding dient te zijn voldaan.

E

In artikel 6 vervalt: (wet van 10 december 1969, Stb. 594).

F

In artikel 10, zesde lid, vervalt: (Stb. 1986, 540).

G

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «zijn bezwaar tegen de gedraging» vervangen door: zijn grieven met betrekking tot de gedraging.

2. Het derde lid, onder c, komt te luiden:

c. de grieven met betrekking tot de gedraging;.

3. Onder vernummering van het vierde tot vijfde lid, wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

4. Indien het verzoekschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van de klacht noodzakelijk is, kan de Nationale ombudsman besluiten het verzoekschrift niet in behandeling te nemen, mits de verzoeker de gelegenheid heeft gehad binnen een door de ombudsman gestelde termijn het verzoekschrift met een vertaling aan te vullen.

H

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt «artikel 12, derde lid» vervangen door: artikel 12, derde en vierde lid.

2. In onderdeel e wordt «commissies» vervangen door: commissie.

3. Onder verlettering van de onderdelen f tot en met i tot g tot en met j, wordt een (nieuw) onderdeel f ingevoegd, luidende:

f. een verzoekschrift, dezelfde gedraging betreffende, ingevolge een wettelijk geregelde klachtvoorziening bij een onafhankelijke klachtinstantie in behandeling is of daardoor is afgedaan;

4. In onderdeel i (nieuw) wordt «in kennis is gesteld van het bezwaar tegen de gedraging» vervangen door: in kennis is gesteld van de grieven met betrekking tot de gedraging.

5. Na onderdeel j wordt onder vervanging van de punt door een punt-komma een (nieuw) onderdeel k ingevoegd, luidende:

k. en zolang het verzoekschrift betrekking heeft op een gedraging die nauw samenhangt met een onderwerp, waaromtrent anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie aanhangig is.

I

In artikel 16 wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma na onderdeel f een (nieuw) onderdeel g toegevoegd, luidende:

g. ten aanzien van gedragingen waarop de rechterlijke macht toeziet.

J

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, wordt «eerste lid, onderdeel h» vervangen door «onderdeel i» en «zijn bezwaar tegen de gedraging» door: zijn grieven met betrekking tot de gedraging.

2. Het derde lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In de tweede volzin vervalt: (Stb. 1960, 541);

b. De laatste volzin vervalt.

K

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bestuursorgaan, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, getuigen en de verzoeker verstrekken de ombudsman de inlichtingen die deze ten behoeve van een onderzoek behoeft en zijn op een daartoe strekkend verzoek verplicht daartoe voor hem te verschijnen. Gelijke verplichtingen rusten op ieder college, met dien verstande dat het college bepaalt wie zijner leden aan de verplichtingen zal voldoen, tenzij de ombudsman één of meer bepaalde leden aanwijst. Betrokkenen kunnen zich doen bijstaan door een raadsman.

2. In het vierde lid, tweede volzin, wordt na «Politiewet» ingevoegd: 1993.

L

Artikel 30 komt te luiden:

Artikel 30

Artikel 12 vindt geen toepassing ten aanzien van gedragingen van de bij ministerieel besluit aangewezen bestuursorganen, bedoeld in artikel 1b, die hebben plaatsgevonden voordat dat besluit in werking is getreden.

M

Na artikel 30 wordt een (nieuw) artikel 30a ingevoegd, luidende:

Artikel 30a

Tot een jaar na inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder e, dan wel na de beëindiging van een aanwijzing als bedoeld in artikel 1b kan met betrekking tot een gedraging van het desbetreffende bestuursorgaan die heeft plaatsgevonden:

a. voordat het desbetreffende bestuursorgaan is uitgezonderd bij een besluit als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder e, dan wel

b. voordat de aanwijzing van het desbetreffende bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1b is beëindigd,

een verzoekschrift als bedoeld in artikel 12 bij de Nationale ombudsman worden ingediend.

ARTIKEL II

1. De Wet Nationale ombudsman is van toepassing op gedragingen van bestuursorganen van de provincies, de gemeenten en de waterschappen die bij algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet Nationale ombudsman zoals deze wet luidde voor inwerkingtreding van deze wet, zijn aangewezen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is beëindigd op een datum gelegen voor 1 januari 1998.

3. Het eerste lid vervalt met ingang van de dag, waarop een besluit als bedoeld in artikel 1b, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman in werking treedt.

ARTIKEL III

Tot een jaar na de beëindiging van een aanwijzing van bestuursorganen van een provincie, gemeente of waterschap op grond van de Wet Nationale ombudsman, zoals deze wet luidde voor inwerkingtreding van deze wet, kan met betrekking tot een gedraging van het desbetreffende bestuursorgaan die heeft plaatsgevonden voordat de aanwijzing werd beëindigd, een verzoekschrift als bedoeld in artikel 12 bij de Nationale ombudsman worden ingediend.

ARTIKEL IV

Het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo, het koninklijk besluit van 1 september 1993 houdende aanwijzing van bestuursorganen van waterschappen als administratieve organen in de zin van de Wet Nationale ombudsman (Stb. 488), alsmede het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende aanwijzing op grond van de Wet Nationale ombudsman van bestuursorganen van gemeenten en provincies voor de gedragingen van buitengewoon opsporingsambtenaren (Stb. 218) wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

De Wet openbaarheid van bestuur wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1a komt te luiden:

Artikel 1a

1. Deze wet is van toepassing op de volgende bestuursorganen:

a. Onze Ministers;

b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;

c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;

d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.

2. In afwijking van het eerste lid, onder d, is deze wet slechts van toepassing op bestuursorganen belast met onderwijs en onderzoek op het beleidsterrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor zover deze bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.

B

In artikel 10, tweede lid, onder b, en artikel 14, onder b, wordt «in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen» telkens vervangen door: in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, en het tweede lid, bedoelde bestuursorganen.

ARTIKEL VI

Artikel 1a, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman en artikel 1a, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur vervallen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet. Alsdan wordt in artikel 10, tweede lid, onder b, en artikel 14, onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur «in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, en het tweede lid, bedoelde bestuursorganen» vervangen door: in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen.

ARTIKEL VII

De tekst van de Wet Nationale ombudsman wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

De Minister van Justitie,

Naar boven