25 452
Schadebemiddeling in het strafproces, vergelijking dading en andere bemiddelingsvormen

nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 28 juli 1999

De vaste commissie voor Justitie1 heeft over de brief van de minister d.d. 8 april 1999 inzake het Plan van aanpak nadere implementatie slachtofferzorg (kamerstuk 25 452, nr. 6) een aantal vragen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier voor deze lijst,

Del Grosso

Brief van de minister d.d. 8 april 1999

1

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de 1-loketfunctie voor slachtoffers? (blz. 1)

Voor de inrichting van de 1-loketfunctie is door de PG-portefeuillehouder slachtofferzorg extra geld beschikbaar gesteld. De parketten hadden tot 1 juli 1999 de tijd om plannen terzake in te dienen. Als die plannen voldoen aan de gestelde vereisten zal geld voor de 1-loketfunctie worden toebedeeld. In enkele arrondissementen bestaat reeds een 1-loketfunctie waarin politie en OM samenwerken ten behoeve van slachtoffers. Ook bestaat in enkele politieregio's een 1-loketfunctie. Het is de bedoeling dat in elk arrondissement een dergelijk loket gevestigd wordt. Bij de eindevaluatie van de implementatie van de regelgeving Terwee begin 2000 zal blijken hoeveel arrondissementen een 1-loketfunctie hebben en hoe de eerste resultaten zijn. Voor 1999 is experimenteel ongeveer f 450 000,– beschikbaar. Er wordt gestreefd naar vestiging van de 1-loketfunctie op het parket.

2

Waarop berust de opvatting dat verlenging van de landelijke coördinatie met één jaar voldoende is om het beoogde doel te bereiken. Wat gebeurt er als dat jaar niet voldoende is? (blz. 2)

Bij de invoering van de regelgeving Terwee was een implementatietraject tot eind 1998 voorzien. Bij de tussenevaluatie in 1998 bleek dat de implementatie nog niet optimaal was. Bovendien heeft de evaluatie een aantal onderwerpen opgeleverd, zoals bijv. de invoering van de 1-loketfunctie die begeleiding op centraal niveau zowel van politie-zijde als OM-zijde noodzakelijk maakt. Zoals het er thans naar uitziet zal de coördinatie op landelijk niveau in elk geval tot en met de afronding van de eindevaluatie in 2000 voorgezet dienen te worden.

3

In het juist, dat de implementatie van de regelgeving Terwee heeft geleid tot een verzwaring van de werkdruk van de rechterlijke macht? Is de minister bereid om ter zake extra gelden ter beschikking te stellen? (blz. 2)

Door de toename van het aantal voegingen van benadeelden in het strafproces is de werkdruk van de zittende magistratuur toegenomen. Daar staat tegenover dat alle parketten thans beschikken over een of meer medewerkers die schaderegeling als hoofdtaak van hun werkzaamheden hebben. In een groot aantal gevallen leidt het betalen van de schade door de dader aan het slachtoffer tot het niet meer aanbrengen van de zaak ter zitting. Dat aantal zal landelijk gezien nog toenemen, nu de PG-portefeuillehouder slachtofferzorg extra gelden ter beschikking heeft gesteld voor schadebemiddeling.

In toenemende mate worden de door de slachtoffers/benadeelden ingediende voegingsformulieren op hun inhoud gecontroleerd door het openbaar ministerie in samenwerking met de buro's voor rechtshulp, zodat de voeging beslissingsrijp ter zitting komt. Dientengevolge kan de tijd die gemoeid is met de afhandeling van de voeging ter zitting, die naar zijn aard een eenvoudig bewijsbare schadevordering dient in te houden, worden beperkt.

Er wordt momenteel veel geïnvesteerd in versterking van de capaciteit van de rechtsprekende macht. Er zijn onder meer plannen ontwikkeld om de capaciteit van de zittende magistratuur te verhogen (zie de onlangs aan de Tweede Kamer toegezonden notitie Opleiding, werving en selectie). Uitgangspunt is dat, indien de plannen die daarin zijn opgenomen daadwerkelijk worden uitgevoerd, de capaciteitsdruk op de zittende magistratuur tot aanvaardbare proporties zal worden teruggedrongen.

4

Zijn er al gegevens bekend met betrekking tot de werking van de interface tussen het CJIB en de parketten? Zo ja, zijn op basis van deze gegevens dan reeds conclusies te trekken voor wat betreft de problemen die zich bij de werking van deze interface voordoen? (blz. 2)

In het algemeen kan gesteld worden dat de interface tussen de negentien arrondissementsparketten en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) naar behoren functioneert. Uit de evaluatie van het eerste half jaar blijkt dat de parketten de vonnissen zonder problemen aan het CJIB kunnen aanleveren en dat het CJIB de mutaties (ten behoeve van informatie aan slachtoffers over de stand van de executie) elektronisch aan de parketten verstrekt.

5

Kan de minister meer inzicht verschaffen over de specifieke aard en doelstelling van het onderzoek dat geïnitieerd is met betrekking tot de soorten problemen bij executie? Bij welke vonnissen is het mogelijk dat het CJIB een betalingsregeling treft met de dader? Dient daarbij nog aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan, en zo ja aan welke? (blz. 2)

De problemen bij de executie betreffen voornamelijk de hoofdelijkheid van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en het feit dat, indien zaken met meerdere verdachten (waaronder bijv. minderjarigen) op verschillende zittingen behandeld worden, er vaak meerdere schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd ten gunste van het slachtoffer ter hoogte van het gehele schadebedrag. Het onderzoek moet leiden tot oplossingen die aan OM en zittende magistratuur worden aangereikt om dergelijke vonnissen in de toekomst te voorkomen.

6

Waarop doelt de minister als hij spreekt over vonnissen die zodanig zijn ingekleed dat zij niet (zonder meer) te executeren zijn? Ziet de minister wettelijke mogelijkheden om het wijzen van dergelijke vonnissen te voorkomen of te beperken? (blz. 2)

Op grond van bijzondere omstandigheden kan het CJIB ten aanzien van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel een verzoek van de veroordeelde om een betalingsregeling honoreren. Om deze bijzondere omstandigheden aan te tonen dient een veroordeelde inzicht te geven in zijn/haar financiële positie. Het bedrag van de maatregel dient maximaal binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor executie vatbaar is geworden (art. 561 lid 4 Sv.) te worden voldaan. In de praktijk wordt een zo kort mogelijke termijn voor afbetaling toegestaan om recht te doen aan de positie van het slachtoffer. Alle termijnbetalingen worden na ontvangst onverwijld door het CJIB aan het slachtoffer doorgestort. Zie het antwoord op vraag 5.

7

Welke mogelijkheden ziet de minister om de toewijzing door rechters van schadeclaims via voeging te verbeteren? Is het mogelijk voor de uitvoering van die mogelijkheden op korte termijn wettelijke initiatieven te ontplooien? (blz. 2)

Het komt regelmatig voor dat slachtoffers/benadeelden het voegingsformulier, ook al is dit onlangs sterk vereenvoudigd, onjuist invullen, zodat de rechter ter zitting vaak niets anders rest dan een niet-ontvankelijk verklaring.

In eenvoudige gevallen kunnen slachtoffers zich wenden tot een buro slachtofferhulp voor hulp bij het invullen van het voegingsformulier. In minder eenvoudige gevallen, maar nog wel binnen de mogelijkheid van voeging vallend, is afgesproken dat de buro's voor rechtshulp bijstand bieden aan degenen die zich willen voegen in het strafproces en daarom verzoeken. Er is een tendens dat de buro's voor rechtshulp steeds meer worden ingeschakeld bij de inhoudelijke controle van het voegingsformulier. Bovendien heeft de PG-portefeuillehouder slachtofferzorg extra middelen ter beschikking gesteld aan de parketten om al dan niet in samenwerking met de netwerkpartners, in het bijzonder de buro's voor rechthulp en de buro's slachtofferhulp de inhoud van de voegingsformulieren te controleren, zodat slachtoffers zo min mogelijk ter zitting voor onaangename verassingen komen te staan. Ook is een lijst van standaard schadebedragen (incl. afschrijvingen) beschikbaar. Dat vergemakkelijkt ook de toekenning van de schade.

Wettelijke initiatieven terzake acht ik dan ook niet noodzakelijk.

8

Is er reeds sprake van een verbetering van de voegingsprocedure? (blz. 2)

Zie het antwoord op vraag 7.

9

Wanneer verwacht de minister inzicht te hebben in problemen en oplossingen bij de executie van de schadevergoedingsmaatregel? (blz. 2)

In de loop van juli 1999 verwacht ik de gevraagde offertes inzake het onderzoek naar onder meer de problematiek rond de executie van de schadevergoedingsmaatregel. Aan het eind van dit jaar dient het onderzoek afgerond te zijn.

10

Dient er niet meer aandacht aan de (haalbaarheid van) executiemogelijkheden te worden besteed, opdat vooraf inschatting van de executieproblemen voor zowel slachtoffer als rechter beter mogelijk zal zijn? (blz. 2)

In de arrondissementale netwerken is het in het kader van slachtofferzorg de taak van de reclassering, indien een rapportage over de verdachte wordt opgemaakt, aan te geven wat de betalingsmogelijkheden van de verdachte zijn. Daarnaast is het de taak van de politie en OM de aangever/slachtoffer erop te wijzen dat zij van enkele categorieën verdachten (bijv. drugsverslaafden) niet al te veel schadevergoeding mogen verwachten. Ook in de folder «Slachtofferhulp en schadevergoeding» is een waarschuwing opgenomen dat de mogelijkheden die er zijn om de schade te verhalen niet de zekerheid bieden dat dit ook daadwerkelijk het geval is.

In een aantal gevallen treft het CJIB een betalingsregeling (zie ook het antwoord op vraag 5). In de praktijk blijkt ook dat hoewel ogenschijnlijk verdachten over weinig financiële middelen beschikken het CJIB bijv. middels loonbeslag of beslag op een uitkering dan wel via een deurwaarder beslag op goederen een schadevergoedingsmaatregel kan executeren.

11

Kan, naast de evaluatie van procedurele voorzieningen, tevens onderzocht worden of en zo ja in hoeverre een slachtoffergezinde instelling bij functionarissen van politie en justitie tussen de oren wordt ervaren? Men dient immers niet alleen procedureel maar ook vanuit eigen initiatief met het slachtoffer mee te denken! (blz. 2)

Het onderwerp van de gestelde vraag zal worden meegenomen in de eindevaluatie van de implementatie van de regelgeving Terwee.

12

In hoeverre vindt men daadwerkelijk binnen de zittende magistratuur dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel naast vervangende hechtenis onnodige leedtoevoeging is? Is een standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak beschikbaar? Hoe staat de minister daar tegenover? (blz. 2)

Het in mijn brief van 8 april jl. gememoreerde onderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat een onderzoek naar door het CJIB ondervonden problematiek bij de daadwerkelijke executie van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en hoe daar verbetering in aangebracht kan worden. Het tweede deel van het onderzoek bestaat onder meer uit de vraag of vervangende hechtenis gehandhaafd moet blijven omdat een aantal rechters die vervangende hechtenis ervaart als een leedtoevoeging aan de uitgesproken straf. In het onderzoek is een aantal gesprekken met rechters voorzien. Het onderzoek dient uitsluitsel te geven over de omvang van de geschetste problematiek. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft in deze geen standpunt geformuleerd, aangezien het al dan niet opleggen van een schadevergoedingsmaatregel tot de beslissingsvrijheid van de rechter behoort. Nadat het onderzoek is afgerond zal ik mijn standpunt bepalen en aan de Kamer mededelen.

13

De vanaf 1996 gebruikte meetmethode slachtofferzorg voldeed niet aan de eisen. Een aangepaste meetmethode zou begin 1999 worden geintroduceerd. Is dit reeds het geval? Zo nee, waarom niet? (blz. 3)

De meetmethode slachtofferzorg voor het OM is nog eens door een werkgroep van de Commissie Implementatie slachtofferzorg tegen het licht gehouden. Daaruit is gebleken dat de ontwikkelde meetmethode als instrument voldoet, indien de invoer van de gegevens op de juiste wijze geschiedt. Het was oorspronkelijk de bedoeling de meetmethode, die is opgenomen in het automatiseringssysteem Compas, aan te vullen met enkele kengetallen met betrekking tot de schadebemiddeling. Doordat eerst de millenniumproblematiek diende te worden opgelost heeft dat nog niet kunnen plaatsvinden. Getracht wordt de aanvullende kengetallen eind dit jaar in Compas op te nemen.

Ook de meetmethode slachtofferzorg politie is nader onder de loep genomen. Een licht gewijzigde meetmethode is in maart jl. goedgekeurd door de Raad van Hoofdcommissarissen en aan de regiokorpsen ter beschikking gesteld.

14

Bij de representativiteit van de tevredenheidsenquête worden kanttekeningen geplaatst. Hoe ziet de minister deze problematiek? (blz. 3)

Bij de tevredenheidsenquête heeft voorop gestaan de tevredenheid te meten van slachtoffers die zowel in de politiefase als in de OM-fase van het strafproces slachtofferzorg hebben ervaren. Een aantal daarvan heeft ook slachtofferhulp van een buro slachtofferhulp gekregen. In de enquête zijn daarover ook vragen opgenomen. De uitkomsten van de enquête dienen gezien te worden als indicaties voor de tevredenheid van slachtoffers die op enigerlei wijze slachtofferzorg en slachtofferhulp hebben gekregen tot de zitting in eerste aanleg. Voorzover het het politieonderdeel van de enquête betreft kunnen de resultaten een wat vertekend beeld geven, aangezien het altijd om opgeloste zaken gaat. Dat verklaart waarschijnlijk ook waarom de tevredenheidscijfers uit de onlangs verschenen politiemonitor ten aanzien van slachtofferzorg lager zijn – alhoewel hoger dan in de vorige politiemonitor – dan in de genoemde tevredenheidsenquête.

Eind van dit jaar wordt gestart met een landelijke tevredenheidsenquête door een steekproef onder alle slachtoffers. Het voornemen is om deze enquête per arrondissement jaarlijks te herhalen.

15

Is er gekozen om tweemaal per jaar een tevredenheidsenquête te houden of komt er een eenmalige landelijke enquête per arrondissement?

Zie het antwoord op vraag 14.

16

Kan de minister nader aangeven op welke wijze de gelden binnen de politie in het algemeen en de regiokorpsen in het bijzonder, zullen worden aangewend ter nadere implementatie van de regelgeving Terwee? Kan de minister aangeven of er gelden aan zullen worden gewend om betere voorlichting en begeleiding van slachtoffers te bewerkstelligen? (blz. 3)

Op dit moment is het niet mogelijk aan te geven of en zo ja hoe er algemeen danwel per regiokorps geld wordt uitgegeven aan slachtofferzorg door de politie. De voor dit jaar beschikbare gelden (f 10 mln) zijn aan de korpsen per BVE (f 237,–) toegewezen. De gelden zijn – anders dan bij de overige netwerkpartners – niet geoormerkt voor slachtofferzorg. In het beleidsplan Nederlandse politie rekent de politie de verbetering van slachtofferzorg tot haar taak. In de politiebrief van mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van mij van 26 mei 1999 is slachtofferzorg als beheersmatige randvoorwaarde voor een goede uitvoering van de politietaak opgenomen. Ik verwacht dan ook dat de korpsen de hun toebedeelde gelden aan (de verbetering van) slachtofferzorg besteden. Het driehoeksoverleg is het aangewezen forum om de besteding van gelden voor slachtofferzorg door de politie te bespreken. Op dit moment wordt gewerkt aan zgn. outputindicatoren voor de politie. Slachtofferzorg maakt daar deel van uit.

17

Hoe vindt de coördinatie van slachtofferzorg tussen het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken plaats? Het landelijk OM budget bedraagt immers f 6.2 mln, terwijl de implementatie van de zijde van de politie binnen de onderscheiden regiokorpsen moet plaatsvinden? (blz. 3)

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is vertegenwoordigd in de landelijke werkgroep slachtofferzorg. Voorts is op het Nederlands PolitieInstituut een landelijk coördinator slachtofferzorg voor de politie gedetacheerd. Deze maakt uiteraard ook deel uit van genoemde werkgroep.

Daarnaast is er regelmatig overleg tussen de PG-portefeuillehouder slachtofferzorg en de portefeuillehouder slachtofferzorg in de Raad van Hoofdcommissarissen met hun respectievelijke beleidsmedewerkers. Wat betreft het budget voor de politie verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag

18

Bedraagt het OM-budget voor slachtofferzorg 6,2 miljoen gulden structureel? Zo nee, voor welk deel is dit bedrag structureel? (blz. 3)

Ja.

19

Kan de minister aangeven in hoeverre cessie van vorderingen uit een civiele overeenkomst tussen dader en slachtoffer (bijvoorbeeld in het kader van een dadingsovereenkomst) aan het CJIB tot de mogelijkheden behoort? (blz. 3)

De vorderingen op de dader die voortvloeien uit een getroffen schaderegeling in het kader van de regelgeving Terwee tussen dader en slachtoffer na bemiddeling door de schadebemiddelaar, worden ook ten behoeve van het slachtoffer door de schadebemiddelaar via een zgn. transactie schadevergoeding geïnd. Over het algemeen levert dat weinig problemen op. Overdracht van deze vorderingen aan het CJIB zou dit alleen maar compliceren. Bij dadingovereenkomsten is nu juist de persoonlijke inzet van dader en slachtoffer een van de randvoorwaarden. Overdracht aan het CJIB ter executie strookt daar niet mee.

20

In de notitie betreffende de stand van zaken van slachtofferzorg in Nederland (25 452, nr. 5, blz. 1) wordt melding gemaakt van de uitbreiding van een aantal netwerken met de zittende magistratuur, de advocaten of Halt. Kan de minister aangeven of er initiatieven zijn ontplooid om in het kader van de slachtofferzorg nog meer netwerken uit te breiden met deze beroepsgroep? En indien dit niet het geval is, kan de minister nader motiveren waarom hij dit al dan niet geboden acht? Kunnen slachtoffers wanneer zij worden bijgestaan door advocaten en aan financiële normen voldoen in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand? (blz. 4)

Het is in mijn ogen een goede zaak wanneer in het arrondissementale netwerk zoveel mogelijk instanties die zich direct of indirect met slachtofferzorg bezig houden vertegenwoordigd zijn. Het hangt van de gekozen structuur in het arrondissement af of die instanties ook in de arrondissementale stuurgroep vertegenwoordigd zijn. Als dat niet het geval is kunnen er toch goede werkafspraken zijn met de niet vertegenwoordigde instanties. Sommige stuurgroepen kennen ook een werkgroep, waarin werkafspraken tussen de diverse bij slachtofferzorg betrokken instanties worden gemaakt. Naar mijn opvatting dienen in elk geval het openbaar ministerie, de politie, slachtofferhulp, reclassering, kinderbescherming en rechtshulp in de stuurgroep vertegenwoordigd te zijn. Graag zou ik – en met mij veel beleidsofficieren slachtofferzorg – zien dat ook de zittende magistratuur in de stuurgroep vertegenwoordigd is. In sommige arrondissementen is dat het geval. In veel echter niet, omdat men vreest zijn onafhankelijkheid te verliezen en dat betreur ik. In die arrondissementen waar een vertegenwoordiger van de strafsectie een actief lid van de stuurgroep slachtofferzorg is, geeft deze in zijn algemeenheid adviezen over bijv. het voegen in het strafproces; dat komt de totale slachtofferzorg zeer ten goede.

Slachtoffers kunnen in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand. In eenvoudige Terweezaken zoals bijstand bij voegingen ter terechtzitting, fungeren de buro's voor rechtshulp als voorliggende voorziening.

21

Wat wordt bedoeld met een «pregnantere» positie, die in het bijzonder de bureaus voor rechtshulp innemen bij slachtofferzorg? En waarin komt deze tot uitdrukking in het plan van aanpak? (blz. 4)

In het begin van de implementatie van de regelgeving Terwee speelden de buro's voor rechtshulp – ook vanwege de in het eerste jaar bescheiden middelen – een bescheiden rol bij slachtofferzorg in de meeste arrondissementen. Die rol is de afgelopen twee jaar in veel arrondissementen een stuk sterker geworden. Onder punt 8 van het plan van aanpak wordt de rol van de buro's nader geadstrueerd.

Plan van Aanpak

22

In het plan van aanpak wordt vermoed dat naar aanleiding van voorgaande onderzoeken de meeste problemen zijn opgelost. Voor welke problemen is dit nog niet het geval? (blz. 1)

Zoals reeds in de brief van 8 april jl. aangegeven maakt slachtofferzorg een steeds beter functionerend onderdeel van de werkzaamheden van de bij slachtofferzorg betrokken instanties uit. Natuurlijk kan het op onderdelen beter. Dat blijkt ook uit het onderzoek: Slachtofferzorg in Nederland. In het eerste evaluatieonderzoek, gehouden in 1996, dat in het bijzonder ging over de organisatie van slachtofferzorg zijn enkele problemen gesignaleerd. De meeste daarvan zijn opgelost. Een probleem dat bij de eerste evaluatie werd gesignaleerd was dat de informatievoorziening door de politie aan slachtoffers na de aangifte niet behoorlijk verzekerd was. Hoewel de politie eigener beweging het slachtoffer op diens verzoek informeert indien de dader is opgespoord of de zaak wordt overgedragen aan het openbaar ministerie, bestond er bij veel slachtoffers behoefte aan tussentijdse informatie. Gezien de onregelmatige werktijden van de politiemedewerkers was het voor slachtoffers niet goed mogelijk de politieambtenaar die de aangifte had opgenomen of de zaak verder behandelde te spreken te krijgen. Dat is ook een van de redenen dat thans gewerkt wordt aan een 1-loketfunctie voor slachtoffers.

23

Kan aan de hand van de meetmethode mede de mate van spreiding van slachtofferzorg worden bepaald? Hoe wordt vastgesteld dat de mogelijkheid tot zorg die mensen die daarvoor in aanmerking komen heeft bereikt? (blz. 2)

Aan de hand van de meetmethode slachtofferzorg kan ook de mate van spreiding van slachtofferzorg worden bezien: bijv. hoeveel slachtoffers zijn geïnformeerd, hoeveel zich gevoegd hebben in het strafproces, hoeveel schadevergoedingsmaatregelen zijn gevorderd en opgelegd. Of de slachtofferzorg die mensen heeft bereikt die daarvoor in aanmerking komen kan worden vastgesteld door hen de vraag te stellen of zij er prijs op stellen geïnformeerd te worden. Dat is standaard gebruik. Indien zij deze vraag bevestigend beantwoorden worden zij van belangrijke beslissingen in het strafproces automatisch op de hoogte gehouden. Indien slachtoffers de schade vergoed willen hebben wordt afhankelijk van de ingewikkeldheid van de schade in daarvoor in aanmerking komende gevallen ofwel in de politiefase of in de OM fase van het strafproces zoveel mogelijk in de schade tussen dader en slachtoffer bemiddeld. Mislukt de bemiddeling of komt de zaak niet voor bemiddeling in aanmerking dan kan het slachtoffer zich op basis van het hem toegezonden voegingsformulier alsnog voegen in het strafproces, mits de ingewikkeldheid van de zaak dat toelaat en de schade het rechtstreekse gevolg is van het ten lastegelegde feit.

24

Met betrekking tot de tevredenheidsenquête zien de leden van de VVD. Hoe zal het CIS de slachtoffers bereiken waarvoor de zaken niet zijn opgelost? (blz. 3)

De Commissie Implementatie Slachtofferzorg openbaar ministerie (C.I.S) heeft tot taak de landelijk coördinerend officier slachtofferzorg te ondersteunen bij de implementatie van de regelgeving Terwee. Als zodanig heeft de commissie geen taak in het bereiken van individuele slachtoffers. Indien met de vraag bedoeld wordt welke slachtofferzorg geboden wordt in zaken waar geen verdachte gevonden is dan houdt de slachtofferzorg (van de politie) op bij de opname van de aangifte en de doorverwijzing, indien het slachtoffer dat wenst, naar het buro voor slachtofferhulp. Indien de dader alsnog gevonden wordt dan wordt de slachtofferzorg door de politie voortgezet door het slachtoffer daarover te informeren. Zie ook het antwoord op vraag 33.

25 en 26

Welke maatregelen zijn inmiddels genomen tot vereenvoudiging van de financiering van slachtofferzorg, mede in verband met controle op de besteding? (blz. 4)

Welke gevolgen voor de departementale aansturing door één of meerdere departementen heeft het voornemen om de middelen voor slachtofferzorg te concentreren bij de primair verantwoordelijke organisaties (politie en justitie)? (blz. 4)

Er zijn nog geen maatregelen genomen tot vereenvoudiging van de financiering van slachtofferzorg. In het evaluatierapport slachtofferzorg is die suggestie wel gedaan en er is ook naar gekeken. Discussies over dit onderwerp hebben nog niet geleid tot een eenduidige conclusie.

27

Zijn inmiddels op alle parketten centrale schadebemiddelaars aangesteld? (blz. 4)

Ja.

28

Kan de minister een nadere uiteenzetting geven over hoe de minister voornemens is de voorziening van «follow-up»-informatie door politie en justitie aan slachtoffers te bevorderen. (blz. 4)

Voor de zgn. «follow up» informatie aan slachtoffers is het creëren van een 1-loketfunctie bij de politie, het liefst in samenwerking met het openbaar ministerie, van essentieel belang. Zowel de PG-portefeuillehouder slachtofferzorg als de politieportefeuillehouder slachtofferzorg, de korpschef van de regio Midden- en West-Brabant, hebben op basis van de goedkeuring van het plan van aanpak nadere implementatie slachtofferzorg door de Raad van Hoofdcommissarissen en het Hoofdofficierenberaad brieven aan de korpschefs respectievelijk de hoofdofficieren gezonden dat zij verwachten dat de 1-loketfunctie nog dit jaar gestalte krijgt. Hoe die 1-loketfunctie gestalte krijgt hangt binnen de gestelde randvoorwaarden af van de situatie in het betrokken arrondissement en van de beschikbare gelden.

29

Op welke wijze en door wie kan worden getoetst of een servicepunt voldoet aan de randvoorwaarden en kwaliteitseisen die worden opgesomd? (blz. 5)

Door de PG-portefeuillehouder slachtofferzorg worden de aanvragen van de parketten voor gelden voor een 1-loketfunctie voor zover het de bijdrage daaraan van het OM betreft getoetst. Zie voorts het antwoord op vraag 1.

30

In het plan van aanpak worden een drietal modaliteiten voor centralisatie van slachtofferhulp beschreven. Welke modaliteit geniet volgens de minister de voorkeur? (blz. 5)

Naar mijn oordeel heeft de 1-loket functie op arrondissementaal/regionaal niveau de meeste levensvatbaarheid, omdat gelet op personele en financiele aspecten de continuïteit dan het meest verzekerd is. Op dat niveau kunnen de overige instanties die zich met slachtofferzorg bezighouden ook het gemakkelijkst aansluiting vinden. Dat is ook het uitgangspunt van de PG-portefeuillehouder slachtofferzorg en de portefeuillehouder slachtofferzorg in de Raad van Hoofdcommissarissen.

31

Hebben alle arrondissementen inmiddels een keuze gemaakt voor een van de modaliteiten van centralisatie? Zo ja, welke modaliteiten hebben de arrondissementen gekozen? (blz. 6)

De arrondissementsparketten hadden tot 1 juli 1999 de tijd om hun plannen terzake de 1-loketfunctie in te dienen. Een overzicht van de keuzes is derhalve nog niet te geven. De arrondissementen die reeds (van oudsher) een 1-loketfunctie hebben, hebben deze op arrondissementaal dan wel regionaal niveau gestalte gegeven.

32

Heeft de keuze van een modaliteit van centralisatie een voorlopig of een definitief karakter? (blz. 6)

Ik ga ervan uit dat de keuze van een modaliteit van centralisatie een definitief karakter heeft, tenzij bij uitvoering in de praktijk om gewichtige redenen blijkt dat een andere modaliteit een betere slachtofferzorg biedt.

33

De centralisatie modaliteiten richten zich op het bundelen van informatie ten behoeve van slachtoffers die op hun initiatief opvraagbaar is. Ziet de minister ook middelen om te bevorderen dat politie en justitie assertief c.q. uit eigen beweging informatie verstrekken? Kan die opstelling worden geïntegreerd in het algemene kwaliteitsbeleid? (blz. 6)

De 1-loket functie is in de eerste plaats bedoeld om slachtoffers op hun verzoek te informeren over de stand van zaken met betrekking tot «hun» zaak. Het is absoluut niet de bedoeling dat de 1-loketfunctie de plicht tot slachtofferzorg van degene die de aangifte opneemt, vervangt. Die plicht houdt op basis van de richtlijn Terwee in dat hij of zij eigener beweging informatie verstrekt aan het slachtoffer over de verdere gang van zaken en over de mogelijkheden van schadevergoeding. Bovendient dient uitdrukkelijk aan het slachtoffer gevraagd te worden of hij schadevergoeding wenst en of hij op de hoogte wenst te worden gehouden van de gang van zaken volgend op de aangifte. Tenslotte dient degene die de aangifte opneemt het slachtoffer, indien deze dat wenst, door te verwijzen naar hulpverlenende instanties, in de praktijk doorgaans het buro slachtofferhulp. In het verder verloop van de zaak worden de slachtoffers, die daar prijs op hebben gesteld door politie en openbaar ministerie op de hoogte gehouden van de belangrijkste beslissingen in het strafproces. Bij politie en openbaar ministerie is de slachtofferzorg opgenomen in het kwaliteitsbeleid.

34

Welke mate van doorverwijzing naar de bureaus slachtofferhulp wordt als «optimaal» beschouwd? (blz. 7)

Een optimale doorverwijzing naar de buro's slachtofferhulp houdt in dat elk slachtoffer dat op de vraag van degene die de aangifte opneemt heeft aangegeven hulp te willen ontvangen van een buro slachtofferhulp ook door de politie doorverwezen wordt.

35

Hebben de diverse initiatieven om het aantal verwijzingen naar de bureaus slachtofferhulp te vergroten, effect gesorteerd? (blz. 7)

Ja. Uit de cijfers van de buro's slachtofferhulp blijkt dat de verwijzingen door de politie zijn toegenomen.

36

Welke budgettaire consequenties heeft verhoging van de doorverwijzing naar bureaus slachtofferhulp? (blz. 7)

Vooralsnog geen.

37

Uit het plan van aanpak blijkt dat er bij allochtone slachtoffers meer onduidelijkheid en drempelvrees bestaat dan bij autochtone slachtoffers. Het één en ander zou te maken kunnen hebben met het uit huis meegekregen wantrouwen jegens de politie en de angst niet begrepen te worden. Begin dit jaar zouden politie en Slachtofferhulp Nederland zich bezinnen over dit probleem. Kan de minster aangeven wat hieruit is voortgekomen? (blz. 7)

Het voornemen om bij Slachtofferhulp Nederland een project te doen inrichten ter optimalisering van de toegankelijkheid van deze voorziening voor allochtonen, alsmede ter optimalisering van de bejegening en de kwaliteit van de dienstverlening, heeft helaas tot op heden nog niet geleid tot daadwerkelijke vormgeving. In het bestuurlijk overleg over de begroting 2000 zal dit onderwerp opnieuw aan de orde worden gesteld.

38

Kan de minister de Kamer informeren over de overeenkomst die tussen Slachtofferhulp Nederland en het LSA is gesloten? Hoe staat hij tegenover die ontwikkeling? Is de minister van mening dat van Slachtofferzorg Nederland verwacht mag worden dat zij ook naar andere al dan niet commerciële schadebemiddelaars verwijst? (blz. 7)

Tussen Slachtofferhulp Nederland en de vereniging van Letselschade Advocaten is een samenwerkingsovereenkomst gesloten, die kort gezegd inhoudt dat Slachtofferhulp Nederland de Buro's Slachtofferhulp aanbeveelt gebruik te maken van de diensten van de LSA-advocaten. De Buro's Slachtofferhulp behouden de keuzevrijheid naar andere juridische belangenbehartigers te verwijzen.

Het LSA stelt daar een aantal in de overeenkomst vastgelegde diensten (onder meer het geven van gratis korte adviezen aan zowel de doorverwezen cliënt als aan medewerkers van het Buro Slachtofferhulp en het leveren van een bijdrage aan de juridische deskundigheid van de medewerkers van het Buro Slachtofferhulp) tegenover.

Het staat Slachtofferhulp Nederland als particuliere organisatie vrij om een dergelijke samenwerkingsovereenkomst aan te gaan. Zowel de Buro's Slachtofferhulp als de doorverwezen cliënt behouden de vrijheid om voor (verwijzing naar) andere al dan niet commerciële schadebemiddelaars te kiezen.

39

Beschikt de minister over informatie in hoeverre schadevergoedingsmaatregelen door de rechter als zijnde te complex worden afgewezen? (blz. 8)

Ik beschik niet over informatie over afwijzingen van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel door rechters.

40

Laten de financiële middelen het toe om in de loop van 1999 aan de parketten gelden toe te delen voor controle en zo nodig aanvulling van de voegingsformulieren? En zo nee, op welke wijze wordt het geschetste probleem dan aangepakt? (blz. 8)

Ja. De parketten hebben in de loop van 1999 naar grootte gelden toebedeeld gekregen voor de controle en zo nodig aanvulling van de ingediende voegingsformulieren.

41

Vinden arrondissementen het noodzakelijk om, conform het advies van B&A Groep, aanvullend onderzoek te laten uitvoeren om enkele conclusies uit het onderzoek te toetsen onder slachtoffers? (blz. 10)

Om zoveel mogelijk de uniformiteit van slachtofferzorg te bevorderen en ook de conclusies uit het rapport: Slachtofferzorg in Nederland van B&A Groep te toetsen is besloten eind dit jaar een landelijke tevredenheidsenquête te houden onder slachtoffers.

42

Wat is de stand van zaken met de uitvoering en financiering van het project verkeersslachtoffers van Slachtofferhulp Nederland?

Ik heb aan Slachtofferhulp Nederland te kennen gegeven tot 2001 een projectsubsidie beschikbaar te willen stellen tot een bedrag van f 400 000,– op jaarbasis. Tot dusverre heeft mij geen projectaanvraag bereikt.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA) Buijs (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven