Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25452 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25452 nr. 5 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 31 maart 1998
Hierbij doe ik toekomen, zoals ook toegezegd tijdens het Algemeen overleg met de vaste commissie voor Justitie van 17 december 1997, de beleidsnotitie slachtofferzorg met onder meer de stand van zaken van slachtofferzorg in Nederland en het plan van aanpak van invoering strafrechtelijke dading. Tevens heb ik het advies van de Commissie Slachtofferzorg over deze notitie bijgevoegd1.
NOTITIE BETREFFENDE DE STAND VAN ZAKEN VAN SLACHTOFFERZORG IN NEDERLAND.
In de laatste decennia is de aandacht voor het slachtoffer in het strafproces aanmerkelijk toegenomen.
In het bijzonder sinds de landelijke invoering op 1 april 1995 van de regelgeving Terwee is ook de aandacht van met name het openbaar ministerie, de politie, de reclassering, de kinderbescherming en de rechtshulp sterk verbeterd.
In overleg met de Tweede Kamer is gekozen voor een geleidelijke invoering van de regelgeving Terwee.
De toedeling van financiële middelen houdt daar gelijke tred mee. Het eindbedrag voor Justitie (justitiële organisaties gezamenlijk) en Binnenlandse Zaken (politie) in 1998 bedraagt f 20 miljoen
Slachtofferzorg is een complexe materie. Veel organisaties zijn bij de uitvoering ervan betrokken. Door politie en openbaar ministerie behoort in een groot aantal fases van het strafproces aandacht aan het slachtoffer besteed te worden, bijvoorbeeld door het tijdig geven van adequate informatie of door het houden van slachtoffergesprekken met slachtoffer of nabestaanden bij ernstige delicten.
Om deze complexe materie goed gestalte te kunnen geven is gekozen voor het werken in netwerken in de arrondissementen. In deze netwerken zijn in elk geval de bovengenoemde actoren bij de slachtofferzorg betrokken. Een aantal netwerken is uitgebreid met de zittende magistratuur, de advocatuur of Halt. Hoewel het werken in netwerkverband voor de meeste organisaties volkomen nieuw was, is dit in alle arrondissementen goed van de grond gekomen en is een stevig organisatorisch fundament gelegd voor de uitvoering van slachtofferzorg/regelgeving Terwee.
Wat betreft de uitvoering van de regelgeving Terwee zelf hebben de meeste netwerken, gelet ook op de gefaseerde toedeling van middelen, zich het eerst gericht op de verbetering van de informatievoorziening aan en de bejegening van slachtoffers. De informatievoorziening en de bejegening zijn thans op een redelijk niveau, maar zijn op onderdelen nog voor uitbreiding en verbetering vatbaar.
Vervolgens heeft men zich gericht op een intensivering van de schadebemiddeling. Deze begint steeds meer vruchten af te werpen in die arrondissementen, waar ten tijde van de invoering van de regelgeving Terwee nog nauwelijks aan schadebemiddeling voorafgaande aan de zitting werd gedaan. De schadebemiddeling bij de politie blijft helaas nog extra zorgen baren. De gedachten gaan thans uit naar een samengaan en een centralisatie van de schadebemiddeling door politie en Openbaar Ministerie.
Een goede aanvulling op de schadebemiddeling in het kader van de regelgeving Terwee vormt de schadebemiddelingsvorm dading. Dading wordt ingevoerd zoals overeengekomen met de Tweede Kamer tijdens het Algemeen overleg van 17 december 19971. Over de wijze van invoering is een plan van aanpak opgesteld. Hoe dading uiteindelijk in de praktijk uitgevoerd zal worden zal begin 1999 moeten blijken uit de evaluatie van de te starten experimenten.
Samenvattend concludeer ik dat de uitvoering van de regelgeving Terwee, gelet ook op de noodzakelijke attitudeverandering bij politie en het openbaar ministerie en de weerbarstigheid van de materie, op de goede weg is.
Deze notitie is opgesteld mede naar aanleiding van het Algemeen overleg over de invoering van de bemiddelingsvorm dading, gehouden op 17 december 1997.
In hoofdstuk 3 van de notitie wordt een plan van aanpak gepresenteerd met betrekking tot de landelijke invoering van strafrechtelijke dading.
In hoofdstuk 4 zal het verzoek van de Tweede Kamer aandacht te schenken aan de ondersteuning door het CJIB bij de executie van toegewezen civiele voegingen ter zitting en tot stand gekomen schaderegelingen worden behandeld.
In hoofdstuk 5 wordt een standpunt geformuleerd ten aanzien van het rapport betreffende de tussenevaluatie van de stand van zaken van de slachtofferzorg in Nederland. De evaluatie van de implementatie van de regelgeving Terwee betreft een tussenevaluatie. Immers de termijn van implementatie loopt tot eind 1998. In 1999 kan een eindevaluatie worden gepresenteerd. Niettemin acht ik deze tussenevaluatie van groot belang aangezien daaruit dient te blijken of de organisaties die in grote en in mindere mate betrokken zijn bij de uitvoering van de regelgeving Terwee op de goede weg zijn. Bovendien zal moeten blijken op welke onderdelen nog maatregelen genomen moeten worden om de slachtofferzorg te verbeteren.
Tot slot wordt een korte eindbeschouwing gegeven.
In bijlage 1 zijn een aantal onderwerpen beschreven van meer organisatorische en financiële aard.
3. Plan van aanpak invoering strafrechtelijke dading.
In het Algemeen overleg met de Tweede Kamer is de brief van 23 oktober 19971 van de minister van Justitie besproken waarin wordt aangegeven op welke wijze en onder welke voorwaarden en uitgangspunten de strafrechtelijke dading ingevoerd zou kunnen worden. De Tweede Kamer is in grote lijnen akkoord gegaan met de inhoud van de genoemde brief2. Afgesproken is dat nog nader bezien zal worden via het houden van experimenten hoe dading verder gestalte dient te krijgen in de praktijk. Het onderstaande plan van aanpak strekt daartoe.
In het kader van de richtlijn Terwee trachten de politie en het openbaar ministerie zoveel mogelijk een schaderegeling tussen verdachte en slachtoffer tot stand te brengen, bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium van het strafproces. Op alle parketten wordt, conform de richtlijn, aan schadebemiddeling gedaan. Bij een aantal parketten is de schadebemiddelingsfunctie gecentraliseerd. Schadebemiddeling in het kader van Terwee loopt redelijk en zal de komende jaren dan ook voortduren. In de loop van 1998 zullen op alle parketten centrale schadebemiddelaars worden aangesteld.
In de motie Van der Burg/Dittrich (Kamerstuk 1996–1997 25 000 VI, nr.23) werd overwogen dat «onderzocht moet worden hoe dading gebundeld kan worden met andere vormen van hulp voor slachtoffers en daders zonder daarin volledig te verdwijnen en ook voor andere delen van Nederland beschikbaar kan komen». De motie was het gevolg van het voornemen van de minister de subsidie aan de Landelijke Projectgroep Dading te stoppen.
Naar aanleiding van deze motie en het Algemeen overleg met de Vaste commissie voor Justitie op 2 oktober 1997 werd een voorstel geschreven op basis waarvan de bemiddelingsvorm dading kon worden geïntegreerd in de huidige schadebemiddelingsstructuur van het Openbaar Ministerie zonder dat dading daarin volledig zou verdwijnen. Bij een nader Algemeen overleg met de Tweede kamer werden uiteindelijk op 17 december 1997 door de minister en de Kamer de volgende uitgangspunten geformuleerd:
– Dadingactiviteiten vinden plaats onder regie van het OM.
– De subsidie aan de Landelijke projectgroep Dading wordt niet gecontinueerd.
– Het Garantiefonds wordt opgeheven.
– Het recht van vervolging na het mislukken van een dadingovereenkomst blijft bestaan.
– Door middel van zes experimenten wordt gekeken hoe dading naast Terwee kan plaatsvinden (2x in een JIB, 2x op een arrondissementsparket, 2x bij een buro voor rechtshulp).
– Voor de uitvoering van de experimenten is in 1998 f 300 000,- beschikbaar.
In de experimenten moet worden onderzocht hoe het principe van dading het beste kan worden uitgevoerd naast de schadebemiddelingswerkzaamheden van Terwee.
Gesteld kan worden dat bij dading de zelfredzaamheid van de burger voorop staat. Partijen bepalen zelf wat de inhoud is van de overeenkomst. Deze overeenkomst wordt vervolgens door de partijen op papier gezet en ondertekend. Evenzeer als bij Terwee kan van secondanten gebruik worden gemaakt. Ten aanzien van de criteria geldt dat Terwee en dading van dezelfde criteria uitgaan, waarbij bij dading enkele uitzonderingen worden gemaakt (zie projectuitvoering hieronder). Schadebemiddeling in het kader van Terwee is dus ruimer dan dading.
In het hieronderstaande wordt aangegeven wat de doelstelling is van het dadingproject; hoe daaraan uitvoering wordt gegeven door middel van drie deelprojecten; hoe de organisatie van het project eruit zal gaan zien en aan de hand van welke elementen zal worden geëvalueerd.
Besloten is de experimenten uit te voeren in projectvorm.
Doelstelling van het project is: onderzoeken op welke wijze dadingactiviteiten, zonder daarbij af te doen aan de bestaande Terwee-inspanningen, binnen de uitvoeringsorganen van Terwee, zodanig uitgevoerd kunnen worden dat het voor de betrokken slachtoffers een belangrijke meerwaarde heeft.
Het project dading bestaat uit drie deelprojecten waarbij dadingfunctionarissen worden ingezet op respectievelijk:
1. de parketten
2. project justitie in de buurt (JIB's)
3. buro's voor rechtshulp
Voor zover mogelijk gaat het project 1 april a.s van start en zal lopen tot eind 1999. Eind 1998 zal een tussenevaluatie plaatsvinden door een extern bureau. In dit plan van aanpak zullen de criteria voor de evaluatie worden opgenomen. Aan de hand van de evaluatie zal worden besloten welke van deze dadingprojecten zal worden uitgewerkt en landelijk ingevoerd.
Voor alle deelprojecten geldt dat dadingwaardigezaken dienen te voldoen aan de volgende criteria:
In beginsel komen – als bovengrens – te vervolgen politierechterzaken, waarin sprake is van een of meer benadeelden/slachtoffers in aanmerking voor afwikkeling via dading met uitzondering van:
– snelrechtzaken (hiervan kan om praktische reden worden afgeweken),
– zaken waarin sprake is van een gerechtelijk vooronderzoek,
– zaken van verdachten met een proeftijd waarbij de tenuitvoerlegging wordt gevorderd,
– zaken waarin het bij de verdachten gaat om kennelijk notoire verslaafden,
– zaken waarin het dossier geen (vermoedelijke) woonadressen van de verdachten en/of benadeelde vermeldt,
– recidive-zaken (hiervan kan om praktische reden worden afgeweken),
– zaken waarin verdachten dermate psychisch gestoord zijn dat zij de procedure en de inhoud van een dading niet overzien,
– zaken waarvan het vanuit de optiek van de rechtsorde onaanvaardbaar zou zijn dat deze niet zouden worden vervolgd.
Zoals eerder beschreven gaat het project dading van start in zes arrondissementen en is onder te verdelen in drie deelprojecten:
1. dadingfunctionarissen die gaan samenwerken met de schadebemiddelaar op het arrondissementsparket (de parketten Zutphen en Middelburg)
2. dadingfunctionarissen gaan werken vanuit het project «justitie in de buurt» (justitie in de buurt Maastricht en Amsterdam)
3. dadingfunctionarissen die zullen gaan werken vanuit het buro voor rechtshulp (buro's voor rechtshulp Rotterdam en Alkmaar)
Het registreren van de gelukte (en mislukte) dadingzaken dient door alle dadingfunctionarissen op uniforme wijze te gebeuren. In beginsel zal dit handmatig gebeuren. De dadingfunctionarissen zullen deze cijfers ter beschikking stellen aan de landelijk coördinerend officier slachtofferzorg ten behoeve van het evaluatieonderzoek en de P&C cyclus.
Deelproject 1: dadingfunctionarissen op twee arrondissementsparketten
Aan de centrale schadebemiddelaar op het parket (Zutphen en Middelburg) wordt een medewerker dading toegevoegd. Wanneer een slachtoffer aangeeft de schade vergoed te willen krijgen en de officier van justitie (secretaris) van mening is dat in de desbetreffende zaak kan worden bemiddeld, wordt het proces-verbaal naar de schadebemiddelaar gestuurd (dit is de huidige schadebemiddelingsprocedure). De schadebemiddelaar selecteert, aan de hand van de vastgestelde eerder aangegeven criteria, de zaken die voor dading in aanmerking komen. Naar de verdachte en het slachtoffer wordt vervolgens een brief gestuurd (eventueel telefonisch) met de vraag of zij aan dading willen meewerken. Gaan de partijen akkoord met dading, dan bemiddelt de dadingfunctionaris in de desbetreffende zaak. Wanneer er geen overeenkomst tot stand komt wordt de verdachte gedagvaard. Komt er (eventueel in samenwerking met secondanten zoals bijvoorbeeld de reclassering of het buro slachtofferhulp) een dadingovereenkomst tot stand, dan wordt deze overeenkomst door beide partijen getekend. Wanneer de verdachte de overeenkomst nakomt zal alsnog worden besloten de strafzaak te seponeren. Komt de verdachte de overeengekomen afspraak niet na, dan wordt besloten te dagvaarden.
In stroomschema weergegeven:
Deelproject 2: dadingfunctionarissen bij «justitie in de buurt»
Justitie in de buurt beoogt naast de toegankelijkheid en zichtbaarheid van het Openbaar Ministerie voor burgers, ook een verbetering van de reguliere taken van het Openbaar Ministerie. Justitie in de buurt neemt in een vroeg stadium kennis van eventueel bemiddelbare zaken. Vandaar dat ook aan dit project twee dadingfunctionarissen worden toegevoegd aan de JIB experimenten Amsterdam en Maastricht. Aan de hand van de vastgestelde criteria selecteert de officier van justitie/secretaris dadingwaardigezaken (de overige bemiddelbare zaken worden doorgestuurd naar de schadebemiddelaar van het parket).
De dadingfunctionaris vraagt mondeling of schriftelijk of de verdachte en het slachtoffer willen meewerken aan dading. Indien een overeenkomst wordt afgesloten, bewaakt de dadingfunctionaris de naleving van de overeenkomst. Komt de verdachte de overeenkomst na, dan zal worden geseponeerd. Indien de verdachte de overeenkomst niet nakomt, zal worden gedagvaard.
In stroomschema weergegeven:
Deelproject 3: dadingfunctionarissen op de buro's voor rechtshulp
Op het buro voor rechtshulp (in Rotterdam en Alkmaar) wordt een dadingfunctionaris aangesteld. De officier van justitie/secretaris selecteert volgens de huidige procedure de bemiddelbare zaken en stuurt ze door naar de schadebemiddelaar van het parket. De schadebemiddelaar van het parket selecteert vervolgens de dadingwaardige zaken en stuurt ze door naar de dadingfunctionaris op het buro voor rechtshulp. Wanneer een overeenkomst wordt afgesloten en nagekomen, wordt het proces-verbaal teruggestuurd naar het parket die vervolgens de sepotbrief uitstuurt. Wanneer de overeenkomst niet wordt nagekomen, wordt het proces-verbaal eveneens teruggestuurd naar het parket waarna de verdachte wordt gedagvaard. In stroomschema weergegeven:
Tijdpad project: | plan van aanpak | januari 1998 |
werven dadingfunctionarissen | februari 1998 | |
plan van aanpak per deelproject | maart 1998 | |
start experimenten | april 1998 |
De tussenevaluatie van begin 1999 heeft betrekking op de volgende elementen:
– Welke dadingvorm is het meest efficiënt. Niet alleen wordt hierbij gekeken naar de efficiency/ effectiviteit voor de eigen organisatie (kosten) maar ook welke modaliteit voor het slachtoffer de meeste mogelijkheden biedt.
– Hoeveel zaken lenen zich voor dading en voor Terwee.
– Welke invloed hebben dading en Terwee op elkaar.
– Wat is de doorlooptijd van de afgedane dadingzaken.
– Hoe staat het met het aantal dossierbewegingen tussen de dadingfunctionaris en het parket (met name van belang bij deelproject 3).
– Er worden aanbevelingen gedaan hoe deze dadingvorm zo spoedig mogelijk landelijk kan worden ingevoerd en welk geldbedrag hiermee is gemoeid.
Aangezien op dit moment nog niet duidelijk is in welke vorm dading uiteindelijk zal worden ingevoerd, zal pas in de loop van het project een wijzigingsvoorstel worden gedaan voor de richtlijn Terwee zodat de taak van het Openbaar Ministerie bij dading wordt geformaliseerd.
4. Executie vonnissen in het kader van de regelgeving Terwee.
Tijdens het Algemeen overleg van 17 december 19971 heb ik toegezegd na te zullen gaan of en in hoeverre Justitie behulpzaam kan zijn bij de incasso van schadevergoedingen die aan slachtoffers in het strafproces zijn toegekend.
Het gaat daarbij om de volgende modaliteiten:
1. Oplegging van een schadevergoedingsmaatregel door de rechter al dan niet in combinatie met een toewijzing van een civiele vordering.
Sinds 1 september 1996 worden de door de rechter op basis van art 36f Wetboek van Strafrecht opgelegde schadevergoedingsmaatregelen centraal door het CJIB geëxecuteerd.
Door de rechter wordt in toenemende mate de combinatie schadevergoedingsmaatregel opgelegd in combinatie met een toewijzing van een civiele vordering. Dit is mede het gevolg van een verandering in het vorderingsbeleid van het Openbaar Ministerie. Het CJIB executeert in het laatste geval eerst de schadevergoedingsmaatregel. Mocht dit niet lukken, dan kan de benadeelde zelf het vonnis trachten te executeren. Bijstand door het CJIB bij deze executie is wel mogelijk maar weinig zinvol, aangezien het CJIB reeds alle wegen tot executie heeft benut.
2. Toewijzing van een civiele vordering (voegingsvonnis)
Bij deze modaliteit gaat het om toewijzing van civiele vorderingen, waarbij niet tevens een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De benadeelde dient dan zelf tot executie over te gaan. In een aantal gevallen lukt dat zeer goed, in een aantal gevallen lukt dat om een of andere reden niet.
Hoewel ik van oordeel ben dat een zekere zelfredzaamheid van de benadeelde voorop dient te staan bij het verhaal van zijn schade en de executie van het door de rechter gewezen voegingsvonnis, blijkt in de praktijk die zelfredzaamheid in een aantal gevallen moeilijk te effectueren. Ik heb daarom gemeend in beginsel die benadeelden/slachtoffers die aangeven executie door de overheid van het ten hunnen gunsten gewezen vonnis op prijs stellen, tegemoet te komen en het vonnis in eerste instantie door het CJIB te laten executeren. Mocht dat om een of andere reden niet lukken – het CJIB kan daar uiteraard geen garantie voor afgeven –, dan kan de benadeelde het later alsnog zelf proberen.
Inmiddels is overleg met het OM en met het CJIB gaande hoe een en ander in de praktijk gestalte kan krijgen en wat de aan de executie verbonden kosten zijn. Wat dit laatste betreft heeft het CJIB berekent dat deze ongeveer f 150,- per te executeren vonnis bedragen (deurwaarderskosten). Daarin zijn de kosten van het CJIB zelf (personeel en automatisering) nog niet verdisconteerd.
Het gaat daarbij in beginsel om de hulp bij de executie van voegingsvonnissen die na 1 april 1995 schadevergoeding aan slachtoffers inhouden.
3. Schaderegeling als resultaat van een schadebemiddeling door OM in het kader van de regelgeving Terwee.
Op alle parketten worden, zij het op diverse wijze, bemiddelingspogingen ondernomen. Het resultaat van die bemiddelingspogingen levert in veel gevallen een schaderegeling op, waarbij afgesproken wordt dat de dader aan het slachtoffer een geldbedrag betaalt of bv. een dienst verricht. De nakoming van de schaderegeling wordt geverifieerd door het OM. Bij nakoming door de dader volgt, mits de ernst van de zaak dat toelaat, een sepot.
Wordt niet betaald dan volgt dagvaarding ter terechtzitting. In dat geval kan het slachtoffer zich voegen in het strafproces.
Tijdens het Algemeen overleg op 17 december jl. heb ik toegezegd ook na te zullen gaan of het CJIB behulpzaam kan zijn bij het nakomen van een getroffen schaderegeling. Hoewel dit technisch door het CJIB gedaan zou kunnen worden, leent de schaderegeling zich daar niet voor aangezien de schaderegeling aan de dader aangeboden wordt als een transactie, waarop hij al dan niet in kan gaan. Derhalve is de strafzaak nog niet geëindigd met een onherroepelijke beslissing en is geen taak voor het CJIB in deze weggelegd. Bovendien zou de doorlooptijd, zeker in wat zwaardere zaken, in het gedrang kunnen komen.
4. Het tot stand komen van een schaderegeling (overeenkomst) als resultaat van een dading.
In de brief van 23 oktober 19971 met de daarbij behorende notitie aan de Tweede Kamer is aangegeven hoe dading ingevoerd kan worden. Voor het plan van aanpak zij verwezen naar hoofdstuk 3.
Bij het tot stand komen van een dading speelt de zelfredzaamheid van dader en slachtoffer een grote rol.
Zij bepalen meer dan bij een schaderegeling op basis van de regelgeving Terwee de inhoud van de overeenkomst tot dading. Het inschakelen van hulp van de zijde van het CJIB past in mijn opvatting niet bij de nakoming van een dergelijke overeenkomst. Bovendien zou in de praktijk ongelijkheid ontstaan tussen «Terwee-slachtoffers» en «dading-slachtoffers».
Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat hulp door het CJIB bij de executie van voegingsvonnissen in het strafproces het meeste effect sorteert voor het slachtoffer. Daar wil ik mij ook voor inzetten. Of een en ander haalbaar is zal mede afhangen van de kosten die die hulp met zich meebrengt.
5. Tussenevaluatie van de stand van zaken betreffende de slachtofferzorg in Nederland.
5.1. Het rapport «Slachtofferzorg in Nederland»
In het voorjaar van 1996 verscheen het eerste evaluatierapport inzake de invoering van de regelgeving Terwee.2
Dat rapport betrof in het bijzonder de vorming van de arrondissementale netwerken en de resultaten die door die netwerken werden behaald.
Aangezien eind 1998 als streefmoment gezien wordt, waarop de implementatie van de regelgeving Terwee binnen de bij de uitvoering betrokken instanties verankerd dient te zijn, is bij de voorbereiding van het thans voorliggende tweede evaluatierapport naast de doorlichting van de stand van zaken per arrondissement, gekozen voor nader onderzoek op een aantal thema's, die een wezenlijk onderdeel vormen van slachtofferzorg te weten:
– Slachtofferzorg bij de politie;
– Schadebemiddeling;
– Samenwerking tussen netwerkpartners/positionering van «intermediairen»;
– Registratie, monitoring en feedback;
– Terwee ter terechtzitting.
De resultaten van het verrichte onderzoek zijn neergelegd in het rapport «Slachtofferzorg in Nederland».
De conclusies en aanbevelingen zijn separaat in bijlage 2 bij deze brief gevoegd. Zij vormen naar mijn oordeel een goede basis om bestaande knelpunten aan te pakken en zodoende de slachtofferzorg verder te optimaliseren Het rapport is als bijlage bij deze notitie gevoegd.
5.1.2. Verdere gang van zaken.
Het rapport «Slachtofferzorg in Nederland» is ter advisering voorgelegd aan de Commissie Slachtofferzorg (Commissie Groenhuijsen). Het advies van deze commissie is bijgevoegd. Het rapport zal ter kennis worden gebracht van de overkoepelende organisaties van de netwerkpartners in de arrondissementen alsmede aan de netwerkpartners zelf. Mede op basis van genoemd rapport, het advies van de Commissie Slachtofferzorg en de onderhavige notitie zal een plan van aanpak voor de komende kabinetsperiode worden gemaakt.
5.2 Ontwikkelingen na invoering van de regelgeving Terwee.
De ontwikkeling van slachtofferzorg is uiteraard niet gestopt na de landelijke invoering van de regelgeving Terwee op 1 april 1995. Hoewel in de pilot-arrondissementen en in de projectfase Terwee (1992–1995)1 reeds veel tot stand gebracht was, waren er nog enkele onderwerpen die voltooiing behoefden. In het bijzonder was dat het instrumentarium Terwee bestaande uit de meetmethode slachtofferzorg, de tevredenheidsenquete en de executie van de schadevergoedingsmaatregel.
5.3. Meetmethode slachtofferzorg.
Om de resultaten van de inspanningen, die politie en Openbaar Ministerie zich getroosten in het kader van de uitvoering van de regelgeving Terwee, inzichtelijk te maken is de zgn. meetmethode slachtofferzorg ontwikkeld. De meetmethode slachtofferzorg stelt de politie en het Openbaar Ministerie in staat om op basis van geregistreerde gegevens de activiteiten met betrekking tot slachtofferzorg te meten en op basis daarvan die activiteiten te intensiveren en bij te sturen. Het is een instrument waarmee onder meer kan worden nagegaan of aan de gestelde doelstellingen met betrekking tot slachtofferzorg wordt voldaan en waarmee het slachtofferzorgproces op essentiële punten kan worden beheerst. De methode is in 1995/1996 in nauw overleg met de gebruikers ervan ontwikkeld en met succes getoetst in twee arrondissementen. Vervolgens is de methode ingepast in het managementsinformatiesysteem Rapsody van het OM en de bedrijfsprocessensystemen van de politie. De definitieve versie van de meetmethode is bij brief van 13 december 1996 aan de beleidsofficieren slachtofferzorg en aan de politie beschikbaar gesteld.
De meetmethode meet aan de hand van kengetallen. Een aantal van deze kengetallen dienen verplicht te worden gehanteerd. De resultaten daarvan dienen elk kwartaal gezonden te worden aan de landelijk coördinerend officier slachtofferzorg zodat ook een landelijk beeld verkregen wordt van de voortgang van de slachtofferzorg door politie en Justitie.
Eerst bij de totstandkoming van release 3.0 van Rapsody eind 1996 was er gelegenheid de meetmethode geautomatiseerd toe te passen. Hetzelfde geldt voor de geautomatiseerde bedrijfsprocessensystemen bij de politie. Voorts diende de wijze van registratie door beide organisaties nog gedeeltelijk te worden aangepast.
In het rapport «Slachtofferzorg in Nederland» (conclusies 32 en 34) wordt geconstateerd dat de registratie en monitoring van slachtofferactiviteiten nog te wensen overlaat. Dat is inderdaad het geval. Op zeer korte termijn zal een task force, voornamelijk samengesteld uit degenen die met de meetmethode slachtofferzorg en Rapsody werken, de geconstateerde feilen bespreken en verhelpen.
Wat betreft de bedrijfsprocessensystemen bij de politie zullen de geconstateerde mankementen gerepareerd worden bij de invoering van het nieuwe BPS-systeem.
Naast het hierboven beschreven kwantitatief meetinstrument is ook een kwalitatief meetinstrument ontwikkeld, de tevredenheidsenquete. Aan de hand van deze enquête wordt de tevredenheid van slachtoffers gemeten op het terrein van de informatievoorziening en de bejegening door politie, buro slachtofferhulp en het Openbaar Ministerie. Gekozen is voor een enquête met enkele vragen per instantie per onderwerp en enkele open vragen.
Voorts is gekozen voor een steekproef uit het slachtofferregistratiesysteem Osiris van het OM. Door de omvang van de steekproef en de wijze van bevraging kan een redelijk beeld verkregen worden van de tevredenheid van die groep slachtoffers over de politie, het Openbaar Ministerie en het buro slachtofferhulp. Het gaat dan om indicaties met betrekking tot tevredenheid, die inzicht geven of men in zijn algemeenheid op de goede weg zijn.1 Meer pretenties heeft de enquête niet. Het is derhalve geen enquête die een algemeen beeld geeft van de tevredenheid van slachtoffers van criminaliteit. Zoals gezegd geven de uitkomsten van de enquête wel een reëel beeld van de tevredenheid van slachtoffers, wier zaak doorgezonden is aan het OM en die zich gewend hebben tot een buro slachtofferhulp.
Binnenkort zal een nadere analyse plaatsvinden van de uitkomst van de enquête en zal tevens mede op basis van de conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Slachtofferzorg in Nederland» bezien worden in hoeverre de enquête uitbreiding danwel aanpassing behoeft.
5.5. Overige ontwikkelingen in het kader van slachtofferzorg/Terwee.
De implementatie van de regelgeving Terwee is een zich steeds verder ontwikkelend en nog niet afgerond proces.
In de praktijk deden en doen zich op gezette tijden kleine en grotere knelpunten bij de uitvoering voor. Sommige daarvan zijn door de arrondissementale netwerken zelf op te lossen, andere vergen omdat ze arrondissementoverstijgend zijn een landelijke oplossing. De problemen kunnen zowel van juridische aard als van praktische aard zijn. Hieronder volgen de belangrijkste knelpunten en, zo mogelijk, de oplossing of het tot stand komen van een schaderegeling als resultaat van een schadebemiddeling door politie of OM daarvan of een aanzet daartoe.
1. Schadebemiddeling voorafgaand aan de zitting.
Naast een goede en tijdige informatievoorziening aan en bejegening van slachtoffers, is schaderegeling voorafgaand aan de terechtzitting een belangrijk instrument om aan slachtoffers de schade in een zo vroeg mogelijk stadium te vergoeden. Een gunstig neveneffect is dat indien sepot volgt – in het merendeel der gevallen is dit zo – dit de strafrechtsketen verder ontlast. In andere gevallen voorkomt het dat het slachtoffer zich het strafproces behoeft te voegen .
Volgens de richtlijn Terwee dient schadebemiddeling zowel door de politie als door het Openbaar Ministerie te worden ondernomen. Schaderegeling is een arbeidsintensieve taak en kost veel tijd.
Op alle parketten wordt aan schadebemiddeling gedaan. Bij een aantal parketten is de schadebemiddelingsfunctie gecentraliseerd, bij andere parketten maakt deze deel uit van de werkzaamheden van medewerkers slachtofferzorg of van een parketsecretaris. Bij deze laatste modaliteit komt de schadebemideling nogal eens in het gedrang door andere werkzaamheden. Het aantal totstandgekomen schaderegelingen bleef op die parketten dan ook duidelijk achter. Mede op basis van deze constatering heeft het college van PG's de hoofdofficieren in overweging gegeven op alle parketten de schadebemiddelingsfunctie te centraliseren. Met het oog daarop zijn in 1996 ook gelden ter beschikking gesteld en zijn de gelden voor experimenten/projecten in 1997 gedeeltelijk daarvoor aangewend.
Op 10 parketten is inmiddels de schadebemiddelingsfunctie gecentraliseerd.
2. Voeging ter terechtzitting.
Slachtoffers die zich voor de aanvang van de terechtzitting willen voegen, kunnen dit alleen doen bij de behandelend officier van justitie via een daartoe door de minister van Justitie vastgesteld formulier met bijbehorende toelichting. In de praktijk blijkt het formulier moeilijk toegankelijk voor slachtoffers en bovendien enkele niet noodzakelijke onderdelen bevat. Er is inmiddels een sterk vereenvoudigd voegingsformulier ontworpen, dat na advies van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, binnenkort zal worden ingevoerd. Ook de bij het voegingsformulier behorende folder zal worden aangepast. Bovendien zal de algemene folder voor slachtoffers worden aangepast mede met het oog op een zo succesvol mogelijke voeging ter terechtzitting. Voorts worden de buro's voor rechtshulp in toenemende mate betrokken bij de juridische ondersteuning van slachtoffers. Een van hun taken is slachtoffers behulpzaam zijn bij het invullen en onderbouwen van het voegingsformulier. In enkele arrondissementen heeft het buro voor rechtshulp reeds een belangrijke functie bij het screenen van de ingevulde voegingsformulieren op haalbaarheid ter terechtzitting.
De huidige regeling op basis van de Wet Tarieven in Strafzaken verhindert in een aantal gevallen kosteloze verstrekking van processtukken aan benadeelden van een strafbaar feit. Op dit moment is een wijziging van het Besluit Tarieven in Strafzaken in voorbereiding om in alle gevallen afschriften van processtukken, die bijvoorbeeld nodig zijn om geleden schade te verhalen op de dader, kosteloos te verstrekken.
4. Projectplan intensivering slachtofferzorg politie.
De uitvoering van slachtofferzorg door de politie kent een aantal knelpunten. Het Nederlands Politieinstituut heeft een projectplan intensivering slachtofferzorg opgesteld.
In dit projectplan wordt voorgesteld in 1998 de aandacht voor slachtofferzorg binnen de korpsen te intensiveren om de kwaliteit van de werkzaamheden op het terrein van slachtofferzorg op 1 januari 1999 op niveau te brengen. Die intensivering zal plaats vinden in nauw overleg met het Openbaar Ministerie.
De activiteiten uit het projectplan zijn erop gericht slachtofferzorg een vast onderdeel van het politiewerk te doen zijn, dat met toepassing van het NKP-model1 blijvende aandacht zal krijgen.
5. Rechtsbijstand en slachtofferzorg.
De werkzaamheden van de Raden voor Rechtsbijstand en de buro's voor Rechtshulp in het kader van de regelgeving Terwee zijn in hun algemeenheid betrekkelijk nieuw. Om die werkzaamheden te benoemen en te verankeren in het totaal van werkzaamheden in het kader van de regelgeving Terwee is een notitie opgesteld.2 De inhoud van de notitie wordt gedragen door alle bij dit onderdeel van Terwee-werkzaamheden betrokken instanties. Eenvoud, kwaliteit en doelmatigheid vormen de uitgangspunten voor de taak en de werkzaamheden in het kader van rechtsbijstand aan slachtoffers.
De buro's voor Rechtshulp zijn in de arrondissementen aangewezen als voorliggende voorziening voor de rechtsbijstand in Terwee-zaken, met dien verstande dat de meest eenvoudige juridische bijstand wordt verzorgd door de vrijwilligers van de buro's slachtofferhulp, indien het slachtoffer zich tot die buro's wendt overeenkomstig de landelijke afspraken daarover. De vrijwilligers verwijzen door naar een buro voor rechtshulp, wanneer het slachtoffer juridische problemen heeft van minder eenvoudige aard.
Tot het basispakket van werkzaamheden van de buro's voor rechtshulp behoren:
– Het hulp geven aan slachtoffers/benadeelden bij de invulling van het voegingsformulier.
– Het in het kader van het bovenstaande bepalen en onderbouwen van de schade.
– Het verstrekken van juridische adviezen aan slachtoffers en aan netwerkpartners (vraagbaakfunctie).
– Deskundigheidsbevordering van onder meer de vrijwilligers van de buro's slachtofferhulp.
De buro's voor rechtshulp zijn voorts de selecterende instantie bij het beoordelen van de noodzaak tot het inschakelen van een advocaat.
Sinds de invoering van de regelgeving Terwee is bij de organisaties die zich bezig houden met slachtofferzorg met relatief beperkte middelen zeer veel in gang gezet. Steeds meer slachtoffers doen een beroep op politie en Justitie wanneer het gaat om geïnformeerd te blijven over de verdere voortgang van hun strafzaak. In toenemende mate worden door officieren van justitie gesprekken gehouden met slachtoffers of nabestaanden van slachtoffers van ernstige delicten. Voorts worden in een steeds groter aantal strafzaken schadevergoedingsmaatregelen opgelegd of voegen benadeelden zich in de strafzaak. Tenslotte neemt ook het aantal schaderegelingen in het kader van Terwee gestaag toe en zal bij invoering van de bemiddelingsvorm dading het aantal schadevergoedingen aan slachtoffers voorafgaande aan de zitting alleen nog maar toenemen. Harde cijfers cijfers omtrent schadebemiddeling zijn door het nog niet goed functioneren ven de meetmethode slachtofferzorg helaas nog niet voorhanden. Dit zal de komende tijd prioritaire aandacht krijgen.
Het bovenstaande betekent niet dat slachtofferzorg reeds tot volle wasdom is gekomen.
Enerzijds kan dit ook nog niet omdat destijds in overleg met de Tweede Kamer- is gekozen voor een geleidelijke – tot en met eind 1998 – intensivering van de uitvoering van de regelgeving Terwee. De toedeling van financiële middelen houdt daar gelijke tred mee. Anderzijds omdat hoewel de slachtofferzorg in het merendeel van de zaken naar behoren verloopt, er nog te veel slachtoffers minder tevreden zijn over de informatie, de bejegening en de inspanningen op het terrein van de schadevergoeding. De conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Slachtofferzorg Nederland» vormen een goed vertrekpunt de slachtofferzorg naar een hoger en intensiever niveau te brengen.
Het zal een uitdaging zijn voor de betrokken organisaties om zich volledig in te blijven zetten voor slachtofferzorg en de doelstellingen te halen zoals geformuleerd en daarbinnen dading een eigen plaats te geven.
In 1999 zal een eindevaluatie gehouden worden van de invoering van de regelgeving Terwee als mede van de invoering van dading. Dan zal definitief blijken in hoeverre slachtofferzorg verankerd is in de organisaties en deel uitmaakt van de dagelijkse werkzaamheden van eenieder die bij slachtofferzorg betrokken is.
bij de notitie stand van zaken slachtofferzorg in Nederland van 31 maart 1998
1. Korte voorgeschiedenis slachtofferzorg.
Sinds de jaren '70 is er een groeiende aandacht te constateren voor de zorg voor en de hulp aan slachtoffers van delicten.1 Halverwege de jaren '80 komen de richtlijnen Vaillant en de Beaufort tot stand.2
In de memorie van toelichting op de Rijksbegroting 1985 heeft de toenmalige minister van Justitie een uitvoerige beschouwing gewijd aan de positie van het slachtoffer in het strafproces. Centraal daarin staat de stelling dat de positie van het slachtoffer in het strafrechtelijk systeem aan een herwaardering toe is. Met het oog op die herwaardering is de Commissie wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces, de zgn. commissie Terwee, ingesteld. Het rapport van deze commissie heeft in vergaande mate de basis gevormd voor het wetsontwerp Aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten. Het wetsontwerp werd wet op 23 december 1992 (Wet Terwee).3,4
In het beleidsplan van het openbaar ministerie «Strafrecht met beleid»(1990) staat aangegeven dat zorg en aandacht voor de belangen van slachtoffer door het openbaar ministerie wordt gezien als een belangrijk onderdeel van een goede rechtspleging. De organisatie van de slachtofferzorg binnen de parketten zal erop dienen te zijn gericht die zorg te verwezenlijken. Het openbaar ministerie is er voorts verantwoordelijk voor dat de politie een aanzet geeft tot schaderegeling.
Deze beleidsuitgangspunten waren reeds vastgelegd in de richtlijn slachtofferbeleid in de circulaire van 1 april 1987 (Stcrt. 1987, 64), de zgn. richtlijn Vaillant. Zij zijn nog eens herhaald en verfijnd in de richtlijn Terwee.5
Slachtofferzorg kan alleen met succes worden uitgeoefend indien dat gebeurd in nauw overleg tussen de bij slachtofferzorg betrokken instanties. Een van de uitgangspunten bij de invoering van de regelgeving Terwee was – voorzover mogelijk en nodig – het uitvoeren van die regelgeving in netwerkverband onder eindverantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. In alle arrondissementen zijn daartoe netwerken gevormd van de bij de uitvoering van de regelgeving Terwee. De voornaamste netwerkpartners zijn het openbaar ministerie, de politie, slachtofferhulp,rechtshulp, reclassering en kinderbescherming.6
Een ander uitgangspunt bij de invoering van de regelgeving Terwee was het formuleren van doelstellingen door de arrondissementale netwerken op de onderdelen informatievoorziening, bejegening en schaderegeling, zowel kwantitatief als kwalitatief. In de planning- en controlcyclus 1996 van de rechterlijke organisatie zijn voor de jaren 1996–1998 landelijke streefpercentages genoemd voor informatievoorziening, bejegening en schadebemiddeling.7
2. Eerste evaluatie regelgeving Terwee.
Een eerste evaluatie van de uitvoering van de regelgeving Terwee heeft eind 1995, begin 1996 plaatsgevonden door B&A Groep.8 Het rapport bevat een aantal conclusies en aanbevelingen (zie bijlage 1). Deze richten zich zowel op het landelijk als op het arrondissementaal niveau. De meeste aanbevelingen zijn ter harte genomen en inmiddels uitgevoerd of in een afrondend stadium.
3. Financiering slachtofferzorg/Terwee.
Door de Ministers van Justitie en Binnenlandse zaken is uit de Regeerakkoordgelden voor slachtofferzorg in totaal oplopend tot en met 1998 f 20 mln beschikbaar gesteld (f 10 mln voor Justitie, f 10 mln voor Binnenlandse zaken).
De voor Justitie beschikbare gelden zijn ( voorlopige eindsituatie 1998) als volgt verdeeld:
– Rechterlijke organisatie: f 4.9 mln.
– Rechtsbijstand: f 2.6 mln.
– Slachtofferhulp: f 0.8 mln.1
– Kinderbescherming en Reclassering: f 1.7 mln.
In het afgelopen jaar is in totaal een bedrag van f 500 000,- extra gereserveerd voor experimenten. Arrondissementale netwerken konden voor experimenten/projecten die voldeden aan gestelde subsidievoorwaarden2 indienen bij de landelijk coördinerend officier slachtofferzorg. Daarvan is goed gebruik gemaakt. De experimenten/projecten varieerden van aanstelling van een schadebemiddelaar tot het instellen van een centrale informatiedesk voor slachtoffers.
Niet onvermeld mag blijven dat een aantal organisaties, in het bijzonder het OM, uit eigen middelen extra gelden vrij heeft gemaakt voor de uitvoering van de regelgeving Terwee.
Voor 1998 zijn de beschikbare gelden (het verschil tussen de reeds tot en met 1997 toebedeelde gelden en de nog in 1998 toe te delen gelden) in overleg met de betrokken instanties voorlopig toebedeeld. Mede op basis van de tussenevaluatie 1997 zal bezien worden of herschikking van de tranche 1998 noodzakelijk is. Het kan immers zijn dat in de afgelopen tijd het accent van de slachtofferzorg/uitvoering Terwee iets verschoven is van de ene organisatie naar de andere.
De gelden die aan Binnenlandse zaken zijn toebedeeld zijn door de minister van Binnenlandse zaken bij brief van 7 december 1995 aan de regiokorpsen toebedeeld, oplopend van f 71,- in 1996 tot f 237,- per BVE in 1998.
Deze toebedeelde gelden zijn, in tegenstelling tot de Justitiegelden, niet geoormerkt. Wel heeft de minister van Binnenlandse zaken in de toelichting op genoemde brief aangegeven dat de gelden voor de uitvoering van de regelgeving Terwee zijn bestemd.
4. Executie schadevergoedingsmaatregel.
In de Wet Terwee (art. 36f Wetboek van Strafrecht) wordt de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten gunste van het slachtoffer mogelijk gemaakt. Aanvankelijk werden de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen geëxecuteerd door het arrondissementsparket of ressortsparket, waar de maatregel was opgelegd. Teneinde de parketten te ontlasten en de executie effectiever en efficiënter te laten verlopen is ervoor gekozen de executie van de schadevergoedingsmaatregelen op te dragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB is met de centrale executie gestart op 1 september 1996.3
Reeds in een vroeg stadium na de invoering van de Wet Terwee deed zich de situatie voor dat er ongelijkheid ontstond tussen slachtoffers die op basis van een schadevergoedingsmaatregel een schadevergoeding kregen en de slachtoffers die een toewijzend vonnis kregen wanneer zij zich in de strafzaak hadden gevoegd. Voor de laatste categorie is het vaak niet eenvoudig het vonnis ook daadwerkelijk te executeren ofwel omdat de te maken kosten niet in verhouding staan tot de toegekende schade ofwel omdat de dader niet solvabel bleek te zijn danwel geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Een volledig beeld van het succes van de executie door het CJIB van de schadevergoedingsmaatregel kan op dit moment nog niet gegeven worden aangezien de totale doorlooptijd bij het CJIB 27 maanden bedraagt.
5. Verankering in de betrokken organisaties.
Na beëindiging van de projectfase van de invoering van de regelgeving Terwee per 1 januari 1996 werden volgende voorzieningen getroffen om de implementatie van de regelgeving Terwee in elk geval tot eind 1998 verder te begeleiden en aan te sturen.
De Commissie Slachtofferzorg.1
De Commissie Slachtofferzorg heeft als taak: het in hoofdlijnen volgen van de uitvoering van het beleid met betrekking tot slachtofferzorg alsmede het signaleren van knelpunten daarbij en het op basis daarvan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan hen die dat behoeven. De commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers op het hoogste niveau van de bij de uitvoering van slachtofferzorg betrokken instanties.
De Commissie Slachtofferzorg komt ongeveer 4 maal per jaar bijeen.
De Landelijke Werkgroep Slachtofferzorg.
Aangezien een aantal organisaties in de arrondissementen bij de uitvoering van slachtofferzorg betrokken is, is het vanzelfsprekend dat ook op landelijk niveau nauw contact onderhouden wordt over de implementatie van slachtofferzorg. De landelijke werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de op landelijk niveau meest bij slachtofferzorg betrokken organisaties. De taak van de werkgroep bestaat uit het uitwisselen van informatie met betrekking tot de stand van zaken, het wegnemen van gerezen knelpunten en het mede voorbereiden van notities voor de Commissie Slachtofferzorg.
De OM- commissie Implementatie Slachtofferzorg/Terwee.
Teneinde de uitvoering van de regelgeving Terwee bij het OM in goede banen te leiden, de beleidsofficieren slachtofferzorg te ondersteunen en te stimuleren en gerezen knelpunten weg te nemen is deze commissie door het college van PG's in het leven geroepen. Als voorzitter van de commissie fungeert de landelijk coördinerend officier slachtofferzorg . In genoemde commissie heeft ook een vertegenwoordiger van het ministerie van Justitie en van de politie op landelijk niveau en van het CJIB zitting.
Landelijk coördinerend officier slachtofferzorg.
Sinds 1 januari 1996 functioneert de landelijk coördinerend officier slachtofferzorg, bijgestaan door een beleidsmedewerker. De voornaamste taken van deze officier van justitie is het sturing geven aan het proces van implementatie van de regelgeving Terwee bij OM en politie. Het bureau van de landelijk coördinerend officier functioneert tevens als help-desk en geeft periodiek een nieuwsbrief uit voor alle beleidsofficieren en coördinatoren slachtofferzorg bij het openbaar ministerie, alsmede de betrokken netwerkpartners. Naast onderwerpen van algemene aard bevat de nieuwsbrief ook de meest recente jurisprudentie.
In het kader van de uitvoering van het hierboven genoemde project intensivering slachtofferzorg politie is in het najaar van 1997 met subsidie van het ministerie van Justitie een beleidsmedewerker op het Nederlands Politieinstituut (NPI) aangesteld. Deze richt zich primair op de advisering van de regiokorpsen en zal ondersteuning bieden bij het wegnemen van geconstateerde knelpunten. Een andere beleidsmedewerker bij het NPI zal zich vooral richten op het creëren van draagvlak bij de leidinggevenden van de politie.
Nadat het project Terwee op 31 december 1995 eindigde, werd op het ministerie van Justitie de departementale coördinatie gelegd bij de afdeling slachtofferbeleid. Deze afdeling draagt onder meer bij aan het creëren van de randvoorwaarden om slachtofferzorg in Nederland en slachtofferpreventie een vaste en blijvende plaats te geven op het strafrechtelijk terrein in de meest brede zin.
Zie ook de brief van de minister van Justitie van 15 juni 1995 inzake de laatste ontwikkelingen rondom de uitvoering van de regelgeving Terwee en het verslag van het Algemeen overleg inzake slachtofferbeleid van 19 oktober 1995, Kamerstukken 1995–1996, 23 000 nr 5.
In de brief aan de Tweede Kamer van 16 juli 1997, Kamerstukken 25 452 nr 1 betreffende de Beleidsnotitie inzake (schade)bemiddeling in het strafproces,vergelijking dading en andere bemiddelingsvormen is in bijlage 1 een korte toelichting op de uitkomsten van de tevredenheidsenquete gegeven.
Onder slachtofferzorg wordt verstaan de aandacht van instanties voor de rechten en de noden van slachtoffers, terwijl onder slachtofferhulp de diensten worden verstaan die door de buro's slachtofferhulp aan slachtoffers worden aangeboden.
De Richtlijn Vaillant beoogt een goede informatievoorziening aan en een behoorlijke bejegening van slachtoffers van misdrijven door justitie en politie te bewerkstelligen. De Richtlijn de Beaufort houdt een adequate informatievoorziening en opvang in van slachtoffers van zedenmisdrijven door politie en justitie.
Een proef met de uitvoering van de wet werd genomen in de pilot-arrondissementen Dordrecht en Den Bosch vanaf 1 april 1993.
Richtlijn vastgesteld door het college van Procureurs-Generaal op 22 maart 1995 en inwerkinggetreden op 1 april 1995 (Stcrt 1995, nr 65). Een concept van deze richtlijn gold reed eerder in de pilot-arrondissementen Dordrecht en Den Bosch.
Voor een overzicht van de netwerkpartners per arrondissement zie het rapport van B&Agroep «De organisatie van slachtofferzorg», augustus 1996, Stafbureau Informatie, Voorlichting en Publiciteit van de Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering van het ministerie van Justitie. Een werkeditie van het rapport verscheen in april 1996.
Als landelijke streefpercentages voor het jaar 1998 gelden:
– infomatieverstrekking aan slachtoffers die daarom verzoeken: minimaal 95%, waarbij tenminste 85% tevreden moet zijn over de verkregen informatie. Daarbij moet de informatie tenminste voldoen aan de criteria: tijdigheid, volledigheid en bruikbaarheid.
– bejegening: tenminste 75% van de slachtoffers moet tevreden zijn over de wijze waarop zij zijn bejegend. Bejegening kan zich in allerlei vormen uiten bv. van goede telefonische bereikbaarheid tot een persoonlijk gesprek met een officier van Justitie bij ernstige zaken.
– schadebemiddeling:
Een aantal organisaties, in het bijzonder het OM, heeft uit eigen middelen extra middelen vrijgemaakt voor de uitvoering van de regelgeving Terwee. Uit eigen van de directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid werden de gelden voor slachtofferhulp verhoogd tot f 1.1. mln.
De experimenten dienden innovatief te zijn en gericht op samenwerking met de netwerk-partners.
Vanaf 1 januari 1996 tot 9 februari jl. werden in totaal 5369 schadevergoedings-maatregelen ter executie aan het CJIB aangeboden. Daarvan werden er inmiddels 2389 afgedaan, waarbij in 545 zaken een betalingsregeling werd getroffen.
De Adviecommissie Slachtofferzorg werd ingesteld bij beschikking van 27 februari 1997. Afschrift van deze beschikking is bij brief van 16 juli 1997 toegezonden aan de Tweede Kamer.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25452-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.