nr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2001
Op 16 maart 2001 heb ik u een brief gestuurd (25 451, nr. 8) waarin
ik u informeerde over het gereedkomen van het plan van aanpak omgangshuizen.
Ik zegde toe u zo spoedig mogelijk te zullen berichten over het al dan niet
beschikbaar komen van de benodigde financiën. Tot mijn spijt moet ik
u mededelen dat het niet mogelijk is om het project op een volwaardige en
verantwoorde wijze vorm te geven en uit te voeren. Ik licht dat hierna nader
toe.
Aanleiding
Tijdens het voortgezet algemeen overleg Omgangsrecht op 14 juni 2000 werd
door kamerlid Vos (5029 027/800) een motie ingediend en aangenomen om
te komen tot een plan van aanpak omgangshuizen. De aanleiding voor het AO
is de brief van 11 februari 2000 (kamerstuk 25 451 nr. 5) aan de Tweede
Kamer geweest, waarin mijn ambtsvoorganger zijn zienswijze gaf op het eerder
verschenen rapport «Effectuering van omgang in rechtsvergelijkend perspectief».
Doel van het project is het bieden van een veilige en gestructureerde
omgangsmogelijkheid tussen ouders en kinderen, door middel van het bieden
van een neutrale ontmoetingsplek bij de uitvoering van een door de rechter
opgelegde omgangsregeling in (echt-)scheidingssituaties. Het proefproject
zou gegevens moeten opleveren over de effecten van omgangsbegeleiding op het
daadwerkelijk tot stand komen en voortbestaan van contacten tussen de niet-verzorgende
ouder en het kind.
Financiën
In het plan van aanpak wordt voorgesteld tien pilotprojecten te starten.
De duur van het project zal vier jaar zijn. Ten tijde van mijn brief van
16 maart 2001 was in de financiering van deze pilotprojecten (huisvesting,
salariskosten, opleiding, apparaatskosten etc.), de projectbegeleiding en
wetenschappelijk evaluatief onderzoek vanuit de begroting van Justitie nog niet voorzien. De benodigde financiën heb ik ook niet bij
Voorjaarsnota aan mijn begroting kunnen toevoegen.
Criteria
Ik ben van mening dat het project aan een aantal criteria moet voldoen
voordat gestart kan worden met een volwaardige en verantwoorde uitvoering:
– landelijke coördinatie, o.a. in verband met afstemming tussen
de projecten met het oog op vergelijkbaarheid;
– begeleiding door wetenschappelijk onderzoek;
– landelijke spreiding (in verband met rechtsgelijkheid en vergelijkbaarheid);
– koppeling aan en afspraken met een rechtbank (in verband met het
vereiste dat de toegang tot het omgangshuis ligt in de tussen- of eindbeschikking
van de rechter);
– parallel aan de experimenten omgangsbemiddeling (onderdeel van
de experimenten De Ruiter). Deze experimenten worden op negen plaatsen gehouden
(negen rechtbanken en vier gerechtshoven).
Dit laatste is van belang om te kunnen beoordelen of een omgangshuis van
toegevoegde waarde is op het instrument omgangsbemiddeling (standpuntbepaling
experimenten De Ruiter is voorzien in oktober 2001).
Tot slot
Binnen mijn eigen begroting zou het door herschikking van middelen mogelijk
zijn om drie pilots te kunnen starten. Drie pilots is echter te weinig om
conclusies te kunnen trekken over de effecten van omgangsbegeleiding op de
contacten tussen de niet-verzorgende ouder en het kind. Ik ben dan ook niet
voornemens het plan van aanpak pilotproject omgangshuizen uit te voeren. Wel
ben ik bereid bij de standpuntbepaling op de experimenten De Ruiter de vraag
te betrekken in hoeverre een aanbod van omgangsbegeleiding van toegevoegde
waarde zou kunnen zijn bij omgangsbemiddeling en in dat kader eventueel voorstellen
te doen voor een samenhangend aanbod.
De Staatssecretaris van Justitie,
N. A. Kalsbeek