25 451
Herziening scheidingsprocedure

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 oktober 1998

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 1 oktober 1998 overleg gevoerd met staatssecretaris Cohen van Justitie over:

– de brief van 11 juli 1997 inzake het rapport van de commissie herziening scheidingsprocedure (commissie-De Ruiter) (25 451, nr. 1);

– de brief van 18 december 1997 (25 451, nr. 2).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Santi (PvdA) constateerde dat bemiddeling langzaam maar zeker een belangrijker rol speelt in de echtscheidings- en omgangsproblematiek en verwees daarbij naar de aanbeveling van de Raad van Europa van januari 1998 over bemiddeling in familierechtconflicten. De overheid moet voorwaarden scheppen om bemiddeling een plaats te laten krijgen in de procedure en dient met name een actieve rol te spelen in situaties waarbij kinderen betrokken zijn. Het verdrag voor de rechten van het kind biedt daarvoor ook duidelijke aanknopingspunten.

Hij vroeg naar de stand van zaken van de experimenten en nam aan dat de twee begeleidingscommissies niet alleen naar de uitvoering van die experimenten kijken, maar ook bijvoorbeeld de financiering van het geheel en de individuele vergoedingen aan de hulpverleners meenemen. Wat zijn de mogelijkheden voor het inschakelen van andere beroepsgroepen, zoals psychologen en maatschappelijk werkers? Hoe wordt de kwaliteit van de bemiddelaars die aan het experiment deelnemen, beoordeeld? Welke rol kan het Nederlands mediation instituut (NMI) hierbij spelen? Het mag niet zo zijn dat uitsluitend het NMI bepaalt wie wel of niet aan het experiment deelneemt.

De heer Santi sprak de verwachting uit dat de scheidingsbemiddeling een vaste plaats zal krijgen in de echtscheidingsprocedure. Is er al meer bekend over de financiering van de scheidingsbemiddeling na de experimenteerfase? De vergoedingen aan juristen worden toegekend naar analogie van de Wet op de rechtsbijstand, maar waar zijn de vergoedingen voor bemiddeling door andere beroepsgroepen op gebaseerd? Hij pleitte ervoor om de bemiddelaars, die over het algemeen wat zwaardere zaken zullen behandelen, een hogere vergoeding toe te kennen. Hij wees in dit verband op het advies van de commissie-Maan, waarin wordt uitgesproken dat advocaten die wat zwaardere zaken behandelen, ook beter beloond zouden moeten worden.

Hij vroeg voorts of de omgangsbegeleiding ook buiten het budget voor de experimenten met de omgangsbemiddeling om zou kunnen worden geboden. Er blijkt geen informatie te zijn over het aantal gevallen waarin de rechter een maatregel heeft getroffen om het omgangsrecht te effectueren. Hij benadrukte dat er meer zicht op deze problematiek moet komen. Hoe worden de omgangsbemiddeling en -begeleiding na de experimenteerfase overigens gefinancierd? Is het tot nu toe gehanteerde deskundigentarief geschikt voor een structurele financiering?

Verder informeerde de heer Santi naar de consultatie van deskundigen over de scheidingsbemiddeling voor personen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. De staatssecretaris heeft in de schriftelijke ronde immers toegezegd dat hij nog zou nagaan of scheidingsbemiddeling in zo'n geval wel IPR-technisch verantwoord is.

De heer Santi pleitte er ten slotte voor om de experimenten minimaal twee jaar te laten duren en vroeg nog of prioriteit zou kunnen worden gegeven aan de experimenten met omgangsbemiddeling enbegeleiding.

De heer Vos (VVD) vond de scheidingsbemiddeling een belangrijk nieuw instrument om de problemen met echtscheiding te kunnen oplossen. Het is een goede zaak dat bemiddeling vanuit een psychosociale invalshoek een kans krijgt en dat mensen met huwelijksproblemen kunnen kiezen uit verschillende procedures. Hij onderstreepte dat partijen zelf verantwoordelijk zijn voor het regelen van de effecten van een echtscheiding. Wat wordt de rol van de scheidingsbemiddelaar? Welke opleiding zal hij moeten hebben en wat zal zijn verantwoordelijkheid zijn? De heer Vos was het niet eens met de opvatting dat de scheidingsbemiddelaar geen verantwoordelijkheid zou hebben voor het totstandkomen van de overeenkomst en pleitte er derhalve voor om die bemiddelaar meer verantwoordelijkheid te geven. Zo'n deskundige die de overeenkomst medeondertekent, moet ook medeverantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke kwaliteit daarvan.

Onder verwijzing naar een eerder gehouden hoorzitting pleitte de heer Vos er vervolgens voor om de rechter een toetsende rol te laten vervullen bij regelingen die de kinderen aangaan. Zo'n toetsing achteraf kan immers een preventieve werking hebben. Hij vond het voornemen om artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uit te breiden, zodat de rechter meer voorlopige voorzieningen kan treffen, haaks staan op de gedachte van de eigen verantwoordelijkheid van partijen.

De heer Vos informeerde vervolgens naar de stand van zaken van de diverse onderzoeken en experimenten. Hij betreurde het dat het Platform van de cliëntenorganisaties geen deel uitmaakt van de begeleidingscommissie.

Hij wees vervolgens op de zeer traumatische effecten van omgangsproblemen na een echtscheiding. Een rechter dient meer instrumenten tot zijn beschikking te hebben dan alleen een verplichte omgangsbemiddeling. Als de rechter een omgangsregeling vastlegt, dan zou er ook een faciliteit moeten zijn om een afgifteregeling te creëren. Daar zou de raad voor de kinderbescherming een rol in kunnen spelen. Voorts zou een ongemotiveerde weigering om mee te werken aan een omgangsregeling consequenties moeten hebben voor de familierechtelijke verhouding, voor het ouderlijke gezag. De heer Vos wees er ten slotte op dat het niet meewerken aan een omgangsregeling in Frankrijk strafbaar is gesteld. Is de staatssecretaris bereid die Franse situatie nader te bestuderen? Kortom, is hij bereid nog een nader onderzoek te doen naar instrumenten aan de hand waarvan de omgangsregeling misschien een betere structuur kan krijgen en makkelijker geëffectueerd kan worden?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) benadrukte allereerst dat een goede wettelijke regeling van de scheidingsproblematiek noodzakelijk is, ongeacht de eigen denkbeelden over een scheiding. Met die kanttekening wilde zij graag een bijdrage leveren aan dit debat.

Ook mevrouw Van der Hoeven wilde meer informatie over de opzet en de uitwerking van de experimenten. Wat zijn de plannen van deze staatssecretaris met dit dossier? Zij onderschreef dat een vereenvoudiging van de echtscheidingsprocedure zeer wel mogelijk is. Mensen moeten de ruimte krijgen om hun eigen zaken te regelen, mits aan de voorwaarden van een gelijkwaardige positie van de partijen en het waarborgen van de belangen van de eventuele kinderen is voldaan. In dat licht bezien dient de toetsende rol van de rechter bij de regelingen inzake de kinderen overeind te blijven. Ook zij vond dat het voornemen om de gerechtelijke procedures te vereenvoudigen, haaks staat op het zeer ingewikkelde circuit dat daarvoor in de plaats dreigt te komen. Hoe denkt de staatssecretaris die spagaat te voorkomen?

Mevrouw Van der Hoeven betreurde het dat bij een gezin met kinderen een poging tot verzoening geen vast onderdeel zal uitmaken van de bemiddeling en vroeg of dat afwegingsmoment toch niet in het experiment zou kunnen worden meegenomen. Zij brak in dat kader een lans voor het Noorse model, waarbij het haar overigens niet ging om het verbod om te scheiden als er kinderen onder de twaalf jaar in het geding zijn, maar om de wijze waarop de belangen van de kinderen in dat model gestalte hebben gekregen. Het gaat erom, dat de mogelijkheid van een verzoening wordt afgetast. Zij beaamde dat er in de praktijk veel haken en ogen zitten aan de omgangsregeling en vroeg zich af of er niet altijd sprake zou moeten zijn van een verplichte omgangsbemiddeling. Wellicht kan die verplichte doorverwijzing in de experimenten worden meegenomen. Een verplichte omgangsbemiddeling is overigens niet nodig als er altijd sprake is van een toetsende rol van de rechter bij kinderregelingen.

Mevrouw Van der Hoeven vroeg voorts hoe de financiering van de uitvoering van het echtscheidingsconvenant zal plaatsvinden. Kunnen mensen die het niet zelf kunnen betalen, bij het niet nakomen van een echtscheidingsconvenant een beroep doen op een bemiddelaar? Het bevreemdde haar dat er alleen maar inzicht kan worden gegeven in het percentage problemen met omgangsbemiddeling en -begeleiding in de jaren 1993–1995. Zij wilde ook gegevens hebben over andere jaren. Wat is er overigens op tegen om kinderen boven de twaalf jaar zelf een aanvraag te laten doen bij problemen met de omgangsregeling?

Ten slotte sprak mevrouw Van der Hoeven haar zorgen uit over de financiering en de opzet van de omgangsbegeleidingsorganisaties. Zij sloot zich aan bij de vraag om de experimenten twee jaar te laten duren.

De heer Dittrich (D66) constateerde dat de Kamer rijkelijk laat over de herziening van de scheidingsprocedure spreekt, zeker gezien de reikwijdte van de problematiek in Nederland.

Hij benadrukte dat echtscheiding primair de verantwoordelijkheid is van de echtelieden zelf. Als zij tot goede afspraken kunnen komen, dan dient de overheid een bescheiden rol te hebben. D66 is voorstander van scheidingsbemiddeling als instrument om die eigen verantwoordelijkheid goed vorm te geven, maar die bemiddeling dient wel op een vrijwillige basis plaats te vinden. D66 ziet niet veel in een soort ontvankelijkheidsdrempel of een verplichte verzoeningscomparitie.

De heer Dittrich sloot zich aan bij de vragen over de concrete invulling en het verloop van de experimenten. Het verheugde hem dat er in de experimenten ook andere beroepsgroepen dan rechtsbijstandsverleners zijn betrokken, omdat de problematiek om meer dan een juridische benadering vraagt. Een psychosociale deskundigheid kan bijvoorbeeld van groot belang zijn. Hij wees erop dat het bij het geregistreerde partnerschap al mogelijk is om zonder tussenkomst van de rechter te scheiden. Daarbij zijn de kinderen overigens buiten de regeling gehouden.

Hij merkte vervolgens op dat scheidingsbemiddeling voor de kinderen van groot belang is. Kinderen zijn erbij gebaat als de ouders zelf tot een gemeenschappelijk gedragen oplossing komen. Kinderen zijn heel kwetsbaar in dit soort situaties en een volksvertegenwoordiging dient zich goed rekenschap te geven van de uitwerking van deze regelingen voor de kinderen. Hij betreurde het dat het hoorrecht van kinderen in de voorstellen van de commissie-De Ruiter in het gedrang komt. Kinderen zouden in elk geval in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun zienswijze te geven. Als kinderen aangeven dat zij een andere regeling voor ogen hebben, dan is de route naar de rechter wellicht denkbaar. Het nadeel hiervan is echter dat er een grote verantwoordelijkheid op de kinderen wordt gelegd. Hoe staat de staatssecretaris hiertegenover?

De heer Dittrich vroeg zich af waarom de scheidingsbemiddeling en de omgangsbemiddeling volledig gescheiden trajecten zijn. Naar zijn mening zou het mogelijk moeten kunnen zijn om tijdens de scheidingsbemiddeling te verwijzen naar een omgangsbemiddelaar. Hij vond het verder jammer dat de omgangsbegeleiding niet bij de experimenten betrokken wordt. Het onderscheid tussen omgangsbemiddeling en -begeleiding is immers vaak moeilijk te maken. Gelukkig worden de projecten op het gebied van de omgangsbegeleiding wel geïnventariseerd en geëvalueerd. Daarbij zou de mogelijkheid van neutrale omgangshuizen naar Frans voorbeeld moeten worden betrokken. Bij problemen met de uitvoering van de omgangsregeling kan het contact tussen ouder en kind dan op een neutrale plek en wellicht onder toezicht toch plaatsvinden.

Hij vond dat de suggestie van de heer Vos om een overheveling van het ouderlijke gezag als een uiterste sanctie te beschouwen, bij de rechter thuishoort. Zo'n overheveling hoeft immers niet in het belang van de kinderen te zijn. De heer Dittrich had voorts grote bedenkingen tegen het strafbaar stellen van het niet meewerken aan een omgangsregeling. Men moet het veel meer zoeken in bemiddeling en stimulering.

Hij stemde ten slotte in met het brengen van de bemiddeling onder het bestuurlijke systeem van de gefinancierde rechtsbijstand.

De heer Van der Staaij (SGP) zei allereerst mede namens de fracties van de RPF en het GPV te spreken. Deze drie fracties zien het huwelijk als een bijzondere verbintenis, als een Goddelijke instelling die van groot belang is voor de samenleving. De overheid kan en mag zich bij de ontbinding van een huwelijk dan ook niet volledig terugtrekken. Wat staat de staatssecretaris uiteindelijk voor ogen als het gaat om de rol van de overheid hierbij? De heer Van der Staaij bepleitte een actieve betrokkenheid van de overheid, die dan bij voorkeur ook gericht zou moeten zijn op de instandhouding van het huwelijk en de bescherming van de zwakste partijen, in het bijzonder de kinderen.

Hij sloot zich aan bij de vragen over de stand van zaken bij de experimenten. De heer Van der Staaij pleitte voor de mogelijkheid om bij de scheidingsbemiddeling een accent te leggen op een poging tot verzoening. Hij wees in dat kader op eerdere voorstellen van de fracties van de SGP, de RPF en het GPV om de rechter expliciete bevoegdheden toe te kennen om een verzoek om echtscheiding op te schorten teneinde ruimte te bieden voor bemiddeling. In de praktijk is gebleken dat er behoefte bestaat aan die op een verzoening gerichte rechterlijke betrokkenheid. Is er wel voldoende zicht op de mogelijkheden op dit gebied? Zou het benutten van die mogelijkheden niet gestimuleerd moeten worden? In hoeverre kan daaraan aandacht worden besteed in de experimenten? Kan ook worden aangegeven hoe in de experimenten invulling wordt gegeven aan de belangen van de kinderen?

De heer Van der Staaij stond positief tegenover de pogingen om verbeteringen aan te brengen in de omgangsbemiddeling. De experimenten vinden plaats binnen het huidige wettelijke kader. Zijn er voor die verbeteringen wellicht ook wetswijzigingen nodig? Hij sprak de hoop uit dat de eventuele knelpunten in de wettelijke regeling in de rapportage naar voren zullen komen.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris constateerde allereerst dat het met name gaat om de rol van de bemiddeling in de kwalitatieve verbetering van de echtscheidingsprocedure. Bij het streven naar een vereenvoudiging is de huidige procedure bij de rechter bij eenvoudige scheidingen, die slechts een administratief karakter heeft, als uitgangspunt genomen. De centrale vraag luidt eigenlijk: hoe kun je met die bemiddeling de zaak, ook in de ingewikkelde gevallen, zodanig organiseren dat daardoor de scheiding in maatschappelijk opzicht beter verloopt?

Er is gekozen voor de experimenten vanwege de ingewikkeldheid van de materie en het gebrek aan expertise. In de ressorten Amsterdam, Leeuwarden en Den Bosch zijn projectleiders bij de raden voor de rechtsbijstand bezig met het in gang zetten van de experimenten voor scheidings- en omgangsbemiddeling. In Den Bosch loopt verder een deelproject, waarin door gekwalificeerde bemiddelaars in scheidingen bemiddeld wordt en bij problemen met de omgangsregeling naar een omgangsbemiddelaar verwezen wordt. Daaruit blijkt dus meteen dat scheidingsbemiddeling en omgangsbemiddeling niet noodzakelijkerwijze volgens gescheiden trajecten verlopen. De oorzaak van de vertraging bij het opzetten van de experimenten is voornamelijk gelegen in het gebrek aan voldoende gekwalificeerde bemiddelaars voor scheidings- en omgangsbemiddeling. Er wordt gepoogd om een gevarieerd bestand aan bemiddelaars op te bouwen: niet alleen advocaten maar ook gekwalificeerde bemiddelaars uit andere beroepsgroepen. Daarbij wordt dan met name gedacht aan beroepsgroepen met een psychosociale achtergrond. De bemiddelaars moeten zich inschrijven bij het NMI en een toetsingscommissie van het NMI beoordeelt vervolgens of zij voldoende expertise hebben. Het NMI toetst dus de opleidingen die potentiële bemiddelaars gevolgd hebben en geeft als het ware een kwaliteitsgarantie.

Gezien het beperkte aantal bemiddelaars en de spreiding van hen over het hele land, kon de staatssecretaris zich vinden in een verlenging van de looptijd van de experimenten tot twee jaar. De resultaten van het begeleidend onderzoek zullen dan ook pas tegen het eind van het jaar 2000 beschikbaar zijn. Dat begeleidend onderzoek is inmiddels in gang gezet en bestaat louter uit wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door het WODC. Als de resultaten daarvan bekend zijn, zullen andere instanties, zoals het Platform van de cliëntenorganisaties, een rol spelen. De staatssecretaris meldde voorts dat de inventarisatie van de projecten inzake de omgangsbegeleiding gestart is. Die omgangsbegeleiding ligt overigens meer bij het maatschappelijk werk dan op het terrein van justitie en dat zal waarschijnlijk consequenties hebben voor de financiering. Hij zegde nog toe dat hij de randvoorwaarden voor het onderzoek naar de omgangs- en scheidingsbemiddeling naar de Kamer zou sturen.

De experimenten met omgangsbemiddeling zijn nodig om het aantal gekwalificeerde omgangsbemiddelaars te laten toenemen. Daarnaast kan aan de hand van de experimenten beoordeeld worden of de omgangsbemiddeling wel levensvatbaar is, omdat die bemiddeling nu eenmaal niet de meest aantrekkelijke is. Het gaat vaak om moeizame zaken waarin het rendement, ook in financiële zin, niet altijd even groot zal zijn. Het is derhalve niet zeker of er in de toekomst genoeg gekwalificeerde bemiddelaars zullen zijn. Voorts zijn de experimenten nodig, omdat er nog geen zicht is op een structurele financiering.

De staatssecretaris benadrukte dat de financiële regeling uitsluitend voor de experimenten in het leven is geroepen. Er worden geen echte toevoegingen verschaft, maar er worden vergoedingen toegekend naar analogie van de Wet op de rechtsbijstand. Bij de vaststelling van die vergoeding is uitgegaan van het hoogst bestaande forfait voor scheidingszaken op gemeenschappelijk verzoek, te weten f.1700,90 inclusief BTW. De raad voor de rechtsbijstand zal in overleg met de bemiddelaar die niet tevens advocaat is, een vergoeding overeenkomen die in de desbetreffende beroepsgroep gebruikelijk is. De bij het experiment betrokken bemiddelaar zal een vergoeding van f.200 per zaak ontvangen voor werkzaamheden in verband met aan het experiment gekoppeld onderzoek. Voorts zal de bemiddelaar een eenmalige bijdrage van f.1000 ontvangen als beloning voor het deelnemen aan het experiment. De raad voor de rechtsbijstand kan bovendien een kwaliteitstoeslag toekennen aan bemiddelaars die een opleiding hebben gevolgd bij de Vereniging voor advocaten/scheidingsbemiddelaars of een daarmee vergelijkbare opleiding. Die vergoeding, inclusief de kwaliteitstoeslag, bedraagt f.2189 inclusief BTW. De eigen bijdrage voor de echtelieden zal eveneens worden vastgesteld naar analogie van de Wet op de rechtsbijstand. De beschikbare 2 mln. wordt als volgt verdeeld: de raden voor de rechtsbijstand in Leeuwarden, Amsterdam en Den Bosch krijgen ieder f.400 000 ten behoeve van het experiment en de resterende f.800 000 wordt gereserveerd en in nader overleg verdeeld.

De staatssecretaris beaamde dat het buitengewoon lastig is om het omgangsrecht zonder sancties te effectueren, maar hij zette grote vraagtekens bij de suggestie van de heer Vos om daadwerkelijk met sancties te gaan werken. Hij zegde echter wel toe dat de aanvullende mogelijkheden die gebruikt kunnen worden om de ongangsproblematiek soepeler te laten verlopen, zullen worden geïnventariseerd. Desgevraagd zegde de bewindsman nog toe dat daarbij ook de positie van de kinderen boven de twaalf jaar zal worden meegenomen. Hij vroeg zich overigens wel af of dat onderzoek veel zin heeft en of dat niet slechts zal ontaarden in een afweging van de verschillende belangen. Hij stelde met nadruk dat ervoor moet worden gewaakt dat kinderen geen partij worden in de conflicten van hun ouders. Naar aanleiding van het verzoek om in het kader van die inventarisatie ook nog een rechtsvergelijkend onderzoek naar de situatie in andere landen te doen, constateerde de staatssecretaris dat het onderzoek dan zo breed wordt dat het beter uitbesteed kan worden. Hij zegde derhalve toe op korte termijn met een opzet voor een dergelijk onderzoek te komen.

Hij wilde geen uitspraken doen over de rol en de verantwoordelijkheid van de scheidingsbemiddelaar, maar wilde eerst de experimenten afwachten. De opmerkingen van de Kamer zullen worden meegenomen bij de evaluatie van de experimenten.

Naar aanleiding van de mogelijke uitbreiding van artikel 827 Rv. meldde de staatssecretaris dat de Hoge Raad eind 1997 een arrest heeft gewezen waarin dat artikel al is opengebroken. Het is overigens niet de bedoeling dat de scheidingsprocedure hiermee wordt opgerekt. De strekking van het arrest is namelijk dat alleen eenvoudige nevenvoorzieningen worden toegestaan. Hij bevestigde desgevraagd dat het artikel ook in die zin zal worden aangepast.

De bewindsman merkte op dat de verzoeningscomparitie niet voor niets is afgeschaft, maar dat dit niet inhoudt dat een bemiddelaar niet open hoeft te staan voor een eventuele verzoening. Hij was echter geen voorstander van een verplicht gesprekje over een verzoening bij iedere scheidingsbemiddeling. Een goede bemiddelaar zal dat soort dingen immers vanzelf signaleren. Hij zegde toe aan de mensen die aan de experimenten werken, te vragen of dit aspect in de experimenten zou kunnen worden meegenomen. De staatssecretaris vond het nog te vroeg om uitspraken te doen over een verplichte omgangsbemiddeling. Er zijn inderdaad weinig gegevens beschikbaar over de problemen met omgangsbemiddeling en -begeleiding. De Kamer zal bij de verslaglegging alle beschikbare gegevens ontvangen.

De staatssecretaris gaf aan dat het hoorrecht van de kinderen zal worden meegenomen in de experimenten. Hij wilde niet ingaan op de opmerkingen over een verplichte toetsende rol van de rechter bij regelingen die de kinderen aangaan, omdat eerst het resultaat van de experimenten moet worden afgewacht. Voorts wilde hij niet vooruitlopen op het eindperspectief en eventuele wetswijzigingen, juist ook omdat de experimenten alle kans moeten krijgen. De staatssecretaris meldde ten slotte dat het overleg met de IPR-deskundigen nog niet gestart is.

Nadere gedachtewisseling

De heer Santi (PvdA) nam aan dat er bij een verlenging van de looptijd van de experimenten meer dan 2 mln. beschikbaar zal zijn. Hij vond het onderscheid dat wordt gemaakt in de vergoedingen aan de diverse hulpverleners, niet voor de hand liggend en waarschijnlijk ook niet te realiseren. Als iemand als bemiddelaar wordt aangewezen, dan mag ervan uitgegaan worden dat hij gespecialiseerd is. Ten slotte vroeg de heer Santi naar de voorlichtingsactiviteiten, met name voor de mensen met de lage inkomens.

De heer Vos (VVD) merkte nog op dat het grote aantal onderzoeken en experimenten hem een beetje kriebelig gevoel gaf. Er is bij de VAS immers al veel expertise opgebouwd. Hij pleitte voor het betrachten van snelheid, omdat er op een zeker moment ook daadwerkelijk besluiten moeten worden genomen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) was verheugd over de opmerking van de staatssecretaris dat het aftasten van een mogelijke verzoening in het pakket van de bemiddelaar zit. Zij vroeg zich voorts met betrekking tot het NMI af, of een certificering en het zelf verzorgen van opleidingen wel samen kunnen gaan. Zij sloot zich aan bij de opmerkingen en de vragen over de voorlichting over de experimenten en de bemiddelingsmogelijkheden.

Ook de heer Dittrich (D66) wees op het belang van een goede voorlichting. Het baarde hem zorgen dat er slechts voor de experimenten in een financiering is voorzien. Het mag niet zo zijn dat een bemiddeling halverwege wordt gestaakt, omdat het experiment is afgelopen en er geen financiële middelen meer zijn. Wellicht kan de Kamer via een motie bewerkstelligen dat het kabinet ruim voor de beëindigingsdatum van de experimenten met een financieel plan van aanpak komt.

De heer Van der Staaij (SGP) vond de toezegging van de staatssecretaris op het punt van de mogelijkheid om een verzoeningspoging in de experimenten mee te nemen, wat mager. Hij vroeg onder verwijzing naar de motie-Schutte om een iets hardere toezegging.

De staatssecretaris kon, ondanks de verlenging van de looptijd, niet meer dan 2 mln. toezeggen voor de experimenten. De verschillen in de vergoedingen aan de diverse hulpverleners zijn gebaseerd op de verschillen tussen generieke en specifieke expertise. Hij zei verder dat er in het kader van de experimenten al voorlichtingsbrochures zijn en dat er nog meer in het verschiet liggen. De Kamer zal de reeds beschikbare brochures ontvangen. De staatssecretaris benadrukte nogmaals het belang van de experimenten als het gaat om het opbouwen van expertise bij andere beroepsgroepen dan de advocaten. Hij wees erop dat het NMI zelf geen opleidingen verzorgt, zodat er geen verstrengeling van belangen kan plaatsvinden. Ten slotte merkte hij op dat pas tot een structurele financiering kan worden besloten als de experimenten zijn afgerond. Die financiering laat zich immers het makkelijkst afdwingen aan de hand van de resultaten van de experimenten. Hij zegde toe dat die financiering in beeld zal blijven en dat zal worden geprobeerd om het gat tussen de beëindiging van de experimenten en de periode daarna zo kort mogelijk te maken.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Duijkers (PvdA), De Milliano (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Apostolou (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Walsem (D66), Van der Hoeven (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven