nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2002
Naar aanleiding van de aangekondigde behandeling op 2 juli a.s. van het
verslag van het op 25 juni jl. met de Vaste commissie voor LNV gehouden algemeen
overleg over de hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij, hecht
ik eraan nog eens de argumenten op een rijtje te zetten die pleiten tegen
een individuele beoordeling van bedrijven waarbij volgens eigen zeggen sprake
zou zijn van onbillijkheden van overwegende aard. Dit in aanvulling op mijn
brief van 18 juni jl. (25 448, nr. 46) over dit onderwerp.
1. Na doorvoering van de wijziging van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering
varkenshouderij (hierna; Besluit) conform het bindend advies van de Commissie
van Wijzen is sprake van een adequate voorziening voor alle groepen van gevallen
waarbij door de wettelijke berekeningswijze van het varkens- of fokzeugenrecht
sprake is van onbillijkheden van overwegende aard. Zowel de Commissie van
Wijzen als LTO heeft aangegeven dat er geen groepen van gevallen meer resteren
die voldoen aan het criterium van artikel 25 van de Wet herstructurering varkenshouderij
(hierna: Whv).
2. Een benadering waarbij allerlei uiterst individueel bepaalde hardheidsgevallen –
voor zover die nog zouden resteren – objectief worden omschreven en
vervolgens worden verheven tot een groep van gevallen staat op gespannen voet
met de Whv. De Whv biedt enkel een basis voor een voorziening in de vorm van
generieke regels voor groepen van gevallen en bevat geen individuele hardheidsclausule.
Regering en Staten-Generaal hebben uitdrukkelijk voor algemeen verbindende
voorschriften gekozen en daarover bij de parlementaire behandeling van de
Whv uitvoerig van gedachten gewisseld. Argumenten voor die keuze waren: a)
relatief snelle duidelijkheid voor de varkenshouder over de hoogte van het
varkensrecht: de varkenshouder zou immers uit de algemene regels zèlf
kunnen afleiden of hij in aanmerking komt voor een afwijkende bepaling van
het varkensrecht en wat de hoogte van dat varkensrecht is; b) de waarborg
voor rechtsgelijkheid die uitgaat van algemene, objectieve criteria;
c) de geringere belasting van het overheidsapparaat. Algemeen verbindende
voorschriften lenen zich naar hun aard niet voor micromanagement voor elk
van de ruim 24 000 varkensbedrijven.
3. Een nieuw traject van individuele beoordelingen verschaft niet de vereiste
snelle duidelijkheid naar de varkenshouders noch individueel noch op sectorniveau.
Een dergelijk traject geeft ook valse hoop. Bovendien zal de strafrechtelijke
handhaving van het plafond van het varkensrecht bij de totale doelgroep van
varkensbedrijven lopende de discussie over mogelijke aanvullende voorzieningen
moeilijk zo niet onmogelijk zijn. Zowel de individuele varkenshouder als de
strafrechter zal rekening houden met het feit dat wat nu een overtreding is,
straks misschien met terugwerkende kracht wordt toegestaan. Anders dan bij
de taakopdracht van de Commissie van Wijzen is immers geen sprake van een
precieze clausulering van het soort gevallen waarop het nadere onderzoek betrekking
heeft. De geloofwaardigheid van de overheid is hier in het geding.
4. Er zal sprake zijn van een zeer lange periode van onduidelijkheid,
die pas wordt opgeheven tegen de datum dat het stelsel van varkensrechten
ingevolge de wettelijke expiratiebepaling komt te vervallen, namelijk op 1
januari 2005. Bedacht moet worden dat na de aankondiging van de instelling
van de Commissie van Wijzen bij mijn brief van 18 juni 2001 (Kamerstukken
II 2000/01, 25 448, nr. 42) en het uitbrengen van het advies op 26 april
2002 (Kamerstukken II 2001/02, 25 448, nr. 45) 10 maanden zijn verstreken
en dat vervolgens het formele traject voor wijziging van het Besluit en de
communicatie daarover richting de varkensbedrijven nog circa zes maanden vergen.
Bij een nieuw traject van individuele beoordelingen is, anders dan bij het
traject van de Commissie van Wijzen, geen sprake van een precieze afbakening
van de groepen bedrijven. Alle 24 000 varkensbedrijven zullen stuk-voor-stuk
in de gelegenheid moet worden gesteld om aan de hand van individuele bewijsstukken
nog eens te beargumenteren dat bij hen sprake is van een in vergelijking met
andere varkenshouders overwegende onbillijkheid. Het zou immers willekeurig
zijn om die gelegenheid alleen te bieden aan de 170 bedrijven die zich al
eerder bij de Kamer, LTO-Nederland of het ministerie als hardheidsgeval hebben
gemeld. Er is daarmee sprake van een veel complexere en tijdrovender klus,
die ook het nodige aan ambtelijke ondersteuning zal vragen: enerzijds is immers
sprake van een veelheid aan individuele situaties die ieder voor zich een
zorgvuldige afweging vergen en anderzijds is er de noodzaak een en ander in
objectieve criteria te vatten, zodanig dat de doelstellingen van de Whv en
de consistentie van de Whv en het Besluit niet worden aangetast. Ik verwacht
dat eventuele wijzigingen van het Besluit naar aanleiding van dit onderzoek
zeker niet voor medio 2004 van kracht zullen kunnen worden.
5. Mocht op basis van een nieuw traject van beoordeling van individuele
gevallen het Besluit worden aangepast, dan betekent dit het opnemen van nieuwe
grenzen en algemene criteria in het Besluit die wederom tot discussie aanleiding
zullen geven: bedrijven die net buiten de grenzen vallen zullen zich achtergesteld
voelen bij bedrijven die daar net binnen vallen, terwijl de onderlinge verschillen
niet erg groot zijn.
6. De snelste duidelijkheid zowel naar individuele bedrijven als naar
de gehele sector toe wordt verkregen als individuele bedrijven die van oordeel
zijn dat zij individueel buitensporig zijn belast (criterium Hoge Raad) zich
wenden tot de civiele rechter, ter verkrijging van financiële compensatie.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
L. J. Brinkhorst