25 445
Wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de huurcommissies en enkele andere wetten (introductie van een afzonderlijke huurcommissie-procedure ter bevordering van het opheffen van gebreken aan of tekortkomingen ten aanzien van de woonruimte, wijziging van de regeling met betrekking tot de aan de Staat verschuldigde vergoeding voor een advies of een uitspraak door de huurcommissie en wijziging van het toezicht op de huurcommissies)

nr. 13
AMENDEMENT VAN HET LID POPPE

Ontvangen 16 februari 1998

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel A, wordt punt 1 vervangen door:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. De huurprijs van woonruimte kan op verzoek van zowel huurder als verhuurder worden gewijzigd met toepassing van het in hoofdstuk III, afdeling 3, van deze wet bepaalde. Na een zodanige wijziging kan een wijziging door dezelfde partij slechts worden voorgesteld, indien sedert het ingaan van de vorige wijziging ten minste twaalf maanden zijn verstreken.

Toelichting

Huurcommissies en kantonrechters interpreteren art. 4 HPW zodanig, dat de huurder na een aanzegging van huurverhoging door de verhuurder direct een tegenvoorstel voor huurverlaging moet indienen, anders is zijn beurt voor het lopende huurjaar voorbij gegaan.

De meeste huurders ontdekken echter pas achteraf, bijvoorbeeld nadat ze bezwaar hebben gemaakt tegen een door de eigenaar voorgestelde huurverhoging, dat de huur volgens de puntentelling te hoog is.

Ze moeten dan een jaar wachten voordat ze een verzoek tot huurverlaging kunnen indienen. Het amendement regelt dat de huurder, ongeacht de voorstellen van verhuurder, eenmaal per jaar een voorstel kan doen voor huurverlaging.

Poppe

Naar boven