25 443
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 november 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I worden de woorden «het in artikel II omschreven voorstel» gewijzigd in: het in de artikelen II en III omschreven voorstel.

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 13 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde onderscheidenlijk vierde lid, het eerste lid vervangen door de volgende twee leden:

1. Het recht op vertrouwelijke communicatie is onschendbaar.

2. Dit recht kan worden beperkt in de gevallen bij de wet bepaald. Beperking kan slechts plaatsvinden op last van de rechter, of, indien de beperking in het belang van de nationale veiligheid plaatsvindt, met machtiging van een bij de wet aangewezen minister.

2. In artikel 13, vierde lid, komt de tweede volzin te luiden: Bij de wet kunnen in het belang van de nationale veiligheid uitzonderingen worden gesteld op de eerste volzin.

C

Na artikel II wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat als volgt luidt:

ARTIKEL III

Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:

ARTIKEL XXXII

Artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Tot dan blijft artikel 13 van de Grondwet naar de tekst van 1996 van kracht.

Toelichting

De onder B, onder 1, voorgestelde wijziging is inhoudelijk toegelicht in paragraaf 2.2 van de nota naar aanleiding van het verslag. Het houdt in dat beperking van het recht op vertrouwelijke communicatie alleen kan plaatsvinden op last van de rechter, of – als de beperking plaatsvindt in het belang van de nationale veiligheid – met machtiging van een minister. Om praktische redenen wordt deze regel in een nieuw tweede artikellid ondergebracht.

Met de onder B, onder 2, voorgestelde wijziging wordt bij het achterwege blijven van notificatie hetzelfde criterium gehanteerd als in het nieuwe tweede lid. Dit is inhoudelijk toegelicht in paragraaf 4 van de nota naar aanleiding van het verslag.

In artikel 103 van de Grondwet wordt het criterium «uit- of inwendige veiligheid van de staat» gebruikt. Bij koninklijk besluit kan, ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid van de staat, een uitzonderingstoestand worden afgekondigd. In een uitzonderingstoestand kan worden afgeweken van bepaalde grondrechten, waaronder ook van artikel 13. Voor de volledigheid merken wij op dat het criterium «handhaving van de uit- of inwendige veiligheid van de staat» strikter is dan «het belang van de nationale veiligheid». Het gaat immers om situaties waarin het afkondigen van een uitzonderingstoestand noodzakelijk is.

De onder C voorgestelde wijziging bleek noodzakelijk om de ruimte te bieden voor de totstandkoming of wijziging van enkele wetten. Het betreft met name de volgende punten.

Het eerste lid breidt de grondwettelijke bescherming in de relatie tussen overheid en burger uit van brief, telefoon en telegraaf tot alle vormen van vertrouwelijke communicatie. Deze uitbreiding kan alleen tot stand komen wanneer de wetgeving voorziet in beperkingen van dit recht in het belang van de strafvordering of in het belang van de taakuitoefening van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De bestaande wetgeving voldoet voor een groot gedeelte aan deze eis, maar enkele lacunes moeten nog worden opgevuld. Daartoe strekken de ontwerp-Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (25 403), de ontwerp-Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die binnenkort zal worden ingediend, en de voorgenomen wijziging van het Wetboek van Strafrecht om de strafbaarheid van het onbevoegd kennisnemen van een mailbox bij een provider te verzekeren. Deze wetsvoorstellen zijn besproken in paragraaf 2.2 van de nota naar aanleiding van het verslag.

Met het tweede lid wordt een grondslag geboden voor beperkingen van het recht op vertrouwelijke communicatie. Daaraan wordt de eis gesteld dat – zolang de nationale veiligheid niet in geding is – de beperking alleen mag plaatsvinden op last van de rechter. Het bestaande artikel 13 stelt deze eis alleen bij beperkingen van het briefgeheim. Onderzocht zal moeten worden of de geldende wetgeving met dit vereiste in overeenstemming is.

Het vierde lid (zoals vernummerd in deze nota van wijziging) bepaalt dat de betrokkene op de hoogte wordt gesteld van een beperking van zijn recht op vertrouwelijke communicatie. Bij de wet kunnen in het belang van de nationale veiligheid uitzonderingen worden gesteld; deze uitzonderingen zullen hun beslag krijgen in de ontwerp-Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven