nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 18 november 1997
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I worden de woorden «het in artikel II omschreven voorstel»
gewijzigd in: het in de artikelen II en III omschreven voorstel.
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 13 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid
tot derde onderscheidenlijk vierde lid, het eerste lid vervangen door de volgende
twee leden:
1. Het recht op vertrouwelijke communicatie is onschendbaar.
2. Dit recht kan worden beperkt in de gevallen bij de wet bepaald. Beperking
kan slechts plaatsvinden op last van de rechter, of, indien de beperking in
het belang van de nationale veiligheid plaatsvindt, met machtiging van een
bij de wet aangewezen minister.
2. In artikel 13, vierde lid, komt de tweede volzin te luiden: Bij de
wet kunnen in het belang van de nationale veiligheid uitzonderingen worden
gesteld op de eerste volzin.
C
Na artikel II wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat als volgt luidt:
ARTIKEL III
Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:
ARTIKEL XXXII
Artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, treedt eerst na vijf jaren of
op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Tot
dan blijft artikel 13 van de Grondwet naar de tekst van 1996 van kracht.
Toelichting
De onder B, onder 1, voorgestelde wijziging is inhoudelijk toegelicht
in paragraaf 2.2 van de nota naar aanleiding van het verslag. Het houdt in
dat beperking van het recht op vertrouwelijke communicatie alleen kan plaatsvinden
op last van de rechter, of – als de beperking plaatsvindt in het belang
van de nationale veiligheid – met machtiging van een minister. Om praktische
redenen wordt deze regel in een nieuw tweede artikellid ondergebracht.
Met de onder B, onder 2, voorgestelde wijziging wordt bij het achterwege
blijven van notificatie hetzelfde criterium gehanteerd als in het nieuwe tweede
lid. Dit is inhoudelijk toegelicht in paragraaf 4 van de nota naar aanleiding
van het verslag.
In artikel 103 van de Grondwet wordt het criterium «uit- of inwendige
veiligheid van de staat» gebruikt. Bij koninklijk besluit kan, ter handhaving
van de uit- of inwendige veiligheid van de staat, een uitzonderingstoestand
worden afgekondigd. In een uitzonderingstoestand kan worden afgeweken van
bepaalde grondrechten, waaronder ook van artikel 13. Voor de volledigheid
merken wij op dat het criterium «handhaving van de uit- of inwendige
veiligheid van de staat» strikter is dan «het belang van de nationale
veiligheid». Het gaat immers om situaties waarin het afkondigen van
een uitzonderingstoestand noodzakelijk is.
De onder C voorgestelde wijziging bleek noodzakelijk om de ruimte te bieden
voor de totstandkoming of wijziging van enkele wetten. Het betreft met name
de volgende punten.
Het eerste lid breidt de grondwettelijke bescherming in de relatie tussen
overheid en burger uit van brief, telefoon en telegraaf tot alle vormen van
vertrouwelijke communicatie. Deze uitbreiding kan alleen tot stand komen wanneer
de wetgeving voorziet in beperkingen van dit recht in het belang van de strafvordering
of in het belang van de taakuitoefening van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De bestaande wetgeving voldoet voor een groot gedeelte aan deze eis, maar
enkele lacunes moeten nog worden opgevuld. Daartoe strekken de ontwerp-Wet
bijzondere opsporingsbevoegdheden (25 403), de ontwerp-Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten, die binnenkort zal worden ingediend, en de voorgenomen
wijziging van het Wetboek van Strafrecht om de strafbaarheid van het onbevoegd
kennisnemen van een mailbox bij een provider te verzekeren. Deze wetsvoorstellen
zijn besproken in paragraaf 2.2 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Met het tweede lid wordt een grondslag geboden voor beperkingen van het
recht op vertrouwelijke communicatie. Daaraan wordt de eis gesteld dat –
zolang de nationale veiligheid niet in geding is – de beperking alleen
mag plaatsvinden op last van de rechter. Het bestaande artikel 13 stelt deze
eis alleen bij beperkingen van het briefgeheim. Onderzocht zal moeten worden
of de geldende wetgeving met dit vereiste in overeenstemming is.
Het vierde lid (zoals vernummerd in deze nota van wijziging) bepaalt dat
de betrokkene op de hoogte wordt gesteld van een beperking van zijn recht
op vertrouwelijke communicatie. Bij de wet kunnen in het belang van
de nationale veiligheid uitzonderingen worden gesteld; deze uitzonderingen
zullen hun beslag krijgen in de ontwerp-Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager