25 439
Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 15 september 1997

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie en de leden van de D66-fractie kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel dat voorziet in de taakuitbreiding van de inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Dat nu ook in de naamgeving van de Inspectie Jeugdhulpverlening wordt opgenomen dat het toezicht ook de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming omvat, doet volgens deze leden recht aan de inhoud van de taak van de inspectie en is derhalve een verbetering.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie willen naar aanleiding van dit wetsvoorstel nog wel een probleem naar voren brengen dat naar hun idee nog onvoldoende geregeld is, namelijk het toezicht op en de ontwikkeling van kwaliteitsbeleid en kwaliteitssystemen. De taak die de onderhavige inspectie op dit vlak heeft, is met deze Wijziging nog niet wettelijk verankerd. Naar de mening van deze leden verdient het de voorkeur dit wel te doen. De instellingen zijn tot op heden niet wettelijk verplicht tot het leveren van beleid inzake kwaliteitszorg; de eigen verantwoordelijkheid in dit kader (zelfregulering) mist een wettelijke basis. Ligt het in de bedoeling het toezicht op en de uitvoering van kwaliteitsbeleid en kwaliteitssystemen een wettelijke basis te geven, zo vragen deze leden. Zo ja, op welke termijn zal dat kunnen gebeuren? Vooral met het oog op de totstandkoming van de bureaus Jeugdzorg, waar zich forse veranderingen voordoen dan wel hebben voorgedaan, lijkt het deze leden van belang het beleid inzake kwaliteitszorg wettelijk te verankeren, zodat ook getoetst kan worden in hoeverre de verleende hulp aan de geformuleerde normen voldoet. Waar bij de gezinsvoogdij-instellingen momenteel sprake is van een halvering van cliënt-contacten gedurende de afgelopen jaren is het bijvoorbeeld van belang te waarborgen dat er verantwoorde hulp wordt verleend, van goed niveau, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht. De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate de jeugdhulpverlening in dit opzicht verschilt van de zorg waar inmiddels wel een Kwaliteitswet zorginstellingen tot stand is gekomen? Zijn de bevindingen met deze Kwaliteitswet niet een voorbeeld hoe ook op het onderhavige terrein een verantwoorde zorg gewaarborgd kan worden, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in deze taakuitbreiding van de inspectie, en in de grondslag daarvan: de integratie van het toezicht op instellingen op het terrein van de jeugdhulpverlening en de justitiële jeugdbescherming, en het aanbrengen van een scheiding tussen beleid en toezicht op justitieel terrein. De leden van de VVD-fractie kunnen zich eveneens vinden in de taak die de inspectie krijgt ten opzichte van de provincies/grootstedelijke regio's.

Volgens dit wetsvoorstel hebben de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister van Justitie, en de twee ministers gezamelijk, bepaalde bevoegdheden ten aanzien van de inspectie. Kan de regering hiervan een overzicht verstrekken, zo vragen de leden van de VD-fractie. Zijn de verantwoordelijkheden van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Justitie ten aanzien van de inspectie (voorzover deze niet gezamenlijk worden uitgeoefend) voldoende duidelijk van elkaar onderscheiden? Bij wie rust de eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van de inspectie?

Vanwege de taakuitbreiding heeft de inspectie direct te maken met verschillende overheden: Het rijk (twee ministeries) en de provincies/grootstedelijke regio's. Kan de regering (bijvoorbeeld in een schema) aangeven welke relaties de inspectie in het wetsvoorstel tot de verschillende overheden onderhoudt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Het voorliggende wetsvoorstel moet volgens de leden van de D66-fractie leiden tot een wettelijke verankering van de verantwoordelijkheid van de Inspectie jeugdhulpverlening bij het toezicht op de kwaliteit van de voorgdij- en gezinsvoogdij-instellingen en de justitiële kinderbescherming.

Deze leden delen de mening van de regering dat dit nodig is om de integratie van het toezicht op de kwaliteit te verbeteren en een scheiding aan te brengen tussen beleid en toezicht op het justitiële terrein.

Artikel 54

De leden van de VVD-fractie vragen of er bewust gekozen is voor de formulering «de inspectie kan onderzoeken verrichten op verzoek van een provinciaal bestuur [..]». Wordt de beslissing al dan niet een onderzoek te verrichten aan de inspectie overgelaten, of gaat het hier om een reguliere taak of zelfs verplichting van de inspectie ten opzichte van de provincies/grootstedelijke regio's?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom in het derde lid is gekozen voor de restrictie «indien zulks voor dat overheidsorgaan van belang is»?

De leden van de D66-fractie willen graag een verduidelijking over artikel 54, lid 3. Het is volgens deze leden een goede zaak dat de inspectie op verzoek van de provincie onderzoek kan doen bij regionale voorzieningen, samenwerkingsverbanden of erkende plaatsende instanties.

Deze leden vragen wel hoe de inspectie gaat bepalen welke bevindingen van belang zijn om te melden bij het verantwoordelijke beleidsorgaan. Welke criteria worden daarbij gebruikt? Deze leden zouden het namelijk betreuren informatie mis te lopen die kan bijdragen tot het verder verbeteren van beleid en wet- en regelgeving.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering een korte toelichting te geven waarom het hoofdstuk XII komt te vervallen.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier voor dit verslag,

Floor


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), en Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), vacature PvdA, Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD).

Naar boven