25 439
Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

2 juli 1997

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Wet op de jeugdhulpverlening aanpassing behoeft in verband met de uitbreiding van de taak van de Inspectie jeugdhulpverlening met het toezicht op de kwaliteit van de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en van de inrichtingen voor justitiële kinderbescherming en met het verlenen van toegang van de provincies tot die inspectie;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de jeugdhulpverlening wordt gewijzigd als volgt:

A. Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen i tot en met o worden geletterd m tot en met s.

2. Na onderdeel h worden nieuwe onderdelen i, j, k, en l ingevoegd luidende:

i. voogdij-instelling: een op grond van artikel 60, eerste lid, onder a, als zodanig aanvaarde rechtspersoon;

j. gezinsvoogdij-instelling: een op grond van artikel 60, eerste lid, onder b, als zodanig aanvaarde rechtspersoon;

k. instelling: een voogdij- of een gezinsvoogdij-instelling;

l. inrichting: een voorziening als bedoeld in artikel 65;

3. Onderdeel m (nieuw) komt te luiden:

m. rijksinrichting: een inrichting die door Onze Minister van Justitie in stand wordt gehouden;

4. Onderdeel p (oud) vervalt.

5. Onderdeel q wordt geletterd t.

6. Onderdeel r wordt geletterd u, terwijl daarin «voogdij- of gezinsvoogdij-instelling» wordt vervangen door: instelling.

B. Artikel 27, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. voogdij-instellingen, ten aanzien van jeugdigen, waarover zij de voogdij dan wel de voorlopige voogdij uitoefenen;

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. gezinsvoogdij-instellingen, ten aanzien van jeugdigen die onder hun toezicht staan.

C. In het derde lid van artikel 31, vervallen de woorden «als bedoeld in het derde lid van artikel 27, onder c».

D. Artikel 47 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de inrichtingen voor justitiële kinderbescherming, bedoeld in hoofdstuk XIV van de wet,» vervangen door: inrichtingen.

2. In het tweede lid wordt «de inrichtingen voor justitiële kinderbescherming» vervangen door: inrichtingen.

E. In de artikelen 48, 49, 51 en 52 wordt telkens «voogdij- en gezinsvoogdij-instelling» vervangen door: instelling.

F. Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54

1. Er is een Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming die belast is met het toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming. Zij neemt bij de vervulling van haar taak de aanwijzingen van Onze ministers, en indien het betreft instellingen of inrichtingen, de aanwijzingen van Onze Minister van Justitie, in acht.

2. De inspectie verricht onderzoeken uit eigen beweging of op verzoek van Onze Minister van Justitie indien het instellingen of inrichtingen betreft, en van Onze ministers indien het andere voorzieningen, plaatsende instanties, samenwerkingsverbanden of experimenten betreft. De inspectie kan onderzoeken verrichten op verzoek van een provinciaal bestuur, indien het een regionale voorziening, een samenwerkingsverband of een erkende plaatsende instantie betreft.

3. De inspectie brengt van haar bevindingen verslag uit aan degene bij wie het onderzoek is uitgevoerd en doet daarbij voorstellen tot verbetering van de kwaliteit van de werkzaamheden. De inspectie stelt het overheidsorgaan dat verantwoordelijk is voor het beleid ten aanzien van degene bij wie het onderzoek is uitgevoerd op de hoogte van haar bevindingen, indien zulks voor dat overheidsorgaan van belang is.

4. De inspectie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden. In het verslag doet zij de voorstellen die zij in het belang van de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming nodig acht. Het verslag wordt toegezonden aan Onze ministers, de provinciale besturen en de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

5. Onze ministers kunnen regels stellen omtrent de organisatie van de inspectie.

G. Artikel 55, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef, wordt na «Uitvoerders,» ingevoegd: instellingen.

2. In onderdeel a, wordt na «Inspectie jeugdhulpverlening» ingevoegd: en jeugdbescherming.

3. Onderdeel b, komt te luiden:

b. de door Onze Ministers of Onze Minister van Justitie aan te wijzen ambtenaren belast met de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van door Onze ministers onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie verleende subsidies.

H. Artikel 56 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a, van het eerste lid wordt na «uitvoerders,» ingevoegd: met uitzondering van uitvoerders die een inrichting in stand houden,

2. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het derde tot en met zesde lid.

3. Ingevoegd wordt een nieuw tweede lid luidende:

2. Eenzelfde verplichting geldt ten aanzien van Onze Minister van Justitie voor instellingen en uitvoerders van inrichtingen.

4. Na het nieuwe zesde lid wordt, onder vernummering van het huidige zesde lid tot achtste lid, een zevende lid ingevoegd luidende: 7. Met betrekking tot instellingen en inrichtingen worden de in het vijfde en zesde lid bedoelde regelen en de in het zesde lid bedoelde aanwijzing vastgesteld door Onze Minister van Justitie.

5. In het achtste lid wordt «in het vierde en vijfde lid» vervangen door: in het vijfde en zesde lid.

I. Hoofdstuk XII vervalt.

J. Artikel 61 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid worden de woorden «Aan een rechtspersoon die is aanvaard op grond van artikel 60, eerste lid, kan onze Minister van Justitie subsidie verlenen» vervangen door: Onze Minister van Justitie kan aan een instelling subsidie verlenen.

2. In het derde lid wordt «rechtspersoon» vervangen door: instelling.

K. Artikel 63 vervalt.

L. In artikel 64 wordt «Indien een rechtspersoon die op grond van artikel 60, eerste lid, is aanvaard,» vervangen door: «Indien een instelling» en wordt «zijn activiteiten» vervangen door: haar activiteiten.

M. Artikel 67 vervalt.

N. De artikelen 85, 86 en 87a vervallen.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 mei 1994 ingediende voorstel van de Wet geestelijke verzorging zorginstellingen en justitiële inrichtingen (kamerstukken 23 720) tot wet wordt verheven wordt deze wet als volgt gewijzigd:

De onderdelen c en d van het eerste lid van artikel 5 komen te luiden:

c. voor wat betreft de in artikel 1, onder f, sub 3, en onder g, sub 3, genoemde voorzieningen en inrichtingen de Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming, bedoeld in artikel 54 van de Wet op de jeugdhulpverlening;

d. voor wat betreft de in artikel 1, onder g, sub 1,2 en 4 genoemde inrichtingen de door Onze Minister van Justitie aan te wijzen ambtenaren.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Staatssecretaris van Justitie,

Naar boven