25 438
Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 2 oktober 1997

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt voorliggend verslag uit. Onder het voorbehoud dat de regering de daarin geformuleerde vragen en opmerkingen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling genoegzaam voorbereid.

1. ALGEMEEN

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling het wetsvoorstel gelezen. In de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel wordt gesteld, dat wordt voorzien in een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden voor enerzijds de algemene beleidsbepaling en prioriteitstelling, en anderzijds de uitvoering van het subsidiebeleid. Deze leden zijn het eens met de noodzaak van een dergelijke verdeling. Zij vragen zich echter sterk af of daar in dit wetsvoorstel definitief in wordt voorzien.

Instelling van een zelfstandig bestuursorgaan betekent een beperking van de ministeriële verantwoordelijkheid, hetgeen volgens de Memorie van Toelichting aanvaardbaar is «wanneer er behoefte is aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid». In hoeverre is nu sprake van een beperking van de ministeriële verantwoordelijkheid wanneer de minister verantwoordelijk is voor de inhoud van de programma's, de inhoudelijke prioriteiten en het geheel van ZON?

De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat de overheid de verantwoordelijkheid moet behouden voor beleidsbepaling en prioriteitstelling, terwijl de uitvoering bij andere organen ligt. Al eerder hebben deze leden het herstel van het primaat van de politiek en scheiding van de functies advies, overleg en uitvoering onderschreven.

Geconstateerd wordt dat er sprake is van versnipperde subsidieverlening, overlap en doublures, onvoldoende prioriteitstelling en bureaucratisering, doordat beleidsbepaling en beleidsuitvoering teveel zijn verweven. De vraag is of dit wordt opgelost met alleen de instelling van een nieuwe organisatie ZON.

Met de Raad van State menen de leden van de fractie van de PvdA dat de meerwaarde van instelling van ZON nadere invulling vereist, zeker waar in de Memorie van Toelichting ook duidelijk wordt dat er nu al overlap wordt voorzien in de activiteiten van ZON en NWO, waar ook al wordt gesteld dat in de toekomst ZON en NWO samengevoegd moeten worden. Een verdeling wetenschappelijk voor NWO en maatschappelijk voor ZON wordt gesuggereerd. Echter, ook bij die verdeling is het niet zeker dat overlap en doublures dan zijn uitgesloten. Dat zou opgelost moeten worden door afstemming tussen ZON en NWO, waarbij de vraag toch blijft bestaan waarom er dan een nieuwe organisatie moet komen en de ZON- en NWO-activiteiten niet nu al samengevoegd kunnen worden in een nieuw orgaan. De leden van de fractie van de PvdA vragen wanneer de samenvoeging van ZON en NWO zal plaatsvinden.

Ten aanzien van de uitvoering van het subsidiebeleid vragen zij hoe nu de precieze verdeling zal zijn tussen Ziekenfondsraad en ZON/NWO.

Zij zijn het eens met de wijziging van artikel 9, op voorstel van de Raad van State, waarbij de Ziekenfondsraad niet de mogelijkheid heeft opdrachten te geven aan ZON. Zij zijn van mening dat het noodzakelijk is nu duidelijk aan te geven wie welke taken heeft. Met andere woorden, welk onderzoek en welke subsidies behoren tot het uitvoeringspakket van de Ziekenfondsraad en welke tot het pakket van ZON. Kan dit wettelijk worden vastgelegd?

De leden van de fractie van de PvdA lezen in de Memorie van Toelichting dat bij het Gebiedsbestuur Medische Wetenschappen naast maatschappelijke ook wetenschappelijke overwegingen een belangrijke plaats innemen. Gesteld wordt dat in de zorgsector vooral behoefte bestaat aan projecten en onderzoek waarbij het niet in eerste instantie gaat om de verwezenlijking van onderzoeksdoelstellingen. Kan dit worden uitgelegd?

Deze leden zijn al jaren van mening dat, naast bestaande onderzoeken, meer aandacht moet worden besteed aan onderzoek naar een meer efficiënte organisatie van de zorg; de hoeveelheid en verscheidenheid aan onderzoeken op dit gebied vinden zij echter verontrustend. Het is volstrekt onduidelijk wat er nu precies allemaal gebeurt en wie verantwoordelijkheid draagt voor welk onderzoek. Het is volgens deze leden vreemd dat de organisatie van onderzoeken naar efficiëncy in de zorg eigenlijk zo inefficiënt is geregeld. De brief inzake het overzicht doelmatigheidsonderzoek van 16 september jongstleden illustreert dit. Afstemming en financiering zijn onvoldoende duidelijk.

De leden van de fractie van de PvdA hebben in het verleden ook verschillende suggesties gedaan voor onderzoeken op dit gebied. Zij willen een vergelijking maken met de cijfers in de zorg. Ook daar heerst een gebrek aan transparantie. Zij hebben voorgesteld te komen tot instelling van een Planburofunctie voor de Zorg, een onafhankelijke organisatie die onderbouwde en (vrijwel) onomstreden cijfers zou moeten leveren die ten grondslag liggen aan beleidsbeslissingingen. Ook op het gebied van onderzoek zou een dergelijke instantie tot stand gebracht moeten worden. Met name geldt dat voor onderzoek naar een zorgverlening waarbij geen geld verloren gaat dat beter aan de zorg zelf zou kunnen worden besteed. Met de instelling van ZON lijkt het deze leden niet gegarandeerd dat bijvoorbeeld onderzoek naar een meer efficiënte zorg en organisatie van de zorg voortaan beter worden afgestemd. Hoe wordt de coördinatie van een nationaal programma doelmatigheidsonderzoek vorm gegeven, en waar wordt deze functie ondergebracht? Is een centrale aansturing en afstemming juist op dit gebied niet urgent om te voorkomen dat verschillende organen zelf prioriteiten gaan stellen?

De leden van de fractie van de PvdA zijn blij met de nadruk die wordt gelegd op implementatie van resultaten van onderzoek in beleid en praktijk. Ten aanzien van onderzoeksresultaten vragen deze leden hoe kan worden voorkomen dat de implementatie van resultaten te vrijblijvend zal zijn. Hoe voorkom je dat niemand zich voelt aangesproken, en er met de resultaten die mogelijkheid bieden voor verbetering van (de organisatie van) zorg niets wordt gedaan? Deze leden vragen of de procedure van implementatie wettelijk kan worden aangescherpt. Het lijkt hen noodzakelijk dat duidelijk wordt vastgelegd hoe binnen een zo kort mogelijke tijd de uitkomst van een onderzoek in de praktijk kan worden toegepast. Daarbij kunnen zij zich ook voorstellen dat bepaalde resultaten zoveel «winst» zouden kunnen opleveren dat de beleidsverandering zelfs dwingend voorgeschreven moet worden, en er sancties verbonden moeten worden aan het weigeren van verandering. Hoe kan de procedure zodanig worden vorm gegeven dat ook de politiek, en met name de Tweede Kamer, zich op de hoogte kan stellen van resultaten van onderzoek, een duidelijk beeld heeft van wie er verantwoordelijk is voor implementatie en zo nodig zijn corrigerende functie kan uitoefenen? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat onderzoek dat aangestuurd wordt door derden toch door ZON wordt geïmplementeerd? Moeten ook intermediaire organisaties in opdracht van de politiek een rol kunnen vervullen, of moeten resultaten van onderzoek door derden her en der gepubliceerd worden zonder dat de overheid dat allemaal kan bijhouden? Is het mogelijk een meldingsplicht in te stellen voor onderzoek en door ZON trendanalyses te laten uitvoeren.

De leden van de fractie van de PvdA vragen ook hoe zicht kan worden verkregen op de uitvoering van implementatie. ZON rapporteert over de resultaten van onderzoeken. Natuurlijk is het niet mogelijk en wenselijk dat ieder onderzoeksresultaat dat uitwijst dat bijvoorbeeld een standaard moet worden gewijzigd, wettelijk wordt voorgeschreven. Anderzijds is het onzinnig onderzoek te doen en de resultaten daarvan niet te gebruiken. Verzekeraars en beroepsgroepen zouden gedwongen moeten worden jaarlijks te rapporteren over de toepassing van resultaten van onderzoek, en in hoeverre standaarden en protocollen in de praktijk worden gebruikt? Op die manier zou enerzijds een beeld kunnen worden verkregen van implementatie van resultaten, en anderzijds zou op grond daarvan overwogen kunnen worden in hoeverre er sancties gesteld zouden moeten worden op het niet implementeren van resultaten van onderzoek.

Ten aanzien van het primaat van de politiek vragen de leden van de fractie van de PvdA welke rol de Kamer kan spelen. Kan de Kamer de minister verzoeken aan ZON een aanwijzing te geven voor het verrichten van bepaalde onderzoeken? In hoeverre is zo'n verzoek van de Kamer bindend voor de minister?

Met het streven naar een vergroting van de effectiviteit en efficiency (mede als gevolg van het Heroverwegingsrapport Volksgezondheidssubsidies (16 625, nr. 147) en het Advies Brede Analyse Gezondheidsonderzoek (20 423, nr. 12) als onderdeel van het kabinetsbeleid kunnen de leden van de CDA-fractie uiteraard instemmen. Het voorliggende wetsvoorstel geeft hen wel aanleiding tot het stellen van enige kritische vragen en het maken van onderstaande opmerkingen.

Met het leggen van de PEO-uitvoeringswerkzaamheden bij de ZON wordt beoogd de beleidsuitvoering los te koppelen van de VWS-kerntaken. Waarom is, gelet op het VWS-streven om ZON en het Gebiedsbestuur Medische Wetenschappen van het NWO op termijn te laten samensmelten, van kabinetswege uiteindelijk niet direct hiertoe overgegaan? Is de enige reden hiervoor slechts, dat een dergelijke organisatie qua uitvoering van de vereiste praktische werkzaamheden momenteel nog niet adequaat zou kunnen functioneren? Vereist een nadere taakafstemming tussen het gereorganiseerde VWS enerzijds en het RIVM, het NWO en Zon anderzijds te zijner tijd een omvangrijk pakket aan nadere efficiencymaatregelen?

Op basis van door de minister vastgestelde regels zal ZON voor bepaalde praktijkvraagstukken en beleidsvragen – eerst na goedkeuring door de minister – een programma vaststellen. Hoe zal de minister dan toetsen of door ZON aan de gestelde condities is voldaan?

In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat afstemming en samenwerking tussen ZON-organisatie en o.m. het RIVM bevorderd dient te worden, gezien het feit dat beide organisaties zich op hetzelfde onderzoeksdomein begeven. Het RIVM doet momenteel regelmatig een beroep op PEO-, Preventiefonds- en AFBZ-gelden. Via welk mechanisme zou volgens de minister deze afstemming en samenwerking gestalte moeten krijgen? Welke rol speelt vervolgens hierbij de ministeriële verantwoordelijkheid voor RIVM-taken (rechtstreeks) en ZON-programmering (op afstand)? Hoe zal de minister, gezien het verschil in aansturing van beide organisaties, kunnen zekerstellen, dat onderzoek ten behoeve van RIVM-taken nog wel in voldoende mate zal worden gesubsidieerd voor het RIVM? Welke visie hebben betrokken organisaties zelf op de invulling, die aan de beoogde samenwerking en afstemming gegeven zou moeten worden?

Kan de Kamer nog voor de inwerkingtreding van deze wet te zijner tijd beschikken over zowel het door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen herziene NWO-reglement, als het door de minister van VWS goedgekeurde ZON-reglement? Kan de Kamer ook tijdig worden ingelicht over de lijst van enerzijds VWS-ambtenaren en anderzijds Preventiefondsmedewerkers, die straks bij de ZON-organisatie op basis van minimaal de huidige arbeidsvoorwaarden werkzaam zullen zijn?

Hoe kan de financiering van het bureau van de ZON-organisatie, mede gelet op de ontvangen ZFR-reactie, straks voor meerdere jaren voldoende zijn verzekerd?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel waarin wordt beoogd een organisatie in te stellen voor de programmering en financiering van projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling op het terrein van gezondheid, preventie en zorg. In deze organisatie zullen de bestaande financieringsstromen vanuit de rijksbegroting en de premiegelden voor projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling op dit terrein worden gebundeld.

De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal vragen over het onderhavige wetsvoorstel.

Nadat het advies van de Raad van State was uitgebracht over dit wetsvoorstel heeft het nog vijf maanden geduurd voordat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend. Deze leden vragen wat hiervan de reden is.

ZON heeft een belangrijke taak waar het gaat om te bevorderen dat de uiteindelijke resultaten in beleid en praktijk kunnen worden gebruikt. Hiermee heeft de organisatie expliciet de opdracht de beoogde implementatie te verbeteren. De leden van de VVD-fractie zien dit als een belangrijke taak. Waarom is hierover niets opgenomen in de considerans van de wet?

Het streven is dat ZON en het gebiedsbestuur Medische Wetenschappen van NWO op termijn zullen samensmelten. Kan worden aangegeven aan welke termijn hierbij moet worden gedacht?

Om doublures met elders gestimuleerde activiteiten te voorkomen moet ZON zorgen voor een goede afstemming met andere organisaties. Om dit te bewerkstelligen moet ZON onder andere jaarlijks een programma opstellen dat goedgekeurd moet worden door de minister. Heeft ZON i.o. (in oprichting) in 1996 en in 1997 programma's ter goedkeuring aan de minister voorgelegd, vooruitlopend op het wetsvoorstel?

Kan meer concreet worden aangegeven hoe gewerkt kan worden aan een goede afstemming met particuliere fondsen en instellingen, alsmede met universiteiten en buiten-universitaire instituten?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts wat nu het exacte bedrag voor resp. 1997 en 1998 is dat ZON ter beschikking krijgt om haar taken uit te voeren, gezien het feit dat onder andere op het budget «projecten, experimenten en onderzoek» in 1997 een bezuiniging heeft plaatsgevonden. En welk bedrag blijft er precies ter beschikking van het ministerie van VWS, dat door haar besteed kan worden aan projecten, experimenten en onderzoek?

In de Memorie van Toelichting staat, dat de gelden ten behoeve van het programma ontwikkelingsgeneeskunde voorshands buiten ZON blijven, en dat over de positionering in het najaar zal worden beslist. Wanneer exact wordt hier duidelijkheid over verschaft?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of er bij het vaststellen van het programma vooraf ook een inventarisatie wordt gemaakt van onderzoeken die reeds zijn verricht over hetzelfde onderwerp, de zogenaamde «state of the art».

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De bundeling van financieringsstromen voor onderzoek, het instellen van één organisatie en de duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden ten aanzien van beleidsbepaling enerzijds, en de uitvoering van subsidiebeleid anderzijds wordt door hen onderschreven. Er resten bij hen nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het streven van de regering om één intermediaire organisatie voor alle onderzoek op het terrein van de zorgsector tot stand te brengen. Zij vragen hoeveel en welke organisaties zich momenteel bezighouden met onderzoek op het terrein van de zorgsector. Kan de regering ook uitleg geven over de onderzoeksterreinen en onderzoekstaken van de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, de Raad voor Gezondheidsonderzoek, de Gezondheidsraad, NWO, NIVEL, RIVM, Ziekenfondsraad e.d.? Graag ontvangen deze leden een overzicht.

Kan de regering uitleggen waarom zij streeft naar het samensmelten van ZON en het Gebiedsbestuur Medische Wetenschappen van NWO op termijn? Voorziet de regering bij een samensmelting geen teloorgang van de wetenschappelijke overwegingen van zorgonderzoek? De leden van de D66-fractie kunnen zich voorstellen dat er zorgonderzoek bestaat waarvan de maatschappelijke relevantie in het licht van de huidige kennis en technieken nu niet waarschijnlijk lijkt, maar die, juist door wetenschappelijke overwegingen toe te laten, op de lange termijn wel naar voren zou kunnen komen. In hoeverre is de regie op het totaal van onderzoek (kwaliteit én doelmatigheid) nu goed geregeld?

De minister formuleert de aandachtsgebieden van onderzoek, en geeft tevens voorwaarden aan met betrekking tot de inhoud, het financiële beslag en de duur van het programma. ZON ontwikkelt aan de hand hiervan programma's die vervolgens door de minister dienen te worden goedgekeurd.

In de Memorie van Toelichting is ook aangegeven dat ZON een zelfstandig bestuursorgaan zal zijn, omdat er sprake is van «behoefte aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid». De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de onafhankelijke oordeelsvorming door ZON wordt gewaarborgd, gezien de hierboven beschreven bevoegdheden van de minister. Kan de regering uitleg geven over het waarborgen van de onafhankelijke oordeelsvorming, en hoe wordt omgegaan met eventueel voorkomende problemen?

Tegelijk vragen zij of met de verzelfstandiging van ZON gewaarborgd blijft dat er binnen het ministerie van VWS voldoende kwaliteit blijft bestaan om de input en output van organisaties als ZON te beoordelen. Deze zorg spruit voort uit het feit dat nu èn Inspectie èn onderzoek op afstand van het ministerie zijn geplaatst. Dit past in het streven naar kernministeries, maar de D66-fractie vindt dat tegelijkertijd het ministerie voldoende contact met «het veld» moet houden.

De aandachtsgebieden waarmee ZON zich zal bezighouden worden uitsluitend door de minister geformuleerd. De leden van de D66-fractie stemmen ermee in dat de Tweede Kamer via de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de aandachtsgebieden, financiering en programma's van onderzoek kan vaststellen. In dit kader achten zij het wel van belang dat de Tweede Kamer over de aandachtsgebieden en programma's goed geïnformeerd wordt. Kan de minister aangeven hoe, wanneer en met welke regelmaat de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de aanwijzingen aan ZON, de programma's van ZON en de hieruit verkregen resultaten?

De leden van de D66-fractie stemmen van harte in met de beoogde brede samenstelling van het bestuur, en de aandacht die de minister heeft voor het benoemen van vrouwen en etnische en culturele minderheden in het bestuur van ZON. De minister kan bepalen op welke wijze in de praktijk gestalte wordt gegeven aan deze beoogde evenredige deelneming. Hierbij zal rekening worden gehouden met de grenzen die volgen uit de (Grond)wet, internationale verdragen en gemeenschapsrecht. Kan de regering uitleggen welke grenzen zij bedoelt?

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is besloten de Ziekenfondsraad niet als mede-opdrachtgever voor ZON te laten functioneren. De positie van de Ziekenfondsraad komt verder in de wet niet aan de orde. In de toelichting bij de VWS-begroting 1998 (25.02 onderdeel 13) wordt gesteld dat tussen de Ziekenfondsraad en ZON afspraken zullen worden geformuleerd. Kan de regering een overzicht geven welke programma's van de Ziekenfondsraad ZON reeds in uitvoering heeft? Tevens zouden de leden van de D66-fractie graag de visie van de regering vernemen over de te maken afspraken tussen de Ziekenfondsraad en ZON. Behoeven deze afspraken de goedkeuring van de minister?

Deze leden achten het een reële veronderstelling dat door de nieuwe werkwijze doelmatigheidswinst onstaat. Hierdoor is extra financiering voor de nieuwe taken van ZON niet nodig. Toch vragen zij hoe de financiering wordt geregeld van de bestaande taken die voorheen door onder andere het ministerie werden verricht. Acht de regering het redelijk deze niet op de programma's te laten drukken, maar uit het oorspronkelijke budget te financieren? Op welke onafhankelijke wijze worden het beleid en de resultaten van ZON gecontroleerd? Geschiedt dat door een particuliere accountant of door het ministerie van VWS?

De leden van de RPF-fractie hebben met veel belangstelling van het onderhavige wetsvoorstel kennisgenomen, waarmee zij in hoofdlijnen kunnen instemmen. Niettegenstaande dat willen zij enkele kanttekeningen plaatsen.

Evenals de regering onderschrijven deze leden dat de huidige aansturing en financiering van het gezondheidsonderzoek versnipperd en complex is. Ook zij menen dat in een nieuwe structuur betere mogelijkheden ontstaan voor integrale programmering van brede gebieden van onderzoek, de betrokkenheid van onderzoek op praktijkvraagstukken. Zij verwijzen naar het feit dat deze problematiek al enige tijd speelt. Op 24 mei 1993 vond reeds een open gedachtewisseling plaats tussen het ministerie van VWS (toen nog WVC), de Raad voor het Gezondheidsonderzoek, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen over de vraag hoe tot een integrale aansturing van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid kon worden gekomen. Deze aansturing zou via intermediaire organisaties moeten gebeuren. De leden van de RPF-fractie herinneren er aan dat de minister van WVC in 1993 de voorkeur gaf aan drie modellen uit een NWO/KNAW-notitie (Kamerstuk 20 423, nr. 11, blz. 3). In hoeverre zijn deze modellen verwerkt in de oplossing die nu is voorgesteld, of zijn deze drie modellen uit beeld verdwenen? Het is deze leden ook onduidelijk of de twee te vormen organisaties uiteindelijk moeten worden omgevormd tot één organisatie, analoog aan het model van de Engelse Medical Research Council, zoals door de minister van VWS tijdens een algemeen overleg in juni 1994 is gesuggereerd (20 423 nr. 14, blz 3).

De leden van de RPF-fractie vinden het belangrijk dat de minister politiek verantwoordelijk blijft voor het functioneren van de organisatie op hoofdlijnen. De ministeriële verantwoordelijkheid krijgt vorm door het stellen van de vereiste prioriteiten en het creëren van de voorwaarden voor het adequaat functioneren van ZON. Gelet op het publieke belang en de beleidsvormende rol van de rijksoverheid met ZON ligt het volgens deze leden voor de hand dat ZON een overheidsinstelling is. Waarom is niet gekozen voor een agentschap?

De leden van de RPF-fractie vragen tevens om een nadere onderbouwing van het besluit om de gelden ten behoeve van het programma «ontwikkelingsgeneeskunde» buiten ZON te laten.

Zij missen de evaluatiebepaling in het wetsvoorstel. Een dergelijke bepaling lijkt deze leden gewenst, en verwijzen hierbij naar de toezegging van de regering dat twee jaar nadat de nieuwe structuur vorm heeft gekregen een externe evaluatie wordt vastgesteld of het proces de goede kant op gaat, en hoe de verdere ontwikkeling moet zijn. (Kamerstuk 20 423, nr. 12, blz. 3). Tevens verwijzen deze leden naar een eindevaluatie van vijf jaar, die door de regering is toegezegd. Is deze toezegging nog steeds van kracht?

Ten aanzien van de samenstelling van het bestuur vragen de leden van de RPF-fractie hoe concreet gestalte wordt gegeven aan de algemene regel om culturele minderheden in besturen op te nemen. Welke culturele minderheden worden in het bestuur van ZON vertegenwoordigd?

2. ARTIKELEN

Artikel 3

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang dat de regering hecht aan de implementatie van de resultaten van onderzoek. Zij vragen of het gestelde hieromtrent in artikel 3, eerste lid, niet te vrijblijvend is. Kan de regering hier uitsluitsel over geven?

Artikel 9

De leden van de VVD-fractie vragen of het wenselijk is in dit artikel op te nemen dat inzicht wordt gegeven in de pogingen die zijn ondernomen om dwarsverbindingen tot stand te brengen met andere projectfinanciers.

In het derde lid onder d. staat dat het programma kwaliteitscriteria bevat waaraan projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling moeten voldoen. Kan, mede in relatie met artikel 1b, inzicht worden gegeven in de grondslagen voor de keuzen tussen resp. een project, een experiment, een onderzoek en/of ontwikkeling?

Artikel 17

Worden de in dit artikel bedoelde verslagen ook aan de Kamer gezonden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD).

Naar boven