25 437
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod)

nr. 12
MOTIE VAN HET LID HALSEMA

Voorgesteld 28 januari 1999

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat met de opheffing van het bordeelverbod prostituees uit de EU-landen hun arbeid binnen een legale werkgevers-werknemersrelatie kunnen verrichten, met alle rechtswaarborgen van dien;

voorts overwegende, dat thans met artikel 3 van de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 8, lid 1, van de Wet arbeid vreemdelingen afgifte van tewerkstellingsvergunningen voor arbeid in de prostitutie wordt uitgesloten, zodat voor prostituees van buiten de EU geen tewerkstellingsvergunning kan worden verkregen;

van oordeel, dat het onwenselijk is dat grote aantallen prostituees van buiten de EU hierdoor van een goede rechtspositie verstoken blijven en verder gemarginaliseerd dreigen te raken;

overwegende, dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de minister en staatssecretaris van Justitie in 1995 stelde dat vermeden dient te worden dat na de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht het voor niet-EU-onderdanen nog steeds onmogelijk is om op legale basis in de prostitutie te werken, zodat gelijktijdig voornoemde AMvB gewijzigd zal moeten worden;

verzoekt de regering de AMvB zodanig te wijzigen dat met de inwerkingtreding van wetsvoorstel 25 437 het ook voor niet-EU-onderdanen mogelijk wordt om op basis van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning voor arbeid in de prostitutie te verkrijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Halsema

Naar boven