25 434
Structuurversterking filmindustrie

nr. 15
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 mei 2002

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 25 april 2002 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën over film-cv's.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Molenaar (PvdA) stelt vast dat er sinds vorig jaar problemen zijn met de overgangsmaatregel voor de filminvesteringsaftrek (FIA). Tot deze overgangsmaatregel is besloten in afwachting van de ingang van de nieuwe belastingmaatregel voor 2002. De Nederlandse filmindustrie heeft in deze periode stilgelegen, omdat werd gewacht op uitspraken van de Europese Commissie. In oktober is in de motie-Molenaar (25 434, nr. 8) gevraagd om een overgangsmaatregel. Deze overgangsmaatregel is ingegaan en enkele keren voor een korte periode verlengd. In deze korte periodes moesten enkele cv's in de markt gezet worden. Zelfs in de meest gunstige omstandigheden is daar minimaal drie maanden voor nodig.

Een aantal cv's heeft moeten wachten, ervan uitgaande dat er per 1 april een nieuwe regeling zou zijn. Vervolgens werd dat 1 mei en nu is de overgangsregeling weer met tweeënhalve maand verlengd. In deze periode kunnen enkele cv's in de markt worden gezet, maar tweeënhalve maand is te weinig tijd voor een emissie. Om welke reden heeft de staatssecretaris de regeling tot 15 juli verlengd en niet tot 1 augustus? Op deze wijze wordt de Nederlandse filmindustrie niet gestimuleerd.

Mevrouw Giskes (D66) herinnert eraan dat een meerderheid van de Kamer de Nederlandse filmindustrie wil stimuleren. In het verleden zijn daarvoor regelingen gecreëerd die echter wel erg royaal bleken te zijn. Er moest dus een nieuwe regeling komen en voor de tussentijd een overgangsregeling. Nog steeds heeft de Europese Commissie geen uitspraak gedaan over een nieuwe regeling. Doordat de overgangsregeling hapert, komt de sector onnodig in de problemen. Voor het in de markt zetten van een cv is kennelijk minimaal drie maanden nodig. Is de staatssecretaris bereid om die reden een dusdanige laatste overgangsmaatregel te nemen die daaraan tegemoetkomt, zodat er een garantie is dat de financiering voor de films die gemaakt zullen worden, doorgaat?

Mevrouw De Vries (VVD) verzoekt de staatssecretaris om een praktische oplossing. Wat is het risico voor de Nederlandse Staat van een verlenging met twee weken?

De heer De Haan (CDA) vraagt of uit de afwijzing van de verlenging met twee weken door de staatssecretaris blijkt dat hij heel pessimistisch is over de mogelijkheden die de Europese Commissie de filmindustrie biedt. Als dat het geval is, heeft verder oprekken van de periode weinig zin.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris antwoordt dat de minister van Economische Zaken verantwoordelijk is voor de onderhandelingen met de Europese Commissie. Zijn verantwoordelijkheid is de vertaling van het onderhandelde in fiscale maatregelen.

Hij beaamt dat de overgangsregeling iedere keer met een kleine periode is verlengd. De reden is dat Nederland bij het verzoek om goedkeuring van de nieuwe regeling gestuit is op bezwaren bij de Commissie inzake het bestedingsvereiste dat beoogt de Nederlandse filmindustrie te stimuleren, waardoor de weglek naar het buitenland wordt beperkt. Die bezwaren waren een grote verrassing, omdat verondersteld werd dat er op het gebied van cultuur iets meer mogelijkheden zouden zijn om nationale bestedingsvereisten in dit type regelingen te hanteren. Het probleem is dat die bestedingsvereisten niet alleen in de nieuwe regeling staan, maar ook in de overgangsregeling. De Commissie maakt dus zowel een probleem van het verlengen van de overgangsregeling als van het goedkeuren van de nieuwe regeling op gronden die voor Nederland uit het niets tevoorschijn zijn gekomen. Als de Commissie tot het oordeel zou komen dat de Nederlandse regeling strijdig is met de criteria die zij hanteert om te bepalen of iets wel of niet elementen van staatssteun bevat, dreigt terugvordering. Uiteraard wil de Nederlandse regering dat koste wat kost voorkomen.

In de onderhandelingen met de Commissie is steeds geprobeerd, de overgangsregeling zo veel te verlengen als gevraagd is door de sector en om alles te kunnen doen wat nodig is om een nieuwe regeling in werking te stellen. Nederland heeft weer een verlenging gekregen van de huidige regeling waarbij de Commissie gezegd heeft voor 1 juli 2002 te zullen reageren. Waarschijnlijk zal dat half juni plaatsvinden. Nu zijn er twee mogelijkheden. Of de Commissie vindt bij nader inzien die bestedingsvereisten geen groot probleem en maakt daarom geen bezwaar tegen de overgangsregeling noch tegen de nieuwe regeling. In dat geval is er voldoende flexibiliteit voor de lengte van de overgangsregeling en het moment waarop de nieuwe regeling ingaat. Of de Commissie blijft bij haar visie dat de regeling een element van staatssteun bevat en dan heeft Nederland de plicht zo snel mogelijk met die regeling te stoppen.

Hoewel de staatssecretaris in principe graag bereid is, na te gaan op welke manier de overgangsregeling zo dicht mogelijk tot 1 augustus verlengd kan worden, kan hij, zolang hij niet de precieze inhoud van de beslissing van de Commissie kent of haar motivering al dan niet een bepaalde uitspraak te doen over het bestedingsvereiste, daarop niet vooruitlopen. Hij benadrukt niet het risico te willen lopen een regeling af te kondigen waaraan mensen enige zekerheid ontlenen die vervolgens in juni of juli door de Commissie wordt betiteld als staatssteun, waarna hij de regeling meteen moet stoppen, omdat anders terugvorderingsprocedures het gevolg kunnen zijn. Om die reden is vooralsnog gekozen voor 15 juli 2002.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Molenaar (PvdA) zegt verbaasd te zijn over dit antwoord, omdat er al zo lang over deze regeling wordt gesproken in Brussel. Het bestedingsvereiste in de overgangsregeling en de FIA zijn hetzelfde. Er is de afgelopen weken mondeling gecommuniceerd tussen het ministerie en de Europese Commissie. Mondeling is een overeenkomst bereikt over de bestedingsverplichting. De regeling zal nu opnieuw door Nederland worden ingediend. De Europese Commissie heeft daarna twee maanden nodig voor haar antwoord.

Onder de oude regeling is er inderdaad geld verkeerd besteed aan buitenlandse producties. Het was echter niet de Nederlandse filmindustrie die koos voor besteding uitsluitend in Nederland, maar de belastingdienst.

Vormen die twee weken extra verlenging tot 1 augustus werkelijk zo'n groot risico?

De heer Vendrik (GroenLinks) stelt vast dat de staatssecretaris vasthoudt aan de einddatum van 15 juli, maar vraagt zich af waarom die datum niet met twee weken kan worden verlengd als dat voor de filmindustrie zo'n belangrijk punt is.

Zou het probleem rond het bestedingsvereiste van tafel zijn als van de stimuleringsregeling een subsidie gemaakt wordt?

Mevrouw Giskes (D66) vraagt wat de Europese Commissie onder «zo snel mogelijk» verstaat. Waarom is een maand verlenging wel acceptabel en anderhalve maand niet?

Mevrouw De Vries (VVD) sluit zich aan bij de vraag wat die twee weken nog voor verschil maken. Dreigt terugvordering van staatssteun alleen die laatste twee weken?

De staatssecretaris beaamt dat de Nederlandse filmindustrie nooit om een bestedingsvereiste heeft gevraagd, maar de politieke partijen in het parlement wel. Over de vraag of de stimuleringsmaatregel niet vervangen moet worden door een subsidieregeling, is al vaker gesproken. De voorkeur van de sector gaat uit naar een fiscale regeling. Uiteraard is een subsidieregeling ook mogelijk, maar dan moet een groepje experts weer oordelen over de kwaliteit en dergelijke. Voor het oordeel van de Europese Commissie maakt het geen verschil.

De Europese Commissie heeft laten weten niet beseft te hebben dat de overgangsregeling een bestedingsvereiste bevatte. Zij heeft de bevoegdheid een bepaald oordeel uit te spreken over het bestedingsvereiste en Nederland heeft zich daarnaar te voegen. Het wachten is nu op het eindoordeel van de Commissie.

Nederland kan nu twee dingen doen. Het eerste is kiezen voor een termijn die voor de sector acceptabel lijkt, omdat die de facto overeenkomt met de gewenste drie maanden. Door de datum van 15 juli te kiezen wordt het risico beperkt dat de regeling plotseling stopgezet moet worden door een uitspraak van de Commissie.

Het alternatief is dat de termijn wordt verlengd tot 1 augustus in het besef het risico te lopen dat in een vroegtijdiger stadium een uitspraak uit Brussel komt waardoor alsnog voor 1 augustus de regeling gestopt moet worden. Als de Kamer dat wenst, is dat mogelijk. De staatssecretaris beklemtoont dat als er zo'n uitspraak uit Brussel komt, hij de regeling ook onmiddellijk stopt. Hij wenst niet in de situatie te komen dat hij een regeling langer in stand moet houden, omdat daarin toevallig de datum van 1 augustus wordt genoemd, terwijl er een uitspraak van Brussel ligt over een verboden element van staatssteun. In dat geval dreigt terugvordering, want vanaf de datum van uitspraak mogen geen nieuwe activiteiten meer getolereerd worden. Er mag niets gedaan worden dat leidt tot additionele financiering die berust op de afgekeurde constructie. De termijn waarbinnen dat wordt afgekondigd, dient zo snel mogelijk te zijn. In de praktijk is dat de tijd die nodig is voor het opstellen, tekenen en publiceren van een besluit. Om die reden is gekozen voor de datum van 15 juli.

De meest wenselijke wijze van handelen staat geformuleerd in de brief. Met die datum van 15 juli kunnen mensen dan rekening houden. Als een meerderheid van de Kamer iets anders wenst, bijvoorbeeld 1 augustus, kan de staatssecretaris niet garanderen dat die datum gehaald wordt. De sector neemt dan een risico. Desgevraagd antwoordt de staatssecretaris ten volle bereid te zijn, alles in het werk te stellen om de tijdpaden die door de sector gehanteerd worden, te bekorten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Crone

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Crone (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie) en Çörüz (CDA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP), Ten Hoopen (CDA) en Duijkers (PvdA).

Naar boven