25 434
Structuurversterking filmindustrie

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2002

Hierbij wil ik reageren op de brief van de vaste commissie voor Financiën van 24 april 2002 (Fin-08-02). In die brief wordt verzocht om de overgangsregeling film voor 2001 te verlengen tot 1 augustus 2002.

Maandag 22 april jl. heb ik bekend gemaakt de overgangsregeling film voor 2001 te verlengen tot en met 15 juli 2002, dit in het licht van de motie-Molenaar (kamerstukken II, 2001–2002, 25 434, nr. 8). De reden voor de verlenging is dat de Europese Commissie, anders dan ten tijde van de brief van 10 april jl. van de Minister van Economische Zaken over de stand van zaken met betrekking tot het filmdossier werd verwacht, aanvullende vragen heeft gesteld. Deze vragen zijn inmiddels door de Nederlandse overheid beantwoord. De Europese Commissie moet daarop binnen 2 maanden, dat wil zeggen vóór 1 juli 2002, reageren. Een verlenging tot 1 juli aanstaande zou dan ook in de rede hebben gelegen. Er rekening mee houdende dat voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling (filminvesteringsaftrek) een koninklijk besluit nodig is, is een iets langere termijn wenselijk. Omdat de overgangsregeling en de nieuw voorgelegde regeling gemeenschappelijke elementen bevatten, lijkt het anderzijds niet verstandig om de overgangsregeling veel langer te verlengen dan tot de datum waarop de beslissing van de Europese Commissie valt te verwachten. Zolang we deze beslissing en bijbehorende motivatie niet kennen, weten we ook niet of we over de mogelijkheid tot verdere verlenging in de praktijk zullen kunnen beschikken. Al met al is daarom vooralsnog gekozen voor de datum van 15 juli 2002. Dit betekent dat de overgangsregeling effectief nog bijna drie maanden zal gelden vanaf de datum van bekendmaking van de verlenging.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven