Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25427 nr. 19 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25427 nr. 19 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 juni 1999
Met de vaste commissie voor VROM heeft op 8 april 1999 overleg plaatsgevonden over de brief van 29 januari 1999 over het «Investeringsbudget stedelijke vernieuwing: uitwerking en invoeringstraject» (kamerstukken II 98–99, nr. 25 427, nr.17).
Daarbij is aangekondigd:
1. dat het beleidskader stedelijke vernieuwing – dat het toetsingskader vormt voor de ontwikkelingsprogramma's ISV – u in juni zou worden toegezonden. Dit beleidskader heeft u inmiddels bereikt in samenhang met de voortgangsrapportage grotestedenbeleid van de Minister voor GSI.
2. dat het wetsvoorstel Stedelijke vernieuwing – dat de juridische kaders geeft voor de subsidieregeling – nog voor de zomer voor advies aan de Raad van State zou worden voorgelegd. Dat is inmiddels gebeurd.
3. dat u voor de zomer zou worden geïnformeerd over de indicatieve verdeling van de ISV-middelen voor het eerste ISV-tijdvak: 2000 t/m 2004.
Met deze brief informeer ik u mede namens de Minister voor het Grotestedenbeleid en de Staatssecretarissen van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over die indicatieve verdeling. In de volgende paragrafen komen achtereenvolgens aan de orde: de uitgangspunten en het budget (1), de componenten van het ISV-budget (2), de drie onderdelen van de indicatieve verdeling (3), het met indicatoren verdeelde aandeel van het ISV-budget (4), de effecten van de indicatieve verdeling (5) en de keuze van de rechtstreekse gemeenten (6). Aan het eind van deze brief ga ik ook kort in op de verdere procedure.
Over de systematiek van de verdeling en over de uitkomsten ervan heb ik een aantal malen bestuurlijk overleg gevoerd met delegaties van de G4, de G21 , de VNG en het IPO. Met deze delegaties heb ik overeenstemming bereikt over de voorstellen die ik u in deze brief presenteer. Aansluitend heb ik op haar verzoek bilateraal overleg gevoerd met het gemeentebestuur van Rotterdam. In paragraaf 5 met betrekking tot de effecten van de indicatieve verdeling, kom ik hierop terug.
Op 24 juni jl. heb ik vervolgens samen met de Minister voor GSI overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de vaste commissies van BZK en van VROM. De meerderheid van die commissies gaf daarbij aan te willen komen tot een uitbreiding van het aantal rechtstreekse gemeenten in het ISV met vijf.
De consequenties daarvan komen in paragraaf 6 aan de orde.
1. Uitgangspunten en omvang budget
Met het ISV wordt een samenhangende benadering van de stedelijke problematiek voorgestaan. In het wetsvoorstel ISV en het beleidskader stedelijke vernieuwing is aangegeven binnen welke procedurele en inhoudelijke kaders gemeenten hun beleid kunnen ontwikkelen en uitvoeren. Zij kunnen daarbij beschikken over één integraal ISV-budget. Een budget dat weliswaar afkomstig is van verschillende departementen maar geen schotten kent.
Een van de uitgangspunten van het ISV is dat gemeenten inzicht moeten hebben in de financiële bijdrage die ze van de rijksoverheid kunnen verwachten vóórdat ze – in samenspraak met onder meer de private sector – een ontwikkelingsprogramma gaan opstellen. Daartoe zal – op grond van het wetsvoorstel SV – de Minister van VROM steeds vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het (5-jarig) ISV-tijdvak een indicatieve verdeling over de rechtstreekse gemeenten en de 12 provincies vaststellen. «Indicatief» wil zeggen dat het uiteindelijk te verlenen budget afhankelijk is van 1) de vraag of er een overtuigend ontwikkelingsprogramma ligt dat voldoet aan de wettelijk eisen, 2) de prestaties van de gemeente in het voorgaande tijdvak en 3) de beschikbare begrotingsruimte. Aan de indicatieve verdeling kunnen dus geen rechten worden ontleend.
Nadat de gemeenten hun ontwikkelingsprogramma bij het rijk resp. de provincie hebben ingediend en deze het programma positief hebben beoordeeld, ontvangen ze een toezegging (in juridische termen: verlening van de subsidie). Voor wat betreft de 25 GSB-gemeenten is daarbij ook de samenhang met het ontwikkelingsprogramma in de andere pijlers (economie/werkgelegenheid en sociale infrastructuur) van belang. Een GSB-gemeente zal in het kader van het GSB over de volle breedte een goed ontwikkelingsprogramma moeten hebben alvorens ze in aanmerking kan komen voor een ISV-bijdrage.
Omdat het ISV nog in een ontwikkelingsfase verkeert is het niet mogelijk geweest om de indicatieve verdeling dit jaar al voor 1 april bekend te maken. Met de Minister voor GSI, VNG en IPO is afgesproken de verdeling uiterlijk eind juni gereed te hebben.
Zoals gezegd, het ISV-budget is een integraal budget. Vooral door de extra middelen die in het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld kan met het ISV een belangrijke impuls worden gegeven aan de vitaliteit van de steden, in het bijzonder de fysieke leefomgeving. Daarbij moet natuurlijk ook recht worden gedaan aan toezeggingen en afspraken die in het verleden zijn gedaan respectievelijk gemaakt. Dat betreft bijvoorbeeld het afronden van de stadsvernieuwingoperatie en de voornemens en budgetten die in de nota Stedelijke Vernieuwing zijn genoemd met betrekking tot de herstructurering van naoorlogse wijken. Maar daartoe behoren ook afspraken zoals de Vinex-afspraken en de programma-afspraken met betrekking tot geluidwerende voorzieningen.
De omvang van het voor het ISV beschikbare budget wordt bepaald door de «modules» die – vanuit VROM, LNV en EZ – deel uitmaken van het ISV. Grofweg zijn dat de modules stadsvernieuwing, herstructurering van naoorlogse wijken, fysieke stadseconomie, milieu (geluidwerende voorzieningen, bodemsanering, lokale milieuhinder), historische woonomgeving, grondkosten Vinexlokaties, en grootschalig groen. De voeding van het ISV bedraagt voor het eerste tijdvak (in kasbedragen):
– stadsvernieuwing: f 1 684 mln. (incl. herijking Belstato, bodemsanering en historische woonomgeving)
– herstructurering f 688 mln. (uit Nota stedelijke vernieuwing en restant kasbedrag BWS)
– f 837 mln. uit de intensivering stedelijke vernieuwing (regeeracoord)
– f 174 mln1 uit de intensivering bedrijventerreinen (regeeraccoord)
– f 67 mln. uit de intensivering lokale milieuhinder (regeeraccoord)
– stedelijke knooppunten (f 5 mln.)
– geluidwerende voorzieningen (f 120 mln.)
– BLS/Vinex (f 665 mln.)
Voor een specificatie van de budgetten verwijzen wij naar de eerdergenoemde brief van 29 januari alsmede de brief aan u over het budgettaire kader van het ISV dd. 2 april 1999. Inmiddels is er daarenboven vanaf de begroting van LNV een bedrag van f 50 mln. beschikbaar gekomen voor grootschalig groen. VROM stelt vanuit de regeeraccoordmiddelen voor intensivering van de stedelijke vernieuwing daarvoor ook f 50 mln. beschikbaar. In totaal gaat het, inclusief de extra f 50 mln. van LNV voor het eerste ISV-tijdvak 2000 t/m 2004, om f 4 290 mln.
Over de systematiek van de verdeling van de ISV-middelen vraag ik een dezer dagen advies aan de Raad voor de Financiële Verhoudingen. De Raad zal naar verwachting in juli advies uitbrengen.
2. De componenten van het ISV-budget
In het overleg met de vaste kamercommissie van VROM op 8 april 1999 is in grote lijnen ingestemd met een onderscheid in een drietal budgetten. Het in omvang grootste budget kan worden aangeduid als de «generieke» middelen van het ISV. Deze middelen worden indicatief verdeeld over de rechtstreekse gemeenten en de provincies, waarbij recht wordt gedaan aan de behoefte aan rijksbijdragen voor stedelijke vernieuwing. Daarbij wordt ook verdisconteerd in hoeverre het investeringsklimaat in een gemeente gunstig is (investeringspotentieel).
Naast de generieke middelen zal er ook een budget beschikbaar worden gehouden om toe te delen aan gemeenten die in kwalitatieve zin op onderdelen van de stedelijke vernieuwing uitzonderlijk of innovatief presteren. Dit wordt het innovatiebudget genoemd. Aan de hand van de ervaringen in de eerste ISV-periode zal worden bezien of dit budget in een volgende periode verhoudingsgewijs groter kan worden. Naast deze twee min of meer structurele verdeelsystemen zal een deel van het voor het eerste tijdvak beschikbare ISV-budget worden gereserveerd voor incidentele knelpunten op het gebied van de stedelijke vernieuwing. Een van deze knelpunten zou de «palenproblematiek» kunnen zijn. Momenteel wordt hiernaar onderzoek gedaan. Over de omvang van de eventuele problematiek en over de verantwoordelijkheden bij het oplossen ervan bestaat derhalve nog geen duidelijkheid. In tegenstelling tot eerdere wensen heeft de VNG er in het bestuurlijk overleg van 16 juni 1999 nu mee ingestemd dat – als de uitkomsten van het onderzoek hiertoe aanleiding geven – een eventuele rijksbijdrage binnen het budgettaire ISV-kader moet worden gevonden.
In de brief van 29 januari is aangegeven dat voor beide laatstgenoemde budgetten gezamenlijk maximaal 10% van de totaal voor ISV beschikbare middelen zou worden bestemd. Dit is een budget van afgerond f 420 mln.. In dit verband kan nog worden vermeld dat de bewindslieden van EZ en van VROM er naar streven om te komen tot een afstemming van de EZ-«Tender investeringsprogramma provincie» met het innovatiebudget van het ISV . De staatssecretaris van EZ en ik zullen gezamenlijk bezien of en zo ja in hoeverre een verdere integratie van de generieke middelen voor fysieke stadseconomie in de volgende periode mogelijk is.
Naast deze budgetten voor innovatie en voor knelpunten wordt ook een bedrag van f 85 mln. afgezonderd om tegemoet te kunnen komen aan in het verleden gedane toezeggingen, zoals met name de toezeggingen van het vorige kabinet (bevestigd door het huidige kabinet) aan Lelystad en het Noorden, dan wel aan bijzondere problemen die te maken hebben met de overgang van de WSDV naar de systematiek van het ISV. Voor een toelichting op deze twee toezeggingen verwijzen wij naar bijlage 1. Op basis van de uitkomsten van de sleutel is hiervoor een bedrag van f 85 mln. (stelpost) gereserveerd, mede om te voorkomen dat deze toezeggingen straks leiden tot een te fors beslag op het knelpuntenbudget.
3. De indicatieve verdeling: 3 «onderdelen»
Het ISV is in meerdere opzichten een groeimodel. Het ISV omvat immers voor een belangrijk deel bestaande geldstromen die weliswaar «ontkokerd» zijn, maar voor een deel nog te maken hebben met bestaande afspraken, verdeelsystemen en kasritmes. Ook het feit dat voor bepaalde modules in het ISV nog onvoldoende objectieve indicatoren beschikbaar zijn, noodzaakt tot een groeimodel. Er is een aantal jaren nodig om de bestaande geldstromen daadwerkelijk te integreren tot één integraal investeringsbudget stedelijke vernieuwing. Naar verwachting kan het ISV-budget in 2005 in de verdeling een volledig integraal karakter hebben.
Om deze redenen is het budget voor het eerste ISV-tijdvak – qua verdeling – opgebouwd uit verschillende onderdelen:
A. Toedeling conform bestaande afspraken
Het ISV-budget bevat twee voedingsbronnen die al programmatisch zijn toegedeeld waardoor een nieuwe verdeling weinig zinvol is. Het gaat om het Besluit Lokatiegebonden subsidies (Vinexafspraken) en het budget voor gevelisolatie tegen rail- en wegverkeerslawaai. De budgetten bedragen voor het eerste ISV-tijdvak resp. f 665 mln en f 120 mln. Voor wat betreft het eerste budget geldt bovendien dat deze budgetten voor wat betreft de BON-regio's aan het BON-bestuur – als regionale budgethouder – zullen blijven worden toegedeeld. Daarvoor is gekozen omdat het hier gaat om kasbetalingen op grond van verplichtingen die in 1995 en 1996 zijn aangegaan en die voor het grootste deel ook al zijn uitbetaald. Een uitsplitsing van dit resterende deel over de betreffende gemeenten zou bovendien tot allerlei bestuurlijk-juridische complicaties leiden. De f 120 mln voor geluidhinder zal aan de rechtstreekse gemeenten en provincies – net als nu – worden toegedeeld op grond van de lijst met de meest geluidsbelaste woningen (zgn. A-woningen). De provincies zullen worden verplicht deze geluidsisolatiesubsidies aan de betreffende niet-rechtstreekse gemeenten te doen toekomen (waarbij de gemeenten binnen de kaders van het ISV vrij zijn in de wijze van besteding).
In het bestuurlijk overleg met VNG en IPO is afgesproken dat de woonwagenproblematiek ten laste komt van het ISV-knelpuntenbudget, tot maximaal 60 mln. Hiertoe is de hiervoor genoemde f 420 mln. opgehoogd met f 30 mln. tot f 450 mln. Het deel van het ISV-budget dat wordt verdeeld met objectieve criteria is dus verlaagd met eveneens f 30 mln.
B. Toedeling op grond van nog te maken afspraken
Voor wat betreft de voedingsbron «bodemsanering» wordt – zoals gemeld in de brief van 2 april 1999 – gekozen voor een procesmatige opzet: provincies, gemeenten en het Ministerie van VROM zullen in de periode tussen nu en 1 november 1999 overleggen welke projecten (met ernstige en urgente bodemverontreiniging) en budgetten deel zullen gaan uitmaken van de gemeentelijke ontwikkelingsprogramma's. Per gemeente zal vervolgens het totaal van de betreffende budgetten – zonder schotten – in het ISV-budget worden opgenomen.
Deze procesmatige opzet is nadrukkelijk bedoeld als overgangsmaatregel. Voor het volgende ISV-tijdvak zullen ook de bodemsaneringsbudgetten naar verwachting kunnen worden verdeeld op grond van een objectieve sleutel.
Zoals eerder aangegeven komt er ook een budget beschikbaar voor grootschalig groen in de steden. Dit budget zal vooralsnog een omvang hebben van f 100 mln. voor de periode 2000 t/m 2004 (waarvan f 50 mln. afkomstig van de begroting van LNV voor de periode 2000 t/m 2004). De f 50 mln. van LNV alsmede de f 50 mln. van VROM zullen alleen aan de rechtstreekse gemeenten worden toegekend. De wijze van verdeling van dit budget zal in de komende periode worden bepaald. Hiertoe wordt een gezamenlijke werkgroep ingesteld. De middelen voor grootschalig groen maken dus nog geen onderdeel uit van de in bijlage 2 opgenomen verdeling.
C. Toedeling op grond van een geobjectiveerde benadering van de behoefte aan stedelijke vernieuwingsmiddelen (fysiek)
Het totale – op grond van een geobjectiveerde benadering – te verdelen bedrag bedraagt dus f 2 870 mln. (na aftrek van de 10% voor het innovatiebudget en knelpunten, het budget voor Lelystad en het Noorden alsmede van de hiervoor onder A en B genoemde voedingsbronnen).
Hieronder wordt in paragraaf 4 nader ingegaan op de opbouw van de «sleutel» waarmee deze f 2 870 mln. indicatief over gemeenten en provincies wordt verdeeld.
Voor de goede orde: de besteding van de ISV-middelen is binnen de kaders van de wet SV en het Beleidskader stedelijke vernieuwing vrij. Daarbij maakt het niets uit of de toedeling heeft plaatsgevonden op programmabasis (geluidhinder), op projectbasis (bodemsanering) of met de sleutel (herstructurering, stadseconomie). Gemeenten kunnen de middelen binnen de gestelde kaders zonder schotten besteden aan die zaken die naar hun oordeel – gegeven de lokale problematiek – het meeste maatschappelijk rendement opbrengen, d.w.z. het meeste bijdragen aan de in het ontwikkelingsprogramma gestelde doelen op het terrein van de fysieke stedelijke vernieuwing.
4. Het met indicatoren verdeelde aandeel van het ISV-budget
Bij het bepalen van de verdeelsleutel is zoveel mogelijk houvast gezocht bij de beschikbare behoefteramingen zoals de ramingen die ten grondslag hebben gelegen aan het stadsvernieuwingsfonds en de raming van de herstructureringsopgave in het kader van de nota Stedelijke Vernieuwing. Waar geen behoefteraming voorhanden was, is – in overleg met steden en provincies – een andere grondslag voor de verdeling bepaald.
Gaandeweg het ontwikkingsproces van de sleutel bleek er in toenemende mate draagvlak om – naast de verdeling op grond van «problemen» – bij het bepalen van de hoogte van de rijksbijdragen ook rekening te houden met het investeringsklimaat in de steden, in die zin dat naarmate een gemeente aantrekkelijker is voor investeerders de behoefte aan rijksbijdragen geringer zal zijn. Onder punt IV wordt hier nader op ingegaan.
Hieronder wordt een en ander per «module» toegelicht. De rapportage waarin het onderzoek naar de «sleutel» is vastgelegd was bij het schrijven van deze brief nog niet gereed maar ontvangt u zo spoedig mogelijk separaat.
Gegeven het feit dat de stadsvernieuwingsopgave eindig is (en dus het stadsvernieuwingsfonds in de komende jaren afloopt) en dat de rijksbijdragen al voor het overgrote deel zijn uitbetaald, is bij de indicatieve verdeling de bestaande verdeelsleutel uitgangspunt geweest. Wel is een aantal indicatoren uit deze sleutel cijfermatig geactualiseerd (de vooroorlogse voorraad, het aantal meergezinswoningen van voor 1931, de bedrijvenfactor en de historische factor). Twee (verouderde) indicatoren zijn vervangen door nieuwe (gemeentefonds)indicatoren: de verstedelijkingsfactor en de inkomensfactor. Op deze wijze konden de «nieuwe» stadsvernieuwingsmiddelen (in 1997 toegevoegd op grond van de herijking van de prijscomponent) worden verdeeld conform de systematiek van de «oude» middelen (Belstato) zonder gebruik te behoeven maken van de sterk verouderde indicatoren.
Voor de verdeling van de extra middelen die op grond van de Nota Stedelijke vernieuwing voor historische woonomgeving aan het budget zijn toegevoegd, is – op advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg – aangesloten bij de wijze van verdeling van de historische factor van het onderdeel stadsvernieuwing.
De stadsvernieuwingssleutel is toegepast op het vanaf 1 januari 2000 nog beschikbare WSDV-budget inclusief de middelen die op grond van de herijking Belstato in 1997 extra beschikbaar zijn gekomen en voorzover die t/m 2004 tot kasbetalingen leiden.
De aanwezige behoefteramingen in het kader van de Nota Stedelijke Vernieuwing vormden het houvast voor de opbouw van het onderdeel herstructurering. Op grond van de onderbouwing in die nota – de inventarisatie van die wijken in de grotere en middelgrote steden waar herstructureringsproblematiek speelt – zijn indicatoren ontwikkeld. Uit de analyses kwam naar voren dat de omvang en urgentie van de herstructureringsopgave het beste tot uitdrukking kan worden gebracht met een combinatie van de volgende componenten: de totale woningvoorraad (de totale voorraad vooroorlogse woningen plus de totale voorraad woningen gebouwd tussen 1945 en 1980), het aantal meergezinswoningen (vooroorlogs en 1945–1980), de voorraad meergezinswoningen in de sociale huursector (idem), de verstedelijkingsfactor en een factor lage inkomens.
Deze sleutel is toegepast op het bedrag dat is afgeleid van de behoefteraming in de nota Stedelijke Vernieuwing en de in dat kader destijds voor herstructurering beschikbaar gestelde middelen. Het gaat ook hier om de kasbudgetten die in het tijdvak 2000 t/m 2004 tot uitbetaling zullen komen.
III. Andere voedingsbronnen van het ISV
Van de overige voedingsbronnen is het regeeraccoord de belangrijkste. Hieronder worden de verschillende modules en hun verdeelsystematiek kort beschreven.
– De middelen uit het regeerakkoord die bestemd zijn voor lokale milieuhinder worden verdeeld als een «kop» op de gehele ISV-sleutel. Dat wil zeggen dat ze zijn verdeeld naar rato van de uitkomsten van de totale sleutel. Dit vloeit voort uit het feit dat deze middelen in het regeeraccoord beschikbaar zijn gesteld om eventuele negatieve milieuconsequenties die het gevolg kunnen zijn van grootschalige investeringen in de steden, aan te kunnen pakken.
– De VROM-middelen voor stadseconomie maken onderdeel uit van de budgetten voor stadsvernieuwing en herstructurering. Immers, in deze budgetten – en de behoefteramingen die er aan ten grondslag lagen – is al gerekend met een aandeel voor kleinschalige bedrijvigheid in de betreffende wijken. De VROM-middelen voor stadseconomie zijn dan ook verdeeld over in principe alle gemeenten met de indicatoren van het stadsvernieuwingsbudget en het herstructureringsbudget.
De EZ-middelen zijn verdeeld over de rechtstreekse gemeenten op basis van de volgende indicatoren: het aantal bedrijfsvestigingen in sectoren die een relatie hebben met herstructurering of die kansrijk worden geacht (gerelateerd aan de sleutels voor stadsvernieuwing en herstructurering), de geregistreerde werkloosheid en het aantal startende bedrijven in de periode 1994–1998.
– Ook de middelen voor stedelijke knooppunten worden verdeeld als een kop op de totale ISV-sleutel. Vanwege de aard van het budget worden deze middelen alleen bestemd voor de rechtstreekse gemeenten.
Naast een verdeling op grond van de «zwaarte van de problematiek» is bij het bepalen van de behoefte ook rekening gehouden met het investeringsklimaat. Vitalisering betekent immers ook dat kansen en potenties moeten worden benut én dat daarbij de particuliere sector – ook in financiële zin – een belangrijke rol kan en moet spelen. Naarmate een stad voor investeerders aantrekkelijker is zijn de kansen op financiële participatie groter. Daarom is – in overleg met gemeenten en provincies – gezocht naar een samenstel van indicatoren die aangeven in welke mate een stad meer/minder «ínvesteringspotentieel» heeft. Deze indicatoren zijn gevonden in de investeringsbereidheid op de woningmarkt (NVM-vastgoedtransactieprijzen) en in de sociaal-economische dynamiek. Deze indicatoren zijn toegepast op een budget van f 200 mln . Op grond van evaluatie zal worden bezien of het nodig en mogelijk is om dit budget voor het volgende tijdvak te verhogen.
De in deze paragraaf beschreven wijze van berekening en de indicatoren kunnen in een volgend tijdvak een andere invulling krijgen. Een en ander zal onder meer afhankelijk zijn van de wijze waarop de stedelijke problematiek zich ontwikkelt en van de evaluatie van de systematiek.
5. Effecten van de indicatieve verdeling
In bijlage 2 worden de uitkomsten van de ISV-sleutel gepresenteerd. Samen met 1) de bedragen die in dezelfde bijlage worden genoemd voor wat betreft de programma-afspraken alsmede 2) de uitkomsten van de verdeling van middelen voor grootschalig groen en bodemsanering, vormen zij de indicatieve verdeling.
Hierbij past een belangrijke kanttekening. Voor wat betreft de vier grote steden heeft een correctie plaatsgehad op de uitkomsten van de sleutel. Deze correctie heeft te maken met het feit dat de factor «ínvesteringspotentieel» op een relatief beperkt budget is toegepast. De toepassing op een hoger budget was niet mogelijk vanwege a) het beschikbare budget in relatie tot bestaande afspraken en b) disproportionele effecten die een doorwerking van de potentiefactor op de totale verdeling zou hebben gehad. Echter, vanwege het relatief beperkte budget werkt de factor investeringspotentieel naar de vier grote steden niet zo sterk door als vanwege de zwakke ruimtelijk-economische positie van de zuidflank van de randstad ten opzichte van die van de noordflank gewenst zou zijn. In overleg met de vier grote steden is daarom besloten tot een onderlinge aanpassing van de aandelen van de vier grote steden. Deze aanpassing is in de uitkomsten verwerkt. In het eerder genoemde bestuurlijk overleg met de gemeente Rotterdam is afgesproken dat de voorstellen van Rotterdam met betrekking tot het innovatiebudget voor de periode 2000–2004 met bijzondere aandacht zullen worden behandeld.
Over de uiteindelijke uitkomsten van de indicatieve verdeling heeft overleg plaatsgehad met vertegenwoordigers van de gemeenten en de provincies. Daarbij bleek dat veel gemeenten hun ISV-aandeel vergeleken met hun aandeel in de stadsvernieuwingssleutel. Dat is begrijpelijk maar eigenlijk onjuist. Immers, de stadsvernieuwingsopgave is van een andere orde dan de stedelijke vernieuwingsopgave. Het ISV heeft een bredere reikwijdte, zowel in fysieke zin (bijv. naoorlogse wijken) als thematisch (fysieke stadseconomie, grootschalig groen, bodemsanering). De stadsvernieuwingsopgave concentreerde zich in de vier grote steden. De problematiek van de naoorlogse wijken is meer gespreid over alle grotere steden. Dat heeft natuurlijk effecten op de verdeling. Bovendien moest de overheid in de stadsvernieuwingsopgave – omdat de woningcorporaties in de vooroorlogse wijken weinig bezit hadden – veel meer geld steken dan in het herstructureringsproces. Dat is in de omvang van de budgetten (zie ook de nota Stedelijke vernieuwing) terug te vinden.
6. De keuze van de rechtstreekse gemeenten
In de brief van 29 januari en in het Algemeen Overleg van 8 april 1999 heb ik aangegeven gelijktijdig met de indicatieve verdeling te komen met een voorstel voor het aantal rechtstreekse gemeenten. Ook in het Algemeen Overleg van 24 juni jl. is dit onderwerp aan de orde geweest.
Ik wil vooraf het volgende opmerken.
Het onderscheid tussen rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten vloeit voort uit het streven om de communicatie met de steden vanuit een zo doelmatig mogelijk schaalniveau te doen plaatsvinden. Voor de rechtstreekse gemeenten is dat de rijksoverheid, voor de overige gemeenten de provincie (dat staat los van het feit dat de provincie voor wat betreft de bovenlokale afstemming in het ISV een rol heeft ten aanzien van álle gemeenten in Nederland). Uitgangspunt van het ISV is dat rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten zowel qua proces, inhoud als financiële verdeling zoveel mogelijk gelijk worden behandeld. In dat verband is met het IPO nadrukkelijk afgesproken dat de provincies de grotere gemeenten die een structurele stedelijke vernieuwingsopgave hebben, materieel zoveel mogelijk op dezelfde manier behandelen als rechtstreekse gemeenten. Dat betekent dat dergelijke – middelgrote – gemeenten net als de rechtstreekse gemeenten vooraf een indicatief budget krijgen toegedeeld en op grond daarvan een ontwikkelingsprogramma moeten maken dat wordt getoetst aan het Beleidskader stedelijke vernieuwing. Dergelijke niet-rechtstreekse gemeenten worden «programmagemeenten» genoemd. De overige niet-rechtstreekse gemeenten («projectgemeenten») kunnen voor een ISV-bijdrage in aanmerking komen door een concreet projectplan bij de provincie in te dienen.
In dit opzicht is het dus voor gemeenten nadrukkelijk geen bijzonder «voordeel» om een rechtstreekse gemeente te zijn. Sterker nog, in tegenstelling tot rechtstreekse gemeenten zouden niet-rechtstreekse gemeenten die in een bepaald tijdvak een omvangrijke opgave hebben, afhankelijk van de provinciale beleidskeuzen, ook méér ISV-middelen kunnen ontvangen dan waarop de «verdeling op basis van objectieve rijksindicatoren» recht zou geven.
Het is echter wel zo dat de middelen die de departementen van LNV resp. EZ via het ISV ter beschikking van de steden stellen – voor resp. grootschalig groen en stadseconomie – uitsluitend terechtkomen bij de rechtstreekse gemeenten. Dit vloeit voort uit de rechtstreekse koppeling met het grotestedenbeleid. Voor grootschalig groen is daarbij de redenering dat juist de grotere steden een impuls nodig hebben als het gaat om grootschalige groenvoorzieningen. Voor wat betreft stadseconomie is er – naast het ISV – vanuit het ministerie van EZ een tenderregeling beschikbaar (de TIPP) waar ook niet-rechtstreekse gemeenten voor in aanmerking kunnen komen. Daarnaast is in het bestuurlijk overleg met VNG en IPO overeengekomen dat het investeringsbudget met name neerslaat bij de rechtstreekse gemeenten.
Zoals in de brief van 29 januari al is aangegeven wordt de keuze van de rechtstreekse gemeenten in de eerste plaats bepaald door de keuzen die in het kader van het grotestedenbeleid zijn gemaakt. De eenheid in rijksbeleid is daarbij een zwaarwegend argument. Door de Minister voor GSI zijn 25 steden aangewezen als GSB-gemeente. Deze GSB-gemeenten worden dus aangewezen als rechtstreekse gemeenten.
Op 24 juni 1999 is er een algemeen overleg gehouden met de vaste commissies voor BZK en VROM over het grotestedenbeleid en het ISV. In dat overleg bleek er bij de vertegenwoordigde fracties een tamelijk breed draagvlak te bestaan om naast de 25 GSB-gemeenten ook de gemeenten die partieel deelnemen aan het grotestedenbeleid van BZK, aan te wijzen als rechtstreekse ISV-gemeenten. U bent over deze gemeenten bij brief van 2 februari 1999 geïnformeerd. Het gaat om 5 steden (Alkmaar, Amersfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad) die niet over de volle breedte aan het grotestedenbeleid deelnemen maar die elk één wijk aanwijzen die in aanmerking komt voor een geconcentreerde aanpak. Daarover zal door de minister van GSI begin 2000 met elk van die steden een convenant worden gesloten voor een meerjarige aanpak voor de periode 2000 t/m 2003.
De meerderheid van de vaste commissie(s) heeft – op mijn aandringen – aangegeven dat met deze uitbreiding van het aantal rechtstreekse gemeenten naar 30 ook daadwerkelijk de finale keuze ten aanzien van de rechtstreekse ISV-gemeenten is gemaakt. Onder die nadrukkelijke voorwaarde heb ik mij dan ook bereid verklaard deze keuze over te nemen, met daarbij het voorbehoud van nadere bestudering van de financiële effecten van die keuze ten opzichte van de in het bestuurlijk overleg overeengekomen verdeling. Immers, door de uitbreiding van het aantal rechtstreekse gemeenten zou de overeengekomen indicatieve verdeling voor de overige gemeenten strikt genomen moeten veranderen. Ten eerste zouden de middelen die EZ voor stadseconomie (alleen) voor de rechtstreekse gemeenten beschikbaar heeft gesteld, nu moeten worden uitgesmeerd over 30 rechtstreekse gemeenten. Ten tweede werkt de systematiek van het «investeringspotentieel» zodanig dat een uitbreiding van het aantal budgethouders leidt tot een verdunning van het budget voor elk van die budgethouders (zie voor een toelichting ook bijlage 3).
Om te voorkomen dat als gevolg van de uitbreiding van het aantal rechtstreekse gemeenten moet worden teruggekomen op de «oorspronkelijke» verdeling per budgethouder die bestuurlijk met VNG en IPO was overeengekomen is tot het volgende besloten:
– de middelen voor stadseconomie zullen worden verhoogd met 5 mln. in verband met de uitbreiding van 25 naar 30 gemeenten
– de extra benodigde middelen voor het budget investeringspotentieel (7 mln.) zullen worden aangevuld uit het knelpuntenbudget
– de middelen voor grootschalig groen zullen worden verdeeld over de 30 rechtstreekse gemeenten.
Ik ben mij ervan bewust dat door de keuze van deze rechtstreekse gemeenten enkele gemeenten die – volgens de uitkomsten van de indicatieve verdeling – een relatief grote fysieke opgave hebben als «niet-rechtstreeks» worden aangemerkt terwijl enkele andere gemeenten met een minder grote opgave wel «rechtstreeks» worden. Vanuit het eerdergenoemde streven naar eenheid in rijksbeleid, i.c. de afstemming met het GSB, en vanuit de overweging dat niet-rechtstreekse gemeenten niet fundamenteel anders worden behandeld dan «programmagemeenten» acht ik deze keuze goed verdedigbaar.
Alle 30 rechtstreekse gemeenten zullen in het kader van het ISV vanuit de rijksoverheid gelijk worden behandeld. Dat wil zeggen dat zij allemaal op 1 november 1999 hun ontwikkelingsprogramma moeten indienen en dan uiterlijk op 20 december 1999 horen of het programma een voldoende basis is voor een ISV-bijdrage.
De indicatieve verdeling zal – nadat de Tweede Kamer ermee heeft ingestemd – formeel aan gemeenten en provincies kenbaar worden gemaakt. In verband met de planning van het grotestedenbeleid worden de gemeenten ook met een afschrift van de onderhavige brief al geïnformeerd over de orde van grootte van de bedragen. De G30 zullen immers al voor 1 november 1999 met hun ontwikkelingsprogramma's moeten komen. Zij lopen daarmee vooruit op de inwerkingtreding van de wet SV. Ook met het ondertekenen van de stadsconvenanten wordt – voor wat betreft het ISV – in feite vooruitgelopen op de invoering van de wet. Gezien het belang van het grotestedenbeleid is dat naar het oordeel van het kabinet onvermijdelijk. VROM, EZ en LNV zullen de financiële verplichting voor de rechtstreekse gemeenten in december aangaan met de kanttekening dat de gelden vooralsnog worden verstrekt op grond van de begrotingswet en conform de voorwaarden van de – dan nog niet van kracht zijnde – wet SV.
Bij brief van 17 maart 1998 is het gemeentebestuur van Lelystad geïnformeerd aangaande het standpunt van het Kabinet met betrekking tot de rapportage van de Lelystad-tafel. Een en ander heeft er toe geleid dat in het regeeraccoord is neergelegd dat de bijzondere problematiek van Lelystad apart aandacht heeft gekregen. Vervolgens heeft een overleg plaatsgevonden tussen het gemeentebestuur, de Minister van Grote Stedenbeleid en ondergetekende. Daarbij zijn de volgende elementen benadrukt:
1. Er zal een aanzienlijk deel van de benodige financiering door de markt geleverd moeten worden;
2. 20% van de ICL middelen mag gedurende de periode 1999–2011 worden aangewend voor het realiseren van de drie cruciaal geachte projecten;
3. Ten aanzien van de restant financieringsbehoefte wordt een interdepartementale stuurgroep belast met het beoordelen van de plannen van Lelystad; met name de mate waarin de plannen financieel zijn onderbouwd en vervolgens de vraag of en zo ja hoeveel aanvullende rijkssteun nog noodzakelijk is, alsmede de verdeling van die bijdrage over de diverse departementen.
Zoals opgemerkt is, teneinde een nadere uitwerking te geven aan de passage in het regeeraccoord, begin 1999 een interdepartementale stuurgroep van start gegaan die als opdracht heeft gekregen de door Lelystad inmiddels ontwikkelde plannen voor de drie meest cruciaal geachte projecten (herinrichting centrum, ontwikkeling van de kust en herstructurering van het bedrijventerrein Noordersluis) te beoordelen. Deze stuurgroep zal aan het einde van de zomer 1999 met een standpunt komen.
Gelet op de aard en omvang van de problematiek en mede als gevolg van de aanbevelingen van de Lelystad-tafel zijn inmiddels ten behoeve van de stad wel de nodige initiatieven genomen. Naast de meerjarige toezegging in het kader van de herstructurering ad. f 70 mln en een eenmalige aanvulling van het plantekort 1998 ad. f 4,4 mln. is er van de zijde van diverse departementen (EZ, SZW) ruim f 11 mln. beschikbaar gesteld voor diverse projecten.
Van de f 70 mln. kreeg de gemeente vanuit VROM reeds in 1998 een bijdrage van f 1,45 mln. via de Tijdelijke Regeling Herstructurering. Dit jaar is een bedrag van f 4 mln., binnen het budget van deze regeling, voor Lelystad gereserveerd.
Van de zijde van BZK is de gemeente in 1997 voor een deel niet gekort op de aanvullende uitkering op grond van het voordelige effect van de Financiële verhoudingswet. Zeer recent heeft BZK nog de gemeente toestemming gegeven om eenmalig een deel van de ICL-gelden te mogen aanwenden voor plankosten welke in het belang van de ontwikkeling van de stad worden geacht.
In de brief van 16 april 1998 meldt het kabinet aan de Tweede Kamer dat zij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) concrete toezeggingen heeft gedaan. Dit betreft de continuering van specifiek op het Noorden gericht beleid in de periode t/m 2006. In de brief is aangegeven dat het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer t/m 2006, in verband met deze toezegging, f 399 mln in de meerjarenramingen heeft opgenomen. Dit bedrag is als volgt verdeeld: uit (Ac)VINEX 33 mln, uit Stads-en dorpsvernieuwing f 246 mln en uit Herstructurering woningbouw f 120 mln.
In de eerste ISV-periode zal een belangrijk deel van de toezegging worden gehonoreerd. Van het VINEX-deel van de toezegging (f 33 mln) zal ca 10 mln op basis van de bestaande afspraken en bijdragen in de bodemsanering beschikbaar komen. Van het resterende deel van de toezegging, f 366 mln, wordt 5/7 deel = f 261 mln toegerekend aan de eerste ISV-periode.
In recent bestuurlijk overleg met de drie noordelijke provincies is, gezien de later beschikbaar gekomen extra middelen voor de stad, afgesproken dat nog bezien zal worden of een nog nader te bepalen bedrag aan de toezegging wordt toegevoegd. Hierbij wordt betrokken dat in de toezegging reeds is geanticipeerd op extra middelen voor stedelijke vernieuwing.
Het aandeel van Noord-Nederland in het op basis van het met de sleutel te verdelen aandeel van het ISV-budget bedraagt f 253 mln.
Van deze f 253 mln maken ook modules deel uit (bijv. milieu, fysieke economie) die in de toezegging aan het SNN niet aan de orde waren.
Afzondering van het aandeel van deze budgetten levert voor Noord-Nederland een ISV-bijdrage van f 240 mln op.
Het verschil van f 21 mln met de aan de eerste ISV-periode toe te rekenen toezegging van f 261 mln zal separaat vanuit het ISV-budget worden aangevuld (zie paragraaf 2 van de brief), waarmee de bijdrage aan het Noorden voorshands terecht komt op f 274 mln, exclusief BLS/VINEX en bodemsanering.
Het Noorden kan in het kader van het ISV, naast de genoemde, nog bijdragen tegemoet zien uit in het ISV opgenomen budgetten voor tender/innovatie, groen, STEK en geluidwerende voorzieningen, voorzover de ontwikkelingsprogramma's daartoe aanleiding geven.
Hierna volgt de geobjectiveerde verdeling in guldens voor de rechtstreekse gemeenten en de 12 provincies voor de periode 2000 t/m 2004. Voor de goede orde:
– dit is de indicatieve verdeling exclusief de middelen voor bodemsanering en grootschalig groen die in de komende maanden worden toegedeeld én exclusief de budgetten voor grondkosten Vinexlokaties (het voormalige BLS) en geluidhinder voor de periode 2000 t/m 2004. Deze laatste twee staan hieronder apart vermeld.
– parallel aan de ISV-betalingen vinden in het ISV-tijdvak nog kasbetalingen plaats op grond van verplichtingen die voor 1 januari 2000 zijn en worden aangegaan op basis van de «oude» subsidieregelingen die nu in het ISV opgaan. Deze kasbetalingen volgen hun eigen «oude» traject en blijven vergezeld van de voorwaarden (bijv. verantwoording) waaronder de toezeggingen zijn gedaan. Dit zal in de invoeringswetgeving worden geregeld. Concreet gaat het hierbij om betalingen op grond van de WSDV, BWS, de Tijdelijke herstructureringsregeling en de Regeling voor de geluidsisolatie van gevels. Voor de vijfjaarsperiode gaat het in totaal om f 1,769 mrd.
– voor het kasritme van de uitbetaling van de ISV-budgetten wordt verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer over het budgettaire kader van 2 april 1999.Voor de door het ministerie van EZ beschikbaar gestelde f 174 mln. op kasbasis geldt dat deze overeenkomen met f 252 mln. verplichtingen in dezelfde periode.
– conform afspraken tussen VROM, EZ en BZK (en aldus vermeld in brief van 29 januari) wordt het aandeel voor stadseconomie bij de toedeling voor de rechtstreekse gemeenten afzonderlijk vermeld. Dat «schot» vervalt zodra het ISV-budget (op basis van het gemeentelijk ontwikkelingsprograma) definitief wordt verleend. Voor de goede orde: de door het Ministerie van EZ toegevoegde middelen zijn uitsluitend toegedeeld aan de rechtstreekse gemeenten.
Verdeling ISV-budget 2000 t/m 2004 (bedr. x f 1 mln, prijspeil 1999)
| totaal | waarvan vanuit fysieke stadseconomie1 | |
|---|---|---|
| Amsterdam | 601. | 72,8 |
| Rotterdam | 401. | 48,6 |
| Den Haag | 371. | 44,9 |
| Utrecht | 103. | 12,5 |
| Alkmaar | 16,1 | 2,6 |
| Almelo | 12,2 | 2,2 |
| Amersfoort | 15,0 | 2,9 |
| Arnhem | 44,7 | 5,6 |
| Breda | 24,1 | 5,1 |
| Deventer | 18,4 | 2,7 |
| Dordrecht | 31,1 | 3,8 |
| Eindhoven | 36,5 | 6,5 |
| Emmen | 7,0 | 0,9 |
| Enschede | 29,7 | 4,8 |
| Groningen | 103,5 | 10,8 |
| Haarlem | 58,2 | 6,9 |
| Heerlen | 21,4 | 3,0 |
| Helmond | 7,8 | 1,8 |
| Hengelo | 13,0 | 2,4 |
| Leeuwarden | 32,2 | 3,9 |
| Leiden | 35,9 | 4,3 |
| Lelystad | 1,6 | 0,3 |
| Maastricht | 26,6 | 4,2 |
| Nijmegen | 41,5 | 6,2 |
| 's Hertogenbosch | 19,5 | 4,3 |
| Schiedam | 31,1 | 3,4 |
| Tilburg | 35,0 | 6,5 |
| Venlo | 11,4 | 2,3 |
| Zaanstad | 22,3 | 3,9 |
| Zwolle | 17,0 | 2,7 |
| Totaal rechtstreeks | 2 188,6 | 282,7 |
| Groningen | 41,0 | 3,0 |
| Friesland | 46,5 | 3,4 |
| Drenthe | 22,4 | 1,7 |
| Overijssel | 30,2 | 3,1 |
| Gelderland | 89,6 | 9,3 |
| Utrecht | 39,6 | 3,2 |
| Noord-Holland | 102,9 | 7,7 |
| Zuid-Holland | 161,8 | 12,8 |
| Zeeland | 40,8 | 2,5 |
| Noord-Brabant | 59,3 | 6,2 |
| Limburg | 57,2 | 5,2 |
| Flevoland | 2,0 | 0,2 |
| Tot. niet-rechtstreeks | 693,6 | 58,3 |
| TOTAAL Nederland | 2 882,2 | 341 |
1 Dit aandeel vanuit stadseconomie is exclusief het beroep dat gemeenten t.b.v. fysieke stadseconomie kunnen doen op het innovatie- en knelpuntenbudget (van in totaal f 420 mln.). Ook kunnen de betreffende gemeenten in aanmerking komen voor de TIPP-regeling (tender investeringsprogramma's provincies) van het Ministerie van EZ. Hiervan zal tenminste f 100 mln. t/m 2010 neerslaan in de rechtstreekse gemeenten.
NB: Aan deze verdeling kunnen geen rechten worden ontleend. De bedragen geven – samen met de andere genoemde budgetten – een indicatie van het budget waar rechtstreekse gemeenten en provincies op kunnen rekenen. Voor rechtstreekse gemeenten geldt daarbij in elk geval de voorwaarde van een ontwikkelingsprogramma dat voldoet aan de voorwaarden van het wetsvoorstel ISV, het beleidskader stedelijke vernieuwing en – voor de GSB-gemeenten – de GSB-criteria. Het overzicht geldt bovendien onder voorbehoud van mogelijke wijziging als gevolg van parlementaire behandeling alsmede van begrotingsgoedkeuring.
Overzicht ISV-toedelingen conform bestaande afspraken
Zoals blijkt uit de brief, onder 3A omvat het ISV-budget twee voedingsbronnen van waaruit conform bestaande afspraken wordt toegedeeld. Dit betreft de subsidies die op grond van het Besluit Lokatiegebonden subsidies (BLS/VINEX-afspraken) zijn toegezegd aan de BoN-gebieden en aan de provincies voor de overige stadsgewesten en de subsidies die aan gemeenten zijn toegezegd voor gevel-isolatie tegen rail- en wegverkeerlawaai. Voor de overzichtelijkheid beperkt het overzicht zich wat betreft de gevelisolatiesubsidies tot de rechtstreekse gemeenten en de provincies (voor de niet-rechtstreekse gemeenten). Bij de invoeringswet ISV zal het overzicht worden gepubliceerd waarin voor elke niet-rechtstreekse gemeente het bedrag voor gevelisolatie staat aangegeven, dat is toegezegd en waarmee de provincie bij de toedeling van het ISV-budget ook rekening moet houden.
BLS/VINEX-afspraken (periode 2000 t/m 2004: bedragen in guldens: prijspeil 1999)
| ROA | 133 184 080 |
| SRR | 115 812 242 |
| BRU | 103 072 895 |
| Haaglanden | 97 282 285 |
| KAN | 37 854 485 |
| SRE | 36 595 170 |
| Twente | 23 788 360 |
| Groningen | 4 122 765 |
| Friesland | 2 661 060 |
| Drenthe | 2 136 340 |
| Overijssel | 9 388 715 |
| Gelderland | 5 190 880 |
| Utrecht | 6 521 465 |
| Nrd-Holland | 16 940 820 |
| Zuid-Holland | 27 097 815 |
| Zeeland | 3 298 215 |
| Nrd-Brabant | 27 172 775 |
| Limburg | 12 780 575 |
| Flevoland | – |
| Totaal | 664 900 942 |
Middelen voor gevelisolatie tegen rail- en wegverkeerlawaai (periode 2000 t/m 2004: bedragen x f 1 mln: prijspeil 1999)
| Amsterdam | 26,00 |
| Den Haag | 5,46 |
| Rotterdam | 6,53 |
| Utrecht | 2,54 |
| Almelo | 0,31 |
| Arnhem | 1,73 |
| Breda | 0,62 |
| Deventer | 1,50 |
| Dordrecht | 0,30 |
| Eindhoven | 2,20 |
| Enschede | 1,09 |
| Groningen | 0,73 |
| Haarlem | 0,52 |
| Heerlen | 1,10 |
| Helmond | 1,74 |
| Hengelo | 0,30 |
| Leeuwarden | 0,08 |
| Leiden | 1,03 |
| Maastricht | 0,15 |
| Nijmegen | 1,36 |
| 's Hertogenbosch | 0,55 |
| Schiedam | 0,47 |
| Tilburg | 1,45 |
| Venlo | 1,57 |
| Zwolle | 1,21 |
| Tot. rechtstreeks | 60,54 |
| Groningen | 0,55 |
| Friesland | 1,49 |
| Drenthe | 0,99 |
| Overijssel | 3,53 |
| Gelderland | 6,06 |
| Utrecht | 2,23 |
| Noord-Holland | 6,64 |
| Zuid-Holland | 9,94 |
| Zeeland | 1,85 |
| Noord-Brabant | 18,43 |
| Limburg | 7,76 |
| Flevoland | 0,00 |
| Tot. prov. | 59,47 |
| TOTAAL Nederland | 120,01 |
Bij de verdeling van het budget voor (gebrek aan) investeringspotentieel zijn de in paragraaf 4-IV genoemde indicatoren toegepast op de verschillende budgethouders: dat wil zeggen in eerste instantie op 25 grote steden en 12 provincies (feitelijk: «rest-provincies» d.w.z. de provincies zonder de betreffende 25 grote steden).
Mede omdat de betreffende investeringsindicatoren alleen betrouwbaar zijn als ze zijn gebaseerd op een populatie van ruime omvang zijn de provincies daarbij als het ware beschouwd als één grote stad. Dat wil zeggen dat feitelijk is uitgegaan van een «gemiddeld» investeringspotentieel. Dit gemiddelde (waarbij hoge transactieprijzen in de ene gemeente kunnen wegvallen tegen lage transactieprijzen in een andere gemeente) is vervolgens vergeleken met dat van Nederland. Deze benaderingswijze volgt uit de ISV-systematiek waarbij de provincie de mogelijkheid heeft om bij de toedeling waar nodig te middelen tussen gemeenten. In feite geldt voor de rechtstreekse gemeenten hetzelfde: ook een rechtstreekse gemeente heeft te maken met met zowel wijken met een gunstig investeringsklimaat als met een ongunstig investeringsklimaat en verdeelt daartussen de het totale ISV-budget, inclusief het aandeel voor investeringspotentieel.
Op het moment dat een individuele gemeente binnen de «rest-provincie» rechtstreeks wordt, worden de voornoemde indicatoren voor deze gemeente apart gewaardeerd en deelt deze gemeente zelfstandig mee, samen met de overige budgethouders, in de verdeling van het budget investeringspotentieel van f 200 mln. Dit levert derhalve een herschikking van dat bedrag op. Zoals is aangegeven in paragraaf 6 zijn de effecten hiervan voor de «oude» budgethouders aangevuld vanuit het knelpuntenbudget, waardoor voor hen de oorspronkelijke uitkomsten, waarover al bestuurlijk overeenstemming was bereikt, niet worden verlaagd als gevolg van de uitbreiding van 25 naar 30 rechtstreekse gemeenten.
Deze f 174 mln. kasmiddelen correspondeert met f 252 mln. verplichtingenbudget voor dezelfde periode.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25427-19.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.