25 427
Stedelijke vernieuwing

nr. 18
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 april 1999

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 8 april 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Remkes van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en staatssecretaris Ybema van Economische Zaken over het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV)(25 427, nr. 17).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA) merkte op dat investeren in de woonomgeving een blijvende opdracht van de overheid is. Weliswaar is de periode van het inhalen van de fysieke achterstand grotendeels achter de rug, maar dit betekent allerminst dat de steden af zijn. De PvdA drong al jaren aan op een structureel en breed vervolg op het stadsvernieuwingsfonds in de vorm van een fonds voor stedelijke vernieuwing en had geijverd voor het vrijmaken van een extra budget tot het jaar 2010 van zo'n 4,8 mld. ter bevordering van de vitaliteit van de steden. De vitaliteit van en het leefklimaat en het sociaal beheer in de steden blijven onverkort de aandacht van de PvdA behouden, hetgeen te maken heeft met de problematiek in de steden en de verandering van de omgeving. Zij wees op de interactie, de concurrentie en de aanzuigende werking die uitgaan van nieuwbouw van mooiere en grotere huizen op Vinex-locaties, met name voor de midden- en hogere inkomens. Door het bebouwen van Vinex-locaties worden de koop- en de huursector in de steden uitgehold, als niet tegelijkertijd veel aandacht uitgaat naar die steden. Dit geldt speciaal voor de groeikernen. Zij benadrukte de noodzaak van het nemen van preventieve maatregelen om de discrepantie tussen vraag en aanbod van woningen tegen te gaan, ook in de nieuwe Vinex-locaties, en vond het buitengewoon belangrijk dat het initiatief gestalte krijgt om te komen tot een parlementair onderzoek, voordat grote uitspraken worden gedaan over de vijfde nota.

De PvdA wilde zich sterk maken voor het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) waarvan de omvang, de verdeling en de toetsingscriteria zijn gericht op het bereiken van vitale, duurzame en ongedeelde steden en verwachtte dat het ISV een verdere uitwerking geeft aan een pluriforme en multiculturele samenleving. Mevrouw Van Dok vond de wijze waarop de relatie in de brief is gelegd met het grotestedenbeleid, de functie van EZ daarin en de stedelijke vernieuwing positief. Zij was tevreden over de 5%-knelpuntenregeling en het stimuleringsbudget. Voorts was zij het ermee eens dat de rol van de provincie in het geval van rechtstreekse gemeenten is verdwenen. Positief gestemd was zij verder over het idee van het instellen van een innovatiecentrum stedelijke vernieuwing, mits zo'n centrum wordt gedragen en gevoed door lokaal betrokkenen en een functie heeft in relatie met de rijksoverheid.

Mevrouw Van Dok vond het van belang bij het instellen van zoiets als het ISV dat het ambitieniveau spoort met wat wordt ingezet. In de startnotitie van april 1997 was sprake van een heel brede inzet van het fonds. Het resultaat dat is neergelegd in de brief van 2 april 1999 vond zij wat teleurstellend. Het beeld wordt opgeroepen dat tot 2001 jaarlijks 1,3 mld. à 1,5 mld. is gereserveerd voor stedelijke vernieuwing en dat voor de jaren daarna een bedrag resteert van 0,7 mld. en 0,8 mld. De jaarbudgetten voor stedelijke vernieuwing zouden hierdoor overeenkomen met het bedrag dat nu al nodig is voor de uitvoering van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. Weliswaar heeft de regering het over een groeimodel, maar wordt niet begonnen met een krimpmodel in vergelijking met wat staat in de startnotitie? Wat wordt verstaan onder «groeimodel»? Welke regelingen komen erbij? Zij had het gevoel dat de intensivering die bedoeld was voor extra beleid wordt gebruikt om de status quo te handhaven. Dit gevoel werd nog versterkt door de volgende bedreigingen.

1. Bij de behandeling van de begroting voor 1999 had zij een motie ingediend betreffende het Besluit woninggebonden subsidies met het oogmerk dat de corporaties de socialewoningbouwtaak zouden kunnen overnemen. De regering zegde toe dat in het kader van de Voorjaarsnota een knelpuntenonderzoek zou worden gehouden wat oplossingen zou kunnen bieden. Voordat dit onderzoek werd afgerond, hadden de grote gemeenten al aangegeven dat er sprake is van een knelpunt ter grootte van zo'n 300 mln.

2. Op basis van een motie is een onderzoek ingesteld naar de funderingsproblematiek. Dit onderzoek wordt in het najaar van 1999 afgerond. Gemeenten die te maken hebben met palenpest schatten, op basis van wat zij nu weten, dat het gaat om een probleem waarvan de oplossing een bedrag van 200 mln. vergt. Extrapolatie leidt tot een veel hoger bedrag.

3. Nu is al bekend dat onder de afronding van de Woonwagenwet een hypotheek ligt van zo'n 120 mln.

De regering heeft gekozen voor 25 rechtstreekse gemeenten. Is het niet ingewikkeld om gemeenten als Alkmaar, Emmen, Amersfoort, Apeldoorn, Zaanstad en Lelystad, die nog een behoorlijke taak hebben in de fysieke kolom, niet te laten vallen onder het rechtstreekse regime? Mevrouw Van Dok wees erop dat zij de knowhow en mankracht hebben opgebouwd om zelfstandige programma's te maken voor het oplossen van een substantieel deel van de problematiek. Bovendien vond zij het vreemd om voor die gemeenten een soort bypass te ontwikkelen, omgeven door nieuwe bureaucratie, voor de provincies.

Zij achtte een periode van vijf jaar waarin sprake is van grote vrijheid voor de steden en een commitment wordt aangegaan op financieel terrein erg lang om te overspannen als Kamerlid en zou het op prijs stellen als een jaarlijkse voortgangsrapportage verscheen aan de hand waarvan enige sturing mogelijk is.

Mevrouw Van 't Riet (D66) constateerde dat duidelijk is geschetst hoe het ISV vorm zal krijgen. De bundeling van geldstromen op het gebied van wonen, milieu, ruimte en economische activiteiten zou in het jaar 2000 een feit moeten zijn. Zij vond vooral de participatie van EZ winst. Het is van groot belang te beseffen dat het bij stedelijke vernieuwing niet alleen gaat om de fysieke kant van de zaak, maar dat een economische impuls in bedrijvigheid in de buurt een integraal onderdeel uitmaakt van het proces van stedelijke vernieuwing. Verder was zij zeer te spreken over het feit dat de brief is opgesteld in samenspraak met de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid. Uiteindelijk moet stedelijke vernieuwing samen met het grotestedenbeleid leiden tot de complete stad waarin de sterke kanten van de stad tot hun recht komen, waarin voldoende groei is, waarin het veilig is en waarin cultuur aanwezig is. Kortom, wijken en buurten in de steden moeten weer aangename woonmilieus worden.

Mevrouw Van 't Riet wees op het onderscheid tussen rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten en stelde dat de ISV-gelden voor alle gemeenten bedoeld zijn. Uitgangspunt is dat alleen gemeenten die over een goed onderbouwde investeringsvisie beschikken in aanmerking komen voor het ISV. Ongetwijfeld kunnen de G25 een deugdelijke investeringsvisie aan VROM voorleggen. Waarop kunnen gemeenten rekenen die niet tot deze groep behoren, maar wel een deugdelijke investeringsvisie aan VROM voorleggen? Welke andere criteria worden gehanteerd om tot de rechtstreekse gemeenten te behoren in het kader van het ISV? Wat moet onder rechtstreekse gemeenten worden verstaan?

Zij was voor een geconcentreerde inzet van gelden en vroeg de regering te bevestigen dat de status van gemeenten geen financiële gevolgen voor hen heeft. Als meer niet-rechtstreekse gemeenten een rechtstreekse status krijgen, wordt de daarmee verband houdende pot groter en wordt de pot voor niet-rechtstreekse gemeenten kleiner. Hoe denkt de regering de verschillende criteria van ISV en GSB aan elkaar te hechten, zodat voorkomen wordt dat naar verschillende ministeries verschillende verantwoordingen worden gestuurd?

Haar fractie had aandacht gevraagd voor een plan om tot een winkelgarantiefonds te komen. Kleine middenstanders in de steden hebben het moeilijk in de concurrentieslag met grote bedrijven. Eenvormigheid van winkelcentra is daar een gevolg van, terwijl steeds meer kleine buurtwinkels die van groot belang zijn voor de leefbaarheid van de buurten verdwijnen.

Een vaak voorkomend fenomeen is de leegstand boven winkels. Veel winkelstraten zijn na sluitingstijd vrijwel uitgestorven. Het beleid om daaraan iets te doen, blijkt niet aan te slaan. Woongelegenheid boven winkels kan hierin verandering brengen. Gebleken is evenwel dat de huurprijzen een probleem vormen. Hoe denkt de regering over het stimuleren van het wonen boven winkels?

Niet-rechtstreekse gemeenten krijgen van doen met de provincie als budgethouder. Deze systematiek is vergelijkbaar met die in het kader van de stadsvernieuwing. Gaan de provincies werken met eigen criteria? Worden zij een soort uitzendbureau van VROM? Vooral met betrekking tot de aangekondigde visitatie leek het mevrouw Van 't Riet nogal uit te maken of een gemeente al dan niet een rechtstreekse status heeft.

Het gekozen sturingsconcept van het ISV, integratie van het beleid en geldstromen in één integrale doeluitkering met ruime bestedingsvrijheid onder eenduidige voorwaarden, sprak haar aan. Interactie en samenwerking staan voorop in het ISV. Hiërarchische verhoudingen verdwijnen en worden ingewisseld voor inhoudelijke meerwaarde. Zij vroeg zich af hoe dit zich verhoudt tot de rijksoverheid als actor die de strategische doelen formuleert en verzocht om uitleg.

De verdere integratie van de geldstromen in het ISV kon mevrouw Van 't Riet onderschrijven. Hoe verhoudt zich een sleutelproject tot een project dat gefinancierd wordt uit de experimentenpot? Wat maakt iets tot een experiment en wat tot een sleutelproject? Hoeveel sleutelprojecten zijn er nog en welk budget gaat daarin om?

Ruim 9 mld. is tot 2010 op kasbasis beschikbaar. Dit vormt een belangrijke impuls, maar het overgrote deel van het geld moet opgebracht worden door de gemeenten zelf, door corporaties en door publiek-private samenwerkingsconstructies. Het verbaasde haar dat de vier grote steden in reactie op de brief spreken over partnerships en meteen zeggen dat er te weinig geld is. Zij wees op de ontwikkelingen in Utrecht door de verkoop van het energiebedrijf. In hoeverre speelt het toekennen van ISV-gelden mee in de financiële positie van de gemeenten? Wordt rekening gehouden met de Financiële-verhoudingswet en het Gemeentefonds? Wat moet allemaal uit de ISV-gelden worden betaald? Hoe is de verhouding met aan de gang zijnde projecten? Hoe zit het met de voeding van het ISV op langere termijn?

Om voor een rijksbijdrage in aanmerking te kunnen komen, moeten gemeenten in hun ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing meetbare beoogde effecten vastleggen. Mevrouw Van 't Riet was het hiermee van harte eens en vroeg of de gemeenten daarop worden afgerekend als die effecten niet geformuleerd zijn en/of als die effecten niet gehaald worden.

Zij onderschreef de geformuleerde procesvereisten. Op die manier lijken er voldoende garanties te zijn voor een betere betrokkenheid bij de stedelijke vernieuwing op het niveau van wijk en buurt. Zij vroeg of de regering de betrokkenheid van de bewoners wil opnemen in het wetsvoorstel inzake stedelijke vernieuwing.

Dat de provincie een rol krijgt bij de bovenlokale afstemming van het gemeentelijk verifiëringsbeleid vond zij een goede zaak. Wel zette zij vraagtekens bij de bevoegdheden van de provincie met betrekking tot aanvullende prioriteiten. Waaraan moet daarbij worden gedacht? Heeft de provincie wel de capaciteit en de deskundigheid in huis om deze rol naar behoren te vervullen? Welke instrumenten heeft de regering om provincies aan te sporen die hierin achterblijven? De provincie mag afwijken van de objectieve sleutel als die afwijking met waarborgen is omkleed. Welke waarborgen zijn dit en wat is de weg die voor de gemeenten openstaat om hiertegen protest aan te tekenen? Is VROM hierbij scheidsrechter?

De verdeelsystematiek bestaat voor 90% uit een indicatief deel waarbij volledig recht wordt gedaan aan bestaande afspraken. Vallen hieronder ook afspraken met de gemeente Schiedam als uitvloeisel van de motie-Jeekel c.s. of wordt het knelpuntenfonds van 5% omgezet in een experimentenpot van 5%? Mevrouw Van 't Riet was voorstandster van de eerste variant. Beleidsconcurrentie achtte zij een gezonde zaak.

Behalve met elkaar concurreren, kunnen steden ook van elkaar leren op het gebied van stedelijke vernieuwing. Komt er een soort kenniscentrum voor stedelijke vernieuwing? Is het dan niet verstandig dat VROM en EZ aansluiten bij het kenniscentrum GSB? Overigens zullen dan ook niet-GSB-gemeenten gebruik moeten kunnen maken van de uitwisseling van ideeën op dit terrein.

Bij de verantwoording van de besteding van de ISV-gelden stond naar haar mening maatschappelijk rendement terecht voorop. Na vijf jaar komt er een formele verantwoording waarover de Kamer wordt gerapporteerd. Er kan dan sprake zijn van verwijtbaar slecht presteren van de gemeenten. Als dit het geval is, worden sancties getroffen. Waaraan wordt bij «verwijtbaar slecht presteren» gedacht? Er komen geen financiële sancties, maar aanvullende voorwaarden. Wordt VROM dan een soort bewindvoerder voor de desbetreffende gemeenten op dit terrein?

De heer Luchtenveld (VVD) stelde dat de onderhavige beleidsbrief een tussenstap is op weg naar de stedelijke vernieuwing. Alom is het besef gegroeid dat stedelijke vernieuwing meer moet zijn dan alleen de fysieke stadsvernieuwing die in het verleden is doorgevoerd. Stedelijke vernieuwing is veel meer dan stenen stapelen en woningen verbeteren. Zij gaat in belangrijke mate ook om het investeren in mensen en leefbaarheid. De VVD-fractie had behoefte aan dit overleg, omdat het haar de mogelijkheid geeft om het proces dat in grote lijnen goed verloopt op een aantal punten bij te sturen.

De VVD-fractie heeft het geheel steeds beoordeeld aan de hand van de in 1997 aangenomen motie-Hofstra c.s. waarin werd gevraagd om bundeling van allerlei versnipperde subsidieregeling voor de volkshuisvesting, de bodemsanering, de sanering van de geluidshinder en kleinschalige economische activiteiten tot één budget, waarmee gemeenten t.b.v. lokaal maatwerk uit de voeten kunnen. De heer Luchtenveld benadrukte dat de regie bij deze grote opgave bij de gemeenten ligt. Stedelijke vernieuwing is bepaald niet alleen aan de orde in de grote steden, zij het dat in de grote steden de problematiek het meest wordt gevoeld en de bedreigingen ook het grootst zijn. Dit geldt zeker als er sprake is van grote nieuwbouwopgaven, aangezien deze de kans op verhuisbewegingen het grootst maken. Het geldt evenwel ook als er grote sociale problemen zijn. Daarom was een goede sociale cohesie een randvoorwaarde om de beoogde investeringen te laten leiden tot een beter leefklimaat. In dat kader was hij blij met de keuze voor de samenhang met het grotestedenbeleid. Hij stemde in met inhoud van de brief van 12 maart jl. Voorkomen moet worden dat dubbel werk wordt verricht. Deze keuze kost iets meer tijd, maar die tijd wordt in de rest van het proces teruggewonnen door het voorkomen van bureaucratie.

De heer Luchtenveld wilde komen tot het integreren van zoveel mogelijk budgetten, maar niet met het idee dat gemeenten maar moeten zien wat zij met het geld doen. Er moet sprake zijn van goede effectmeting, aandachtspunten en toetspunten. Verschuivingen binnen het budget moeten zonder meer mogelijk zijn en de prioriteiten moet zoveel mogelijk plaatselijk worden gesteld, aangezien men daar de situatie het best kent.

De vrees was aanwezig dat een en ander zou leiden tot meer bureaucratie en juridisering. Hij was vooral bang dat problemen zouden kunnen ontstaan als processen niet helemaal verlopen zoals voor ogen staat, waarbij hij wees op de vele actoren, zoals projectontwikkelaars, buurtbewoners, bestaande en nieuwe bedrijven, de provincie en buurgemeenten. Wat zijn de effecten op het hele proces als bezwaar- en beroepschriften worden ingediend? Vermeld zou moeten worden welke beslissingen, in de brief genoemd, zijn aan te merken als beschikkingen en wat er gebeurt als er niet goed mee wordt omgegaan. Wat gebeurt er als een budget niet aan gemeente A wordt toegewezen, maar aan gemeente B en gemeente A in beroep gaat? De heer Luchtenveld verwees naar de startnotitie over stedelijke vernieuwing van de provincie Zuid-Holland die de indruk wekt dat de provincie in een aantal gevallen zou willen interveniëren in processen waarin gemeenten de regie hebben. Hij was blij met de adviesbevoegdheid van de provinciale overheid met betrekking tot het ruimtelijke beleid. Niet voor niets is in het regeerakkoord vermeld dat de rol van de provincies versterkt dient te worden. Maar wel dient de regie inzake het beleid van stedelijke vernieuwing bij de gemeenten te liggen. Hoe worden dubbele discussies voorkomen? Een voorbeeld: de plannen moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad. Is het de bedoeling dat door provinciale staten ook uitvoerig over die plannen wordt gesproken?

Hij was blij met de afstemming op het grotestedenbeleid en pleitte ervoor de toevoeging van het EZ-budget voor economische activiteiten niet alleen voor de grote steden, maar voor alle andere gemeenten te laten gelden. Bovendien zou hij graag zien dat de stimuleringsregeling regionale en economische activiteiten (STIREA) onder het ISV werd gebracht.

De heer Luchtenveld vroeg of de regering al een idee heeft over de oplossing van de funderingsproblematiek zoals neergelegd in de motie die om onderzoek vroeg. Het leek hem een problematiek die moeilijk uitsluitend lokaal is op te lossen.

Hij was er verheugd over dat het knelpuntenpotje is gehandhaafd. Via dat potje kunnen gemeenten met een niet zo grote omvang maar met wel grote knelpunten in de sfeer van de stadsvernieuwing, zoals Gouda en Schiedam, extra geholpen worden. Bovendien gaf hij ondersteuning aan de 5% innovatiegedachte, een prikkel voor gemeenten om iets bijzonders te presteren.

Naar zijn mening was er aanzienlijk meer geld beschikbaar dan in december 1997 is voorzien. Hij was daar niet ongelukkig mee en was er niet voor tot bijstelling in neerwaartse richting op het onderhavige terrein te komen. Zijn fractie ging ervan uit dat met de prioriteiten in het regeerakkoord rekening wordt gehouden, als in het kader van de Voorjaarsnota bezuinigingen aan de orde zijn.

Een- en andermaal is er door gemeenten voor gepleit, meer stroomlijning te brengen in de lijsten van gemeenten die gehanteerd worden. Wat de rechtstreekse gemeenten betreft, dacht de VNG aan een aantal van 48, maar dat vond de heer Luchtenveld wat veel. Hij was het ermee eens dat een zekere uitbreiding nodig was en vroeg welke criteria daarbij gelden. Belangrijke indicaties leken hem de omvang van de stadsuitbreidingstaak, de stadsvernieuwingsproblematiek en het inwonertal. Nadelen voor niet-rechtstreekse gemeenten zijn dat vertraging optreedt en dat EZ-geld niet-rechtstreeks en geïntegreerd beschikbaar is.

De heer Rietkerk (CDA) merkte op dat zijn fractie groot belang hecht aan stedelijke vernieuwing. Leefbare steden waarin mensen wonen die tevreden zijn, sociale samenhang in wijken en stedelijke vernieuwing dragen daartoe bij. Hij was zeer positief gestemd over de bundeling van budgetten en onderstreepte dat gemeenten op het terrein van stedelijke vernieuwing integraal beleid moeten kunnen voeren.

Via het ISV kunnen een aantal beleidsprioriteiten versterkt worden. Naast het woonklimaat spelen veiligheid, economische versterking en cultuurhistorisch bouwwerken een nadrukkelijke rol. Deze multifunctionaliteit zou het CDA graag terug willen zien in het wetsvoorstel.

Duidelijk is dat gemeenten die een restrictief beleid zouden moeten voeren met betrekking tot stedelijke vernieuwing een extra steuntje nodig hebben. Als deze gemeenten de zaken niet zelf kunnen oppakken, kan het Rijk niet volhouden dat restrictief beleid moet worden gevoerd. De heer Rietkerk meende dat de effecten van de nieuwe Vinex-wijken op de bestaande wijken veel nadrukkelijker in beeld moeten worden gebracht. Zijn de investeringen in bestaande wijken ten behoeve van stedelijke vernieuwing wel de juiste investeringen? Hij pleitte voor een nieuwbouweffectrapportage.

Naar zijn mening was een erg absolute relatie gelegd tussen het aantal GSB-gemeenten en het aantal ISV-gemeenten. Welke criteria zijn gehanteerd om tot het aantal rechtstreekse gemeenten te komen dat in de brief staat? Sommige gemeenten die nu niet-rechtstreeks gefinancierd worden, vallen onterecht buiten de boot. De heer Rietkerk pleitte voor een probleemgerichte aanpak. Gemeenten met duidelijke problemen in het kader van de stedelijkevernieuwingsopdracht zoals Zaanstad, Emmen, Alkmaar, Apeldoorn, Gouda en Hilversum hebben nu een rechtstreekse lijn en moeten die naar zijn mening houden. Hij herinnerde aan de uitspraak van minister Van Boxtel dat zo'n 75% van de ISV-gelden voor de GSB-gemeenten beschikbaar is. De CDA-fractie was het daarmee niet eens en vroeg of staatssecretaris Remkes die uitspraak onderschreef.

Uit de brief van 2 april jl. maakte hij op dat miljarden in beeld komen. De CDA-fractie wilde de regering houden aan het overeengekomen investeringsbudget ongeacht de inhoud van de a.s. Voorjaarsnota. Hij wees op de problemen die zich aandienen in de sfeer van fundering, betonrot, knelpunten en bezuinigingen op de woongebonden subsidies, waarbij het niet om kinderachtige bedragen gaat.

Hij vond het heel goed dat de EZ-bijdrage is toegevoegd aan het ISV-budget. Is het totale bedrag toegevoegd aan dat budget? Indien dat niet het geval was, bepleitte hij dat alsnog te doen.

De CDA-fractie was het eens met de 5% reservering voor innovatieve projecten en vroeg om vooraf de criteria helder te formuleren.

Zij was het ook eens met de instelling van een kenniscentrum voorzover het bedrijfsleven zou meedoen. Zij verwachtte dat, als het bedrijfsleven niet mee zou doen, zo'n centrum gedoemd was te mislukken. Hoe denkt de regering hierover?

De heer Rietkerk meende dat de beoogde bundeling een goede stap vooruit is, maar kon niet aan de indruk ontkomen dat het geheel iets te bureaucratisch oogde. Hij vond dit niet passen bij de rechttoe rechtaan staatssecretaris van VROM. Hij vreesde dat termen als «structurele monitoring» en «structurele evaluatie» speelballen worden voor ambtenaren en verzocht de regering deze vrees weg te nemen.

Hij was er verheugd over dat bij de procesvoorwaarden de CDA-motie terzake was betrokken. Uit die voorwaarden was hem nog onvoldoende gebleken dat de bewoners echt betrokken worden bij wijkvernieuwingsprocessen. Hoe zit het met de zeggenschap van de bewoners?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) was voor grote investeringen in de steden en ondersteunde het streven inzake de integrale aanpak. Het tegengaan van verloedering in de steden is uitermate belangrijk, evenals de concurrentiekracht van steden ten opzichte van het landelijke gebied, de mogelijkheden voor compact bouwen en het ontsluiten van gebieden via openbaar vervoer. Zij was blij in deze fase de gelegenheid te krijgen aan te geven welke zaken haar fractie beter geregeld wil zien.

Terecht was in de brief gesteld dat het ISV een van drie grote pijlers van het grotestedenbeleid is, zeker als het gaat om de middelen. Wat is de rol van EZ bij het ontwikkelen van stads- en wijkeconomie?

De betrokkenheid van de minister van GSI bij de invulling en uitwerking van het ISV was haar niet duidelijk. Wie beslist wat en wie heeft zeggenschap over welke budgetten? Is echt sprake van ontkokeren? Zo ja, hoe gaat dat in zijn werk en hoe krijgt het gestalte?

Voor de fractie van GroenLinks was de omvang van de investeringsopgave maatgevend voor het verkrijgen van de status van rechtstreekse gemeente. Op grond van welke argumenten wordt gekozen voor de G25? Gesteld was dat rechtstreekse gemeenten behoeften hebben aan meerjarige zekerheid. Dat kan echter ook gelden voor niet-rechtstreekse gemeenten. Kan hierover iets meer worden gezegd? Hoe zit het precies met de taak en de rol van de provincie hierbij? Volgens de brief zou de provincie een eigen afweging moeten maken op basis van provinciale prioriteiten, welke omkleed zouden moeten zijn met waarborgen. Aan welke waarborgen wordt concreet gedacht? Hebben de bewindslieden het voornemen bij de provincies aan te dringen op een zo groot mogelijke integraliteit en duurzaamheid in het kader van het toekennen van middelen?

Het was mevrouw Van Gent niet duidelijk of er meer gelden voor stedelijke vernieuwing beschikbaar zijn en wat de effecten van de Voorjaarsnota kunnen zijn.

Zij maakte zich zorgen over de bezuinigingen op het BWS. Tot nu toe was geen inzicht verstrekt in de tekorten. Met het oog op het ontstaan van knelpunten vernam zij graag hoe het precies hiermee gesteld is.

Bodemsanering vond zij in dit kader een vreemde eend in de bijt. Hiermee zijn forse investeringen gemoeid. Uiteraard mag de regelgeving niet gesaboteerd worden. Het was haar niet duidelijk welke vrijheid gemeenten hierbij hebben en, gezien het feit dat er nogal wat verschillen zijn in de mate van saneren, welke afwegingen kunnen worden gemaakt. In hoeverre zijn gemeenten bereid een belangrijk deel van de vrij besteedbare gelden te investeren in bodemsanering? Worden gelden hiervoor geoormerkt?

Nadere informatie zou mevrouw Van Gent willen hebben over de beleidsintensiveringen in het kader van de monumentenzorg en het fonds leefbaarheid.

De verdeling van de gelden (90%-5%-5%) vond zij begrijpelijk, maar het was haar niet duidelijk hoe de verdeling van die 90% over provincies en gemeenten zal plaatsvinden. Is de 5% voor onvoorzien wel voldoende, gezien de knelpunten? De 5% voor beleidsconcurrentie zou wat haar betreft vooral ten goede moeten komen aan projecten van uitzonderlijke duurzaamheid, intensief ruimtegebruik en beperking van de automobiliteit. Wat is de mening van de regering hierover?

De inhoudelijke eisen aan gemeentelijke activiteiten vormen een belangrijk punt. Mevrouw Van Gent vond dat duidelijk aangegeven moet worden welke effecten beoogd worden. Voor haar fractie had de aanpassing van de woningvoorraad de voorkeur boven slopen. Zij pleitte voor nieuwbouw-, herbouw- en herstructureringseffectrapportages waaruit blijkt welke woningbehoefte er is in een stad, terwijl ook gekeken wordt naar de betaalbaarheid van de woningvoorraad op de langere termijn.

Zij kon zich iets voorstellen bij het in stand houden van bestaande wijkstructuren en was voor lokaal milieu- en duurzaamheidsbeleid. Aan welke criteria wil de regering toetsen of het ingezette beleid aan de verwachtingen voldoet?

Gebleken is dat de ene stad meer moeite heeft met het aantrekken van particuliere investeerders dan de andere. Wordt daarmee rekening gehouden? Verloedering moet worden tegengegaan. Krijgen steden die moeite hebben met het aantrekken van particuliere investeerders extra aandacht?

De heer Van Middelkoop (GPV) kon de hoofdlijnen van de brief onderschrijven. Er is sprake van een vrij belangrijke en ingrijpende verandering op het gebied van de stedelijke vernieuwing.

Aangekondigd is dat het wetsvoorstel terzake voor de zomer wordt ingediend. Is dit nog altijd de bedoeling? Ligt het al bij de Raad van State?

Het verbaasde hem dat minister Van Boxtel deze brief niet mede heeft ondertekend. Hij had de indruk dat de minister er welbewust buiten is gehouden. Deze bewindsman heeft weliswaar minder budgetten dan de staatssecretarissen die de brief hebben ondertekend, maar diens bijdrage zou wel een belangrijke conceptuele kunnen zijn. Waarom heeft minister Van Boxtel de brief niet medeondertekend en waarom is hij hier niet aanwezig?

Voor het beoogde doel worden behoorlijk wat financiële middelen verstrekt. Hij verwachtte dat, als bezuinigd moet worden op dergelijke budgetten, dit in de Kamer pijn zal opleveren. De Kamer delegeert op dit gebied nogal wat aan de regering, maar die zal als er problemen zijn bij de Kamer aankloppen.

In de brief wordt hoog opgegeven over de noodzaak tot samenwerking met de particuliere sector. Aangezien dit al lange tijd het geval is, vroeg de heer Van Middelkoop wat het verwachte nieuwe hiervan is.

Hij meende dat serieus aandacht moet worden gegeven aan de angst van een aantal gemeenten dat zij niet als rechtstreekse gemeenten zullen worden aangemerkt. Kan daar spoedig uitsluitsel over komen? Men moet nu aan het werk, want het eerste tijdvak van het ISV gaat volgend jaar in. Is het reëel te veronderstellen dat alle betrokken gemeenten op tijd hun ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing klaar hebben? Wat wordt voor het eerste jaar verwacht?

Naar zijn mening was het onderscheid tussen rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten vrij instrumenteel, maar was het voor de gemeenten die erbuiten vallen niet onbelangrijk. Daarbij dacht hij aan de «aanleungemeenten» Amersfoort, Emmen, Lelystad, Alkmaar en Zaanstad. Deze gemeenten zijn niet uitgenodigd voor de startconferentie inzake de vijfde nota, terwijl het aspect ruimtelijke ordening in die gemeenten niet onbetekenend is. Hij pleitte ervoor niet met allerlei lijstjes te werken en vrij royaal om te gaan met het fenomeen rechtstreekse gemeente.

De heer Van Middelkoop juichte de samenwerking tussen gemeenten toe en vroeg of zoiets meer kan worden gestimuleerd, zodat regelmatig voorkomende conflicten over wie waar moet bouwen, kunnen worden voorkomen. Vreemd vond hij het dat, ofschoon positief wordt gesproken over die samenwerking, iedere gemeente individueel verantwoordelijk blijft voor de formele afhandeling van alle zaken. Wat is er tegen de afspraak tussen twee gemeenten die echt coöperatief blijken te zijn dat een van die twee verantwoordelijk is voor de afhandeling, omdat dit een evidente besparing oplevert?

Uit hetgeen is vermeld onder het kopje «procesvereisten» was hem gebleken dat, als gemeenten bestuurlijk gehoorzaam zijn, dit tot een gigantische papierwinkel kan leiden. Hij stelde voor de procesvereisten in het wetsvoorstel zo eenvoudig en zo hard mogelijk te formuleren. Daarbij past de vraag: hoe wordt de inzet van middelen bewaakt?

Blijkens de stukken moet veel vertrouwen worden geschonken aan verantwoording en evaluatie, maar de heer Van Middelkoop had er weinig vertrouwen in. Het beoogde leidt tot een zeer gedetailleerde verantwoordingsplicht van de gemeenten richting provincie en Rijk, maar wat kan ermee worden gedaan als na een paar jaar blijkt dat een aantal in uitvoering gebrachte investeringen niet datgene oplevert wat beoogd wordt? Sanctionering is een instrument waarvan pas in laatste instantie gebruik moet worden gemaakt. Gedacht kan worden aan het in een zo vroeg mogelijk stadium met gemeenten overeenstemming bereiken over harde inspanningsverplichtingen. Hoe denkt de regering hierover?

In het kader van de reservering van 5% voor kwaliteit en innovatie verwees hij naar de innovatieve regeling die een aantal jaren geleden door het ministerie van LNV is gelanceerd. Er bleken enorm veel goede ideeën te worden ingebracht, maar doordat het budget buitengewoon beperkt was, was het eind van het verhaal dat een grote groep gefrustreerde innovatieven overbleef. Zijn conclusie was: prima zo'n reservering, maar geef tevoren precies aan wat daarvoor in aanmerking kan komen.

Ten slotte vroeg de heer Van Middelkoop of het de bedoeling is dat deze regeling goed gedefinieerd in het wetsvoorstel haar plaats krijgt.

De heer Poppe (SP) merkte op dat in de brief is aangegeven dat voor het ISV in de periode 2000 t/m 2004 een bedrag van 4,2 mld. beschikbaar komt en in de vijf jaar daarop een bedrag van 5,6 mld. Uit die brief blijkt ook dat in de periode 2005 t/m 2009 een bedrag verdwijnt van 1,8 mld. aan betalingen op grond van de huidige stadsvernieuwingsregelingen. Per saldo is er dan sprake van een achteruitgang, een bezuiniging van 400 mln. Is dit de reden dat veel gemeenten buiten de boot vallen?

Als de bodemsaneringsgelden hierbij betrokken worden, is de kans niet uitgesloten dat het milieu het haasje is, namelijk als het geld voor paradepaardjes gebruikt wordt en niet voor zaken die milieutechnisch er het meest voor in aanmerking komen. Hoe wordt in de hand gehouden dat het geld echt voor de beoogde doelen wordt gebruikt?

Het budget is volstrekt ontoereikend om de stadsvernieuwingsopgave uit te voeren. Bij de herstructurering wordt behoorlijk zwaar geleund op de financiële bijdragen van woningcorporaties. Onder die corporaties bevinden zich ook arme. Hoe lost de regering dit op? De helft van de Nederlandse woningen bestaat uit koopwoningen en valt erbuiten. Ook in herstructureringswijken bevindt zich een behoorlijke percentage koopwoningen. De particuliere verhuurders vallen er ook buiten, terwijl zij wel profiteren van de verbetering van de woonomgeving. Waarom moeten alleen bewoners van sociale huurwoningen, mensen met de laagste inkomens, meebetalen aan de kwaliteit van de woonomgeving? Dit maakt 1% uit van de huurverhogingen op jaarbasis. Hoe denkt de regering te regelen dat het eerlijker gaat? Wat gebeurt er als voor het meebetalen van de woningcorporaties aan de verbetering van de woonomgeving een structuur is opgezet en een deel van het woningbezit wordt verkocht?

Bij grondverkoop worden gigantische winsten gemaakt als de overheid aan de grond een andere bestemming toekent. De gronden in de buurt worden ineens veel meer waard. De investeringen door de overheid worden met belastinggeld gedaan. Degenen die profijt hebben van de grondwaardestijging hoeven daar geen stuiver voor te betalen. Kan worden gekomen tot een soort grondvereveningsfonds, gevoed door het afromen van speculatiewinsten, waarvan gebruik kan worden gemaakt voor stedelijke vernieuwing? Van dat fonds kan ook gebruik worden gemaakt voor het wegwerken van de onrendabele top om de huren betaalbaar te houden.

Degenen die verantwoordelijk zijn voor de stadsvernieuwing en de herstructurering gaan steeds commerciëler opereren. Hierdoor dreigt de positie van de aanwezige bewoners in het gedrang te komen. Zij vormen een «vervelende belemmering» om wijken te herontwikkelen voor bevolkingsgroepen met een hoger inkomen. Het streven om te bouwen voor de buurt dreigt op deze manier naar de knoppen te gaan. Hoe kan de regering garanderen dat in herstructureringswijken de mensen met de laagste inkomens niet behoeven te wijken voor mensen met een hoger inkomen?

Antwoord van de regering

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was aangenaam getroffen door de steun van de vaste commissie aan de hoofdlijnen van de brief en door het feit dat er geen streep licht zit tussen de opvattingen over stedelijke vernieuwing van het kabinet en die van de overgrote meerderheid van de commissie.

Het bevorderen van pluriformiteit speelde een belangrijke rol, maar zoiets is niet uitsluitend te regelen via de fysieke kolom. Een aantal processen is van belang, waarbij onder meer gedacht moet worden aan het voeren van het grotestedenbeleid.

Hij deelde mee dat de planning erop gericht is het wetsvoorstel eind april, begin mei in de onderraad te behandelen, het daarna om (spoed)advies naar de Raad van State te zenden en het in augustus-september aan de Kamer aan te bieden. Hij hoopte dat dit algemeen overleg ertoe zou leiden dat het voorstel vervolgens snel door de Kamer wordt behandeld. Op dit moment wordt een invoeringswet voorbereid die de overgangsproblematiek moet regelen, voortkomend uit de oude regelingen.

Verder wordt op dit moment gewerkt aan het rijkskader. Straks wordt niet meer gestuurd op de aantallen woningen, maar op maatschappelijke effecten en maatschappelijk rendement. Bezien wordt in dat kader of gemeenten er in hun ontwikkelingsplannen voldoende in slagen op een overtuigende wijze duidelijk te maken dat ouderenhuisvesting een belangrijk thema is. Verder wordt goed gekeken naar de samenhang tussen de bestaande stad en de nieuwe stedelijke uitleg. Daarvoor is geen aparte nieuwbouweffectrapportage nodig, want zoiets leidt alleen maar tot meer bureaucratie. Bovendien zullen zaken als groen in de stad, sloop, renovatie, duurzaamheidselementen en bereikbaarheidselementen in globale zin in de ontwikkelingsprogramma's op een overtuigende wijze aan de orde moeten komen. In dit soort langjarige processen is het daarenboven de verantwoordelijkheid van een gemeentebestuur om niet alleen naar het heden te kijken, maar ook naar de toekomst. Daarbij komen vragen aan de orde als: worden wij, gegeven de ontwikkelingen op de woningmarkt, over misschien vijf jaar geconfronteerd met een vrij omvangrijke leegstand? Dit kan consequenties hebben voor het programma dat nu wordt ontwikkeld.

Het verkopen van woningen door corporaties kan een bijdrage leveren aan de financiering van de stedelijke herstructurering. Daarvan zullen de gemeenten en de corporaties doordrongen moeten raken. In het rijkskader zal zichtbaar gemaakt moeten worden hoe de bewoners, corporaties en projectontwikkelaars bij het proces financieel en ook anderszins betrokken worden. Het is verder de bedoeling dat gemeenten in sociale termen ondernemers in het betrokken gebied inschakelen. De staatssecretaris was van mening dat in het ontwikkelingsprogramma nadrukkelijk nagegaan moet worden hoe dit verankerd kan worden. Gedacht kan worden aan de situatie waarin Albert Heijn, gevestigd in een wijk waarin veel minderheidsgroeperingen wonen, werkgelegenheids- en scholingsafspraken maakt.

Hij deelde mee dat de beslissing over het slopen van woning zeker niet zal afhangen van het inkomen van de huurders, maar zal afhangen van de potenties en de kansen van een bepaald gebied in termen van leefbaarheid, differentiatie en het voorkomen van leegstand. Bezien moet bovendien worden hoe een zo groot mogelijk deel van de bevolking in dat gebied daar ook weer in de toekomst kan wonen. Op zijn werkbezoeken heeft hij ervaren dat in sommige gemeenten het proces nog niet verloopt zoals het zou moeten, terwijl het in andere gemeenten veel beter gaat en geaccepteerd wordt dat men niet gehuisvest wordt in de wijk waarin men oorspronkelijk woonde. Getracht zal worden de betrokkenheid van de zittende bevolking en het zittende bedrijfsleven nog meer onder de aandacht van het gemeentebestuur en de corporaties te brengen. Dat is een van de belangrijke doelstellingen.

De verdelingsdiscussie achtte de staatssecretaris niet onbelangrijk en ook niet gemakkelijk. De bedoeling is dat deze discussie nog in april wordt afgerond. Hij zou graag zien dat serieus werd onderzocht of de verdiencapaciteit van een bepaald gebied een rol kan spelen bij de verdeling van de middelen. De Kamer krijgt een afschrift van het rijkskader en van de verdeling, hetgeen ongetwijfeld leidt tot een stroom brieven. Aan de hand daarvan kan vervolgens een nieuwe discussie met de commissie plaatshebben.

Hij was bereid deze verdelingsdiscussie te verknopen met de discussie over het Gemeentefonds, ofschoon hij vreesde dat de zaken dan wel erg gecompliceerd worden. In elk geval zal geprobeerd worden tot een rechtvaardig voorstel te komen.

In de brief is aangegeven welke budgettaire onzekerheden er nog zijn. Er wordt in de komende maanden bezien wat het aandeel van de bodemsanering is. Voor het overige is het bekend dat de bedragen formeel nog niet aan de begrotingen zijn toegevoegd. De discussie daarover speelt een rol in het kader van de Voorjaarsnota. Het zou naïef zijn geweest in de brief geen voorbehoud hieromtrent te maken. Hij ging ervan uit dat een aantal zaken zeker gebeuren, maar wees erop dat enkele andere nog in discussie zijn en dat daarom daarover geen uitsluitsel kon worden gegeven.

De budgetten die verband houden met de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing zullen in de komende jaren tot nagenoeg nul aflopen. Twee situaties zijn van belang, die van vóór de totstandkoming van het regeerakkoord en die erna. De bedragen die in dat verband aan de orde zijn, zijn duidelijk. Daaronder valt overigens niet het fonds leefbaarheid. Het regeerakkoord heeft geleid tot een terugraming met betrekking tot de BWS-subsidies. Inmiddels is het knelpuntenonderzoek afgerond. De Kamer zal daarover geïnformeerd worden en tevens over het antwoord op de vraag wat met de resultaten gedaan moet worden. Dat zal op een zodanig tijdstip gebeuren dat de Kamer dit kan betrekken bij de bespreking van de Voorjaarsnota.

Bij de begrotingsbehandeling ging de discussie onder meer over de vraag of er in het kader van de sociale woningbouw in Vinex-uitleglocaties knelpunten zijn. De grote gemeenten signaleren in hun brief dat ernaast nog veel knelpunten zijn en spreken over een bedrag van 300 mln. Dat staat hier echter buiten.

Wat de funderingsperikelen betreft, vinden twee onderzoeken plaats. Het ene betreft de palen en de andere het beton. In een brief aan de Kamer is de timing aangegeven. Het Rijk is daarbij afhankelijk van de medewerking van de gemeenten. De staatssecretaris erkende de problemen en wilde deze zeker niet onder tafel vegen, maar vond het iets te gemakkelijk om deze meteen maar op het bord van het Rijk te deponeren. Belangrijk is hoe de verantwoordelijkheden liggen. Hij merkte op dat niet al te hoge verwachtingen van de brief van de VNG moeten worden gekoesterd.

Hij had zich altijd wat gestoord aan het circuleren van allerlei lijstjes van gemeenten, aangezien zulks de objectiviteit en de duidelijkheid niet ten goede komt. Welbewust is gekozen voor 25 volwaardige GSB-gemeenten als rechtstreekse gemeenten. Gevraagd is daar 5 aanleungemeenten aan toe te voegen. Dat kan een benadering zijn. Een andere benadering kan zijn nog eens te kijken naar de omvang van de opgave. Als daarvoor gekozen wordt, vallen er een paar van die 25 af en komen er enkele bij. Ook na een recent gehouden overleg met een aantal – deels voormalige – stadsvernieuwingsgemeenten was hij nog niet zover om van het aantal van 25 af te stappen. Wel had hij toegezegd dat gelijktijdig met de besluitvorming over het kader en over de verdeling besluitvorming zal plaatsvinden over het verzoek om aan dat lijstje een aantal gemeenten toe te voegen.

De indruk was gewekt dat niet-rechtstreekse gemeenten met projectjes bij de provincie langs moeten. Dat is duidelijk niet de bedoeling. Het is zeer nadrukkelijk de bedoeling dat de grotere niet-rechtstreekse gemeenten, wel programmagemeenten zijnde, op dezelfde wijze worden behandeld door de provincie als de rechtstreekse gemeenten door het Rijk worden behandeld. Daarom vond hij de angst voor meer bureaucratie misplaatst. Daarnaast zijn er kleinere gemeenten welke geen structurele opgave hebben. Die zouden projectgemeenten genoemd kunnen worden.

De staatssecretaris achtte het buitengewoon waardevol dat er in provinciale kring een ontwikkeling gaande is waaruit blijkt dat de provincies er niet alleen maar zijn voor het landelijke gebied, maar ook voor de steden. Het negeren daarvan heeft averechtse effecten. Naar zijn mening zouden pogingen moeten worden gedaan om de provincies zoveel mogelijk te committeren aan het grotestedenbeleid in brede zin en het ISV-proces.

De provincie zal niet uitsluitend fungeren als stempelkantoor en doorgeefluik, maar wordt in de gelegenheid gesteld eigen beleid te voeren. Daarbij is de vraag aan de orde: zijn de provincies in de gelegenheid om ook financiële prioriteiten te stellen? Als het budget te klein is en voor een beleid van algehele versnippering wordt gekozen, is er geen mogelijkheid om prioriteiten te stellen.

In het kader van de GSB-gemeenten golden zes criteria. Bij de ISV-verdeling zijn niet dezelfde criteria aan de orde, hetgeen samenhangt met het feit dat het in de fysieke kolom gaat om een specifieke problematiek. Als dat als uitgangspunt wordt genomen, zal dit consequent moeten gebeuren, waarbij de vraag zich laat stellen waar de streep moet worden getrokken. Indien dit gebeurd is, zullen er natuurlijk altijd gemeentebesturen zijn die vragen: waarom wordt die streep niet iets lager getrokken, zodat wij ook binnen het gebied vallen?

Wettelijk zal worden voorgeschreven dat er afstemmingsoverleg plaatsvindt tussen de G25 en hun omliggende gemeenten. De wijze waarop een en ander is gegaan, moet in het ontwikkelingsprogramma worden aangegeven. Voor de bovenlokale aspecten geldt daarnaast een adviesfunctie voor de provincie. Daarbij gaat het niet om een gedetailleerd ambtelijk proces. In een brief met als eerste ondertekenaar minister Van Boxtel is aangegeven dat de regering een uiterste poging zal doen om ervoor te zorgen dat op uiterlijk op 20 december a.s. de ontwikkelingsprogramma's zijn beoordeeld, onder meer door het CPB.

Het is niet juist te veronderstellen dat de programmagemeenten met allerlei projecten moeten leuren, noch in de richting van het Rijk noch in de richting van de provincies. De VNG heeft gepleit voor een tweedeling in projectgemeenten en programmagemeenten, waarbij de laatste rechtstreekse gemeenten zijn. Er zijn dan twee mogelijkheden. De eerste is dat het aantal programmagemeenten sterk uitdijt, hetgeen tot suboptimalisering van de besluitvorming zal leiden. De tweede is dat het aantal programmagemeenten binnen de perken blijft, terwijl alle andere betrokken gemeenten met een omvangrijke opgave projectgemeenten worden. Dit leek de staatssecretaris geen goede werkwijze.

Voor sleutelprojecten is 540 mln. uitgetrokken. Dat bedrag is nog niet aan de begroting toegevoegd. Aan de ontwikkeling van criteria en verdelingsmechanismen wordt hard gewerkt, maar dit valt buiten het ISV. Er zijn zes sleutelprojecten aangewezen in relatie tot de HSL-stations. Daarbij gaat het om Breda, Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Arnhem.

Hij was het volkomen eens met de randvoorwaarden inzake het kenniscentrum. Als marktpartijen er niet aan meedoen, moet sterk getwijfeld worden aan de meerwaarde van zo'n centrum. Het zal moeten gaan om een gezamenlijke PPS-achtige constructie en als dat enigszins mogelijk is, moet het worden gekoppeld aan de kennisontwikkeling in het kader van het grotestedenbeleid. Daarin zou ook een kenniscentrum voor etnisch ondernemerschap geïntegreerd moeten worden, omdat ook op dit terrein versnippering zoveel mogelijk moet worden voorkomen.

Bij de gemeenten, rechtstreeks of niet rechtstreeks, ligt de regisserende rol in dit geheel. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of via de ontschotting niet de zekerheid wordt weggegeven dat wat inhoudelijk moet gebeuren ook zal gebeuren. De staatssecretaris was van mening dat, als voor ontschotting wordt gekozen, alle consequenties op de koop toe moeten worden genomen. Het was zeker niet zijn bedoeling een geweldig bureaucratisch geheel op te tuigen. Het was zijn bedoeling dat inzicht wordt gegeven in wat de gemeenten beogen en dat periodiek inzicht wordt gegeven in de maatschappelijke effecten van wat gerealiseerd is. Of het op jaarbasis geven van dit inzicht niet te veel bureaucratische rompslomp meebrengt, wilde hij nog bekijken. Hij benadrukte dat het geven van dit inzicht noodzakelijk is, omdat verantwoordelijkheid moet worden afgelegd over wat met het geld gedaan is en wordt.

Het visitatieproces is in de eerste plaats een zaak van de gemeenten. Van groot belang is dat het grotestedenbeleid en het ISV goed op elkaar worden afgestemd. In de doorstartconvenanten was dit nog niet op de juiste wijze geregeld. De nadere brief vormt de basis om tot een groter harmonie te komen.

De staatssecretaris van Economische Zaken stelde dat 40% van het arbeidsvolume en 40% van het nationaal inkomen voor rekening van de G25 komen. Als ook de randgemeenten van de G25 erbij worden betrokken, gaat het om bijna 80% van het nationaal inkomen. De economische betekenis van de steden is derhalve gigantisch. De regering had gekozen voor een benadering waarbij het accent niet zozeer ligt op het bestrijden van de problemen, maar vooral op het benutten van de kansen. Daar de situatie van stad tot stad verschilt, achtte hij maatwerkbenadering essentieel.

Centraal staat dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenten blijft en dat het Rijk daarbij een zo krachtig mogelijke steun geeft. Eind vorig jaar zijn afspraken gemaakt om te komen tot een bundeling van middelen in een fysiek stadseconomiebudget. Daarin wordt door EZ tot het jaar 2010 500 mln. gestort, door VROM 400 mln., terwijl via de opvolger van de STIREA-regeling ten minste 100 mln. eraan toe wordt gevoegd. Voorts is er een tenderregeling die enkele honderden miljoenen omvat en waarbinnen economie een van de prioritaire thema's vormt. Dit alles moet de beoogde meerwaarde opleveren.

Naast deze gebundelde stroom lopen nog sporen waarlangs middelen gaan. Getracht wordt zoveel mogelijk overeenstemming te verkrijgen om die middelen voor dit doel in te zetten. Dit heeft ertoe geleid dat de termijnen die zijn afgesproken voor de toewijzing en benutting van de middelen uit het fysieke stadseconomiebudget gelijk oplopen met de termijnen die door VROM voor het ISV worden gehanteerd. Eind deze maand vindt een indicatieve verdeling plaats van de middelen van VROM en EZ over de G25. Die gemeenten hebben dan een indicatie van de bedragen waarover zij kunnen beschikken. Het gaat hierbij niet om een toezegging inzake de bedragen, want pas aan de hand van de ingediende plannen wordt beoordeeld, o.a. door het CPB, hoeveel geld zij krijgen.

Dit is niet alles. Naast het fysieke stadseconomiebudget is er een niet fysiek deel, hetgeen 220 mln. omvat. Dat bedrag blijft bij EZ en is bedoeld voor zaken in de flankerende sfeer. Dit budget is apart gehouden, omdat het de bedoeling is, het iets ruimer in te zetten dan alleen voor de G25, ofschoon het niet de bedoeling is, het krampachtig af te zonderen. Begonnen wordt met een vrij fors gebundeld budget en naarmate de daarmee opgedane ervaringen positiever zijn, zullen de middelen sterker gebundeld en geconcentreerd worden. Niet te zeggen is welk deel van die 220 mln. terechtkomt bij de G25, maar aangezien de G25 van groot belang zijn voor de nationale economie zal een flink deel van dit bedrag bij de G25 terechtkomen. Het was niet de bedoeling al het geld naar deze gemeenten te laten gaan, omdat ook andere gemeenten recht hebben op nationale aandacht voor hun problemen.

Uit het fysieke stadseconomiebudget worden, wat EZ betreft, zaken aangepakt als herstructurering en revitalisering van verouderde bedrijventerreinen, het terugbrengen van voldoende en betaalbare bedrijfshuisvesting in aan te pakken wijken, bedrijfsverzamelgebouwen, renovatie van verouderde winkelstrips, toeristische infrastructuur en ontsluiting en bereikbaarheid van bedrijfslocaties. In principe zou daaronder ook een project als wonen boven winkels kunnen vallen, hoewel dit meer een volkshuisvestingsaspect betreft en dus voor collega Remkes.

Het niet fysieke deel betreft onder meer de begeleiding van mensen die een bedrijf willen beginnen. Verder omvat het de stimulering van etnisch ondernemerschap, wat een belangrijke mogelijkheid biedt voor verdere integratie. Voorts gaat het om het stimuleren van lokale, kansrijke sectoren en clusters.

De instelling van een zogenaamd winkelgarantiefonds om de monocultuur op het gebied van winkels in steden te doorbreken, sprak de staatssecretaris aan. De vraag is of door het Rijk in dat kader een effectief instrumentarium kan worden ontwikkeld. Hij zegde toe dat de minister van EZ hierop zo snel mogelijk zal reageren.

Afgesproken was dat van de opvolger van de STIREA-gelden ten minste 100 mln. ter beschikking komt voor de G25. In de praktijk zal dit waarschijnlijk veel meer zijn. De STIREA-regeling is een landelijke regeling, zodat ook andere gemeenten voor gelden daaruit in aanmerking kunnen komen. Het betreft een tenderregeling, wat inhoudt dat het verkrijgen van gelden daaruit afhankelijk is van de kwaliteit van de ingediende projecten.

Hij merkte op dat het de bedoeling is om de geldstromen zoveel mogelijk te bundelen en sloot niet uit dat er in de toekomst sprake is van één geldstroom terzake, maar wilde eerst bezien wat de effecten zijn van de bundeling waartoe nu besloten is.

Het ondersteunen van economische activiteiten op wijk- en buurtniveau kreeg steeds meer aandacht van EZ, niet het minst gestimuleerd door het grotestedenbeleid. Dit heeft ertoe geleid dat een model is ontwikkeld dat een systematiek aanreikt voor stedelijke economische planontwikkeling. Daarvan kunnen steden gebruik maken om de stedelijke economie zo goed mogelijk te ontwikkelen.

Verder is een onderzoek gestart waarin het ondernemingsklimaat tussen gemeenten wordt vergeleken. Uit de resultaten daarvan kunnen gemeenten die het minder goed doen leren van gemeenten die de lokale bedrijvigheid goed stimuleren.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA) bood de staatssecretaris van VROM de notitie stimuleringsregeling wonen en winkelen aan, handelend over het herstel van de woonfunctie boven winkels en het doorbreken van de monocultuur in winkelgebieden.

Zij zou de regering eraan houden dat het gaat om een groeimodel en vroeg serieus te bezien of er sprake is van een bedreiging van het volume van het fonds.

Zij onderschreef dat het niet juist is de rekening voor het oplossen van de funderingsproblematiek zonder meer op het bord van het Rijk te leggen. Gekozen is voor geïntegreerd beleid. Sommige gemeenten kunnen hun stadsvernieuwingsprogramma's alleen maar uitvoeren door een belangrijk deel van de stadsvernieuwingsmiddelen te stoppen in het oplossen van de funderingsproblematiek, i.c. het inhalen van een achterstand.

Bezien moet worden of het ambitieniveau in overeenstemming is met de middelen. Zij wilde graag controleren of gedurende het proces doel en middelen met elkaar sporen.

Mevrouw Van 't Riet (D66) constateerde dat er qua hoofdlijnen, achtergronden en doelstellingen geen streep licht zit tussen de opvattingen van de Kamer en het kabinet, hetgeen betekent dat het startschot voor de wetgeving kan worden gegeven. Belangrijk is nu hoe de uitwerking plaatsvindt. Hoe worden de gemeenten betrokken bij de verdeling van de gelden en hoe zit het met de prioriteitenstelling? Wanneer kan daar helderheid over worden gegeven en over de verdeling tussen rechtstreekse, niet-rechtstreekse gemeenten en aanleungemeenten.

Zij vreesde voor verkokering binnen de betrokken departementen. Voorkomen moet worden dat het grotestedenbeleid heilig wordt verklaard en boven de inhoud staat. De criteria moeten duidelijk zijn voor de beoordeling van de projecten en de programma's.

Mevrouw Van 't Riet riep de staatssecretaris van VROM op ten aanzien van de Voorjaarsnota geen nederlagenstrategie te voeren.

Zij vreesde voor bureaucratische rompslomp bij de provincies in het vervullen van hun rol ten aanzien van de niet-rechtstreekse gemeenten. De benodigde kennis en capaciteit hebben zij niet in huis, zodat die opgebouwd moeten worden. Wellicht kan een meer marginale toetsing uitkomst bieden. In elk geval moet vermeden worden dat het provinciale beleid duidelijk verschilt van het rijksbeleid.

De heer Luchtenveld (VVD) wilde voorkomen dat de aandacht en de inzet van gemeentebesturen vooral worden gericht op het voeren van lobby's om hun gemeenten geplaatst te krijgen op lijstjes en veel minder op wat in hun gemeenten moet gebeuren.

Van belang achtte hij het te bezien hoever gemeenten al zijn op het gebied van stedelijke vernieuwing. Als gemeenten de laatste jaren op basis van de tijdelijke regeling aanvragen gehonoreerd hebben gezien, is het heel vreemd ze in de wachtstand te zetten totdat de provincie nader beleid heeft ontwikkeld. Hij wilde de regering de ruimte geven om met een goed voorstel te komen en gaf mee dat zijn fractie graag zou zijn dat het tot een verruiming van de G25 kwam.

Ten slotte pleitte hij voor globale effectmeting, het voorkomen van bureaucratie en aandacht voor de bestaande voorraad in relatie tot het bevorderen van de doorstroming.

De heer Rietkerk (CDA) vroeg wanneer duidelijk wordt of er rechtstreekse gemeenten bijkomen. Verder zou hij graag zien dat ambitie en middelen scherper in beeld werden gebracht. Van de staatssecretaris van VROM verwachtte hij tijgergedrag in het kader van de Voorjaarsnota.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vroeg ten aanzien van de 5% voor beleidsconcurrentie of duurzaamheid en intensief ruimtegebruik criteria zijn.

Zij bepleitte de deelname van bewoners als gelijkwaardige partners in het hele proces en vroeg hoe zoiets gesteund zou worden.

Zij vroeg of gemeenten die moeilijk private partners kunnen vinden een rechtvaardig deel krijgen uit het beschikbaar budget.

Haar fractie zou het op prijs stellen een algehele visie te krijgen van de regering op de wijze waarop met de stads- en wijkeconomie omgegaan wordt.

De heer Poppe (SP) vroeg of het de bedoeling is geweest om in de cijfers over de periode na 2004 400 mln. minder op te voeren.

Hij vond de beantwoording erg bestuurlijk en niet getuigen van visie. Gemeenten moeten het werk doen, maar hebben door allerlei bezuinigingen daarvoor niet de kennis en de capaciteit in huis, zodat externe bureaus moeten worden ingeschakeld die telkens weer het wiel trachten uit te vinden, waardoor veel geld aan de strijkstok blijft hangen. Hij zou graag zien dat het geld efficiënter werd gebruikt. Is het met het oog daarop mogelijk een soort planbureau in te richten om gemeenten de helpende hand te bieden voordat het eigenlijke werk moet worden gedaan?

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wees de heer Poppe op hetgeen is gezegd over het kenniscentrum en was niet van plan zaken en verantwoordelijkheden over te nemen die primair de gemeenten regarderen.

Hij zou het initiatief van mevrouw Van Dok met belangstelling bestuderen.

Hij meldde dat de term «groeimodel» niet in de eerste plaats van financiële betekenis is. In de komende jaren worden budgetten ontwikkeld, voortvloeiend uit het regeerakkoord. Het hoefde geen betoog dat hij zich sterk zou maken om dat waar te maken.

De staatssecretaris was het ermee eens dat er bij de provincies geen bureaucratische rompslomp mocht ontstaan. Het was zeker niet de bedoeling dat provinciale besturen (of departementen) op de stoelen van gemeentebesturen gaan zitten.

Afstemmingsoverleg had alleen plaats tussen centrumgemeenten en randgemeenten.

Hij deelde mee dat duidelijkheid over het aantal rechtstreekse gemeenten, de verdeling van de gelden, enz. vermeld wordt in het kader zoals in eerste termijn aangegeven.

Ten slotte verzocht hij mevrouw Van Dok om over specifieke financiële zaken contact met zijn ambtenaren op te nemen.Ten slotte zegde hij toe nog niet beantwoorde vragen over specifiek financiële zaken schriftelijk – na verzoek van de vaste commissie – te beantwoorden.

De staatssecretaris van Economische Zaken deelde mee dat de Kamer waarschijnlijk eind mei een nota ontvangt over ruimtelijk economisch beleid, waarin de economisch netwerken van de steden een heel centrale plaats krijgen.

De voorzitter van de commissie,

Reitsma

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Van Dok-van Weele (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-Van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Waalkens (PvdA), Spoelman (PvdA), Voorhoeve (VVD).

Naar boven