25 425
Herziening rechterlijke organisatie

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 oktober 1997

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 11 september 1997 overleg gevoerd met minister Sorgdrager van Justitie over de brief van 25 juni 1997 inzake herziening rechterlijke organisatie(25 425, nr. 1).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Koekkoek (CDA) stelde dat thans als het ware een tussenstand opgemaakt kan worden van de herziening van de rechterlijke organisatie. Ontvlechting van het beheer van het openbaar ministerie en de zittende magistratuur per 1 januari 1998 is noodzakelijk. De voornaamste zorg van de CDA-fractie was en is of alle arrondissementen de overgang op tijd en verantwoord kunnen maken. Als dat niet lukt, kan wellicht een gefaseerde overgang overwogen worden.

De CDA-fractie ziet niets in een raad voor de magistratuur. Wanneer een zelfstandig bestuursorgaan met het beheer van de zittende magistratuur belast wordt, is de ministeriële verantwoordelijkheid namelijk uiterst beperkt. De minister van Justitie dient verantwoordelijk te blijven voor de verdeling van middelen over de gerechten. De keuze voor integraal management houdt in dat de president van de rechtbank verantwoordelijk wordt voor het beheer. De vraag is echter aan wie de president van de rechtbank verantwoordelijkheid moet afleggen en of het wel wenselijk is om de president van de rechtbank aan enige instantie verantwoording te laten afleggen voor het beheer. Beheerskwesties kunnen immers raken aan het beleid van de rechter in de taak waarin hij volstrekt onafhankelijk is: het beslissen van geschillen. Er kleven echter ook bezwaren aan, wanneer de president van de rechtbank niet die verantwoordelijkheid krijgt.

De commissie-Leemhuis moet onder andere nagaan hoe bundeling van kantongerechten en rechtbanken kan worden verbonden met geschillenbeslechting op maat. De minister wil het wetsvoorstel Tweede fase herziening rechterlijke organisatie aanpassen en de nabijheid van de rechtspraak voor de burger bevorderen, bijvoorbeeld door het project Justitie in de buurt. Met de president van de rechtbank Den Haag vroeg de heer Koekkoek zich evenwel af ten koste waarvan dat gebeurt. Het geld kan namelijk maar één keer worden uitgegeven binnen een arrondissement.

De minister blijft bij het bestuurlijk bundelen van rechtbanken en kantongerechten. Bij een beperkt budget moet echter binnen de arrondissementen bepaald worden welke vestigingsplaatsen er voor welk soort zaken zijn, hetgeen onvermijdelijk tot fricties leidt. De vraag is dan ook of de arrondissementen hiermee opgezadeld moeten worden of dat centraal bepaald moet worden waar rechters zitting houden. De CDA-fractie heeft steeds duidelijk gemaakt dat zij zeer grote aarzelingen heeft over de opheffing van de kantongerechten. De kantongerechten moeten herkenbaar blijven.

Het kabinet neemt thans geen besluit over de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie. Dat stuit nu niet op bezwaar, omdat de tweede fase uitloopt. Eens zal echter besloten moeten worden of er ook aan de top van de rechterlijke organisatie organisatorische integratie moet plaatsvinden. Er valt iets te zeggen voor een fraai gebouw met één hoogste instantie, maar dat geldt ook voor een gebouw met twee torens: één voor overwegend administratieve rechtspraak en één voor taken die de Hoge Raad nu heeft. Op zichzelf levert de huidige verdeling van de hoogste bestuursrechtspraak over de Hoge Raad, de Raad van State, de Centrale raad van beroep en het College van beroep voor het bedrijfsleven geen grote problemen op. Mochten er competentiegeschillen zijn, dan kan men door de verschillende vormen van samenwerking toch rekening houden met elkaar. Er zou echter ook gedacht kunnen worden aan een bundeling van de hoogste administratieve rechters van de Raad van State, de Centrale raad van beroep en het College van beroep voor het bedrijfsleven met daarnaast de Hoge Raad.

De CDA-fractie vindt het niet verantwoord om de invoering van belastingrechtspraak in twee instanties voor onbepaalde tijd uit te stellen. Dit hangt weliswaar samen met de derde fase, maar deze wens leeft al heel lang. Als de minister hier niet positief op reageert, overweegt de CDA-fractie om hierover een uitspraak van de Kamer te vragen.

Ten aanzien van de Raad van State is sprake van een scheiding van de advisering over wetgeving en de rechtspraak. Het regeringsstandpunt over het Procola-arrest heeft veel te lang op zich laten wachten. De Raad van State houdt nu in de praktijk rekening met dat arrest, maar spoedige wetgeving is gewenst en lijkt ook mogelijk.

In het kader van de herijking van de omvang van de verplichte procesvertegenwoordiging wil de minister de competentiegrens verhogen naar f 10 000, maar de commissie-Van Delden stelt een grens van f 25 000 voor, hetgeen serieuze overweging verdient. De commissie-Van Delden heeft in dit verband ook gesproken over verplichte procesvertegenwoordiging op het terrein van het arbeidsrecht. De CDA-fractie acht het weliswaar mogelijk dat arbeidsrechtszaken ook onder die grens van f 25 000 vallen, maar is de mening toegedaan dat de belangen in arbeidsrechtszaken die grens vaak te boven zullen gaan, waardoor voor vele zaken vanzelf op verplichte procesvertegenwoordiging wordt uitgekomen.

De commissie-Van Delden heeft voorts aanbevolen om het civieleprocesmodel te heroverwegen. De rechtsvordering is inderdaad uiterst moeilijk toegankelijk geworden. De vraag is dan ook of de minister wil streven naar een vereenvoudiging van het civieleprocesrecht, ook al is dat een gigantische klus. Omdat hier nog de nodige studie naar verricht moet worden, zal het zeker nog vijf jaar duren, voordat er op dit punt een wetsvoorstel komt. Als er nu echter niets aan gedaan wordt, zal het nog veel langer duren, hetgeen echt ten nadele van de burger is.

De heer Dittrich (D66) zou, geredeneerd vanuit een situatie waarin de rechterlijke organisatie vrijelijk vormgegeven kan worden, ervoor kiezen dat de eerstelijnsrechtspraak, zichtbaar en efficiënt georganiseerd, plaatsvindt in de nabijheid van de burger op goed bereikbare locaties. De organisatie van de rechtspraak zou ook moeten inspelen op maatschappelijke behoeften, zoals conflictbemiddeling in een vroegtijdig stadium en langere openstelling. De twee jaar geleden door de Kamer aangenomen motie waarin voor een avondrechtbank werd gepleit, heeft geresulteerd in een experiment met langere openstelling van de griffie. Met hetgeen de minister terzake heeft geformuleerd, wordt echter een heel algemeen beeld geschetst, terwijl het grote gevolgen heeft voor de zittende magistratuur. De minister heeft een juiste keuze gemaakt door voorlopig voorrang te verlenen aan het doorhakken van knopen over bestuur en beheer van de rechtspraak. Pas als duidelijk is hoeveel middelen de zittende magistratuur nodig heeft, hoe daar verantwoording over afgelegd moet worden, of er een raad voor de magistratuur nodig is en wat de wenselijke bestuurlijke schaal van gerechten is, kan de tweede fase soepeler geregeld worden.

Bij de bestuurlijke bundeling van kantongerechten en rechtbanken moet ervoor gewaakt worden dat alles op een gegeven moment met alles lijkt samen te hangen. De noodzakelijke reorganisatie moet niet zo onoverzichtelijk groot worden dat er altijd wel op onderdelen fundamentele bezwaren zijn aan te voeren, hetgeen er uiteindelijk in kan resulteren dat er niets gebeurt. In de gewijzigde motie-Dittrich c.s. staat op instigatie van de minister dat het rapport van de commissie van deskundigen en het kabinetsstandpunt daarover niet op 1 januari 1998, maar in de loop van 1997 bij de Kamer moeten zijn. De commissie-Leemhuis is echter pas in juni 1997 ingesteld. Kan de minister toezeggen dat hier ruim voor mei 1998 duidelijkheid over geboden wordt, zodat er bij de kabinetsformatie knopen kunnen worden doorgehakt voor de volgende eeuw?

Bij de rechterlijke macht lijkt de vrees te bestaan dat door alle veranderingen de onafhankelijkheid van de rechter in zijn werk zal worden aangetast. Als politiek Den Haag duidelijk aangeeft dat niemand erop zit te wachten om die onafhankelijkheid aan te tasten, is men evenwel bereid om mee te denken over de vormgeving van een en ander. Als de onafhankelijkheid overeind blijft, maar er wordt wel gekozen voor integraal management, zullen er knopen doorgehakt moeten worden. De heer Dittrich was heel benieuwd naar het advies van de commissie-Leemhuis op dit punt.

In de stukken staat dat de DGO-structuur vervalt en dat er per 1 januari een tijdelijke beheersstructuur opgezet wordt. Dit moet echter niet tot onomkeerbare processen leiden, want de Kamer moet wel de vrijheid hebben om de koers later wat te verleggen. Onder die voorwaarde kan de D66-fractie evenwel akkoord gaan met de door de minister voorgestelde tijdelijke oplossing van een directeur beheer gerechten en de vorming van een gemeenschappelijke beheersdienst. Kunnen en willen de huidige DGO's trouwens wel doorstromen? Misschien kan er ook nog een toelichting gegeven worden op de financiën in dit kader.

De minister heeft haar brief ook naar de voorzitter van de Eerste Kamer gestuurd. Op zichzelf is dat terecht, want er staan zeer fundamentele dingen in. De Eerste Kamer zal ook overleg willen plegen over de vraag wat het meest wenselijk is voor de toekomst. De vraag is dan echter wat te doen, als de Eerste Kamer een heel andere richting op wil dan de Tweede Kamer. Het mag niet zo zijn dat er in de politiek een patstelling gaat ontstaan.

De competentiegrens wordt van f 5 000 naar f 10 000 verhoogd. In de schriftelijke behandeling van de tweede fase heeft de D66-fractie al laten weten dat zij een hoger bedrag op zichzelf denkbaar acht. Zij heeft dan ook geen bezwaar tegen een grens van f 25 000, maar wil wel weten of een verhoging van die grens veel repercussies heeft op de werklast van bijvoorbeeld de griffies.

Overwogen wordt om de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften over te hevelen naar de rechtbanken. De Nederlandse orde van advocaten juicht dit op zichzelf toe, maar vraagt in zijn brief wel waarom de minister niet is ingegaan op de voorstellen van de commissie-Haak.

De derde fase – de voltooiing van de herstructurering van het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming en de bestuursrechtspraak – wordt als het ware in de ijskast gezet in afwachting van de herziening van het bestuur en beheer. Dat lijkt de D66-fractie niet onverstandig. Zij deelt de voorkeur van de minister om het College van beroep studiefinanciering onder te brengen bij de rechtbank, waar blijkens een zojuist uitgereikte brief ook de NVvR voorstander van is. Een betere rechtsbescherming is ook goed voor de studenten.

De minister wil afwachten wat een bij de Raad van State aanhangige zaak zou kunnen betekenen voor de Nederlandse positie. Het is verstandig dat de Raad van State in de tussentijd geen zaken met een Procola-risico behandelt. In haar brief koppelt de minister hieraan de mededeling dat hoger beroep in vreemdelingenzaken voorlopig bij de Raad van State wordt ondergebracht. Uit een recent persbericht blijkt dat het wetsvoorstel terzake pas vorige week naar de Raad van State is gegaan, terwijl hier in de zomer van 1994 bij de opstelling van het regeerakkoord al uitgebreid over gesproken is. Het advies van de Hoge Raad terzake is ook al een tijd geleden uitgebracht. De D66-fractie is er niet zeker van dat dit hoger beroep bij de Raad van State moet liggen en wil weten welke overwegingen hieraan ten grondslag liggen. Het zou ook bij een gerechtshof geplaatst kunnen worden.

De heer Korthals (VVD) was van mening dat de brief van de minister van Justitie veel duidelijkheid geeft over de richting die zij op wenst te gaan. In het debat over de hoofdlijnen van de herziening van de rechterlijke organisatie heeft de VVD-fractie aangegeven dat zij het ingezette tempo wat hoog vond. Daarom heeft zij er het volste begrip voor dat de herziening op sommige punten wat getemporiseerd wordt. Het was de heer Korthals trouwens niet helemaal duidelijk waarom de brief een ander stuknummer heeft gekregen.

De VVD-fractie hoopt dat de reorganisatie van het openbaar ministerie in volle vaart zal doorgaan. In de brief wordt een ontvlechting van de rechterlijke macht en het openbaar ministerie aangekondigd. Daardoor wordt de flexibiliteit bij de verdeling van de budgetten echter enigszins verminderd. De DGO-structuur wordt alweer veranderd. Het is echter de vraag of het een prettige ontwikkeling is dat er voortdurend veranderd wordt. Behoeft dit trouwens een wettelijke basis?

De hoofdofficieren van justitie krijgen steeds meer verantwoordelijkheid voor het beheer van de budgetten. Zijn zij evenwel verantwoording verschuldigd aan het College van procureurs-generaal en moet dat daar dan weer verantwoording voor afleggen aan de minister? Hoe verhoudt zich dat tot de zelfstandigheid? Is de minister hier uiteindelijk wel op aanspreekbaar in de Tweede Kamer? Het is belangrijk dat de zittende magistratuur verantwoordelijkheid gaat dragen voor het beheer. Dat betekent evenwel dat er een ander soort rechters moet komen, dus mensen die meer met beheer, management en dergelijke te maken hebben. Op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven? De adviescommissie toerusting en organisatie van de zittende magistratuur is goed samengesteld. Door de taakopdracht zal men echter al snel komen tot iets wat veel meer geld gaat kosten.

De VVD-fractie gaat ermee akkoord dat het wetsvoorstel tweede fase herziening rechterlijke organisatie voorlopig niet doorgaat. De minister zal later waarschijnlijk wel weer met voorstellen in die richting komen. Zoals gezegd, is het de vraag wat de afhandeling van geschillen op maat en in de wijk aan extra kosten met zich brengt. In eerste instantie lijkt het erg mooi om iedereen naar behoeven te benaderen, maar in de praktijk zal dit alleen maar duur en moeilijk blijken te zijn. Hier zal dus zeer terughoudend mee omgegaan moeten worden.

De heer Korthals vroeg om meer duidelijkheid over de aanstaande experimenten met scheidings- en/of omgangsbemiddeling. Is het de bedoeling om het destijds in de Tweede Kamer aangenomen, maar in de Eerste Kamer verworpen wetsvoorstel inzake een gemakkelijker echtscheidingsprocesrecht nu bij experiment uit te proberen of staat de minister daarbij iets anders voor ogen? Zo ja, is het in feite niet principieel onjuist om op dit soort punten te gaan experimenteren?

Wat de derde fase betreft, gaat de VVD-fractie in grote lijnen akkoord met hetgeen de minister heeft voorgesteld. Dit betekent dat de Raad van State zijn huidige rechtsprekende taken voorlopig zal behouden. In hoeverre is daar bij de Raad van State rekening mee gehouden? Een tijdlang is er sprake geweest van een grote uitstroom van rechtsgeleerd personeel bij de Raad van State, terwijl dat nu misschien onnodig zal blijken te zijn.

De heer Van Oven (PvdA) constateerde dat de minister met haar brief van 25 juni de tweede fase heeft stilgelegd en de derde fase tot nader order heeft uitgesteld, maar dat er wel enkele tussentijdse maatregelen worden genomen. De PvdA-fractie heeft begrip voor de argumenten die de minister hiervoor hanteert, maar het geheel maakt geen erg slagvaardige indruk. De commissie-Leemhuis is pas ruim zes maanden na het uitbrengen van het verslag inzake het wetsvoorstel Tweede fase herziening rechterlijke organisatie en de aanvaarding van de motie-Dittrich ingesteld. Had de Kamer niet wat eerder gemeld kunnen worden dat de herzieningsoperatie uitgesteld wordt? Een dergelijke vertraging leidt in ieder geval tot onzekerheid. Tijdens het rondetafelgesprek met vertegenwoordigers van de rechterlijke macht in september vorig jaar bleek juist dat men behoefte had aan het doorhakken van knopen. Na het uitkomen van het rapport van de commissie-Leemhuis, uiterlijk 31 december, moet hier zo snel mogelijk een nieuwe discussie over plaatsvinden en zal de regering hopelijk tot een meer definitief oordeel komen.

Zoals gezegd, kan de PvdA-fractie leven met aanhouding van het wetsvoorstel tweede fase herziening rechterlijke organisatie. Met haar opsomming van allerlei overigens zeer interessante varianten van geschillenbeslechting wekt de minister in haar brief de indruk dat alles weer open ligt. Is dat zo of wil zij toch vasthouden aan de hoofdlijnen van de tweede fase? Elders spreekt de minister van de door haar onontbeerlijk geachte bestuurlijke bundeling van rechtbanken en kantongerechten. Betekent dit dat zij het traject van de bestuurlijke bundeling weer zal oppakken in januari? Als dat niet gebeurt, zal er her en der in ieder geval wat gerepareerd moeten worden. In bijvoorbeeld het kantongerecht Zuidbroek is thans sprake van een niet meer te verantwoorden exploitatie van gerechtelijke instanties.

Vooruitlopend op de tweede fase, is er nu in alle arrondissementen een coördinerend kantonrechter. Als de tweede fase voor langere tijd wordt uitgesteld, valt wellicht te overwegen om de functie van coördinerend kantonrechter wettelijk te regelen. De PvdA-fractie steunt de gedachte om op korte termijn te komen tot een herziening van het procesrecht in civiele zaken. Wanneer komt er een wetsvoorstel voor met name de uitbreiding van de niet-verplichte procesvertegenwoordiging en de verhoging van de competentiegrens in civiele zaken? Desgevraagd zei de heer Van Oven dat hij voorshands overtuigd is door de argumenten van de commissie-Van Delden dat het misschien praktischer is om de competentiegrens in eerste instantie te beperken tot f 10 000 en op langere termijn te bezien of die tot f 25 000 kan worden uitgebreid. Zolang de tweede fase niet haar beslag krijgt, kan verhoging van de competentiegrens ingrijpende gevolgen hebben voor de aantallen rechters en kantonrechters. Het is de vraag of thans een heel intensief verkeer van rechtbanken naar kantongerechten of omgekeerd bevorderd moet worden.

Het is niet duidelijk of er, wat de derde fase betreft, sprake is van een jarenlang uitstel of van feitelijk afstel. De relatie met de discussie over bestuur en beheer is hier ook minder duidelijk. Omdat er geen direct verband is tussen de tweede en de derde fase, wordt niet helder waarom de derde fase per se op de tweede fase zou moeten wachten. De indruk bestaat dat de integratie van het bestuursrecht in de gewone rechterlijke macht als gevolg van de eerste fase niet voltooid kan worden, zolang de derde fase niet geregeld is. De eerste fase lijkt redelijk succesvol, maar is nog bepaald onaf. Uitgaande van de wenselijkheid van een algemene hogerberoepsgang in bestuursrechtelijke zaken, is het de hamvraag welke instantie daarmee zal worden belast. Hetgeen de minister heeft geschreven over het onderbrengen van hoger beroep in vreemdelingenzaken bij de Raad van State, heeft wel degelijk een anticiperende werking op de besluitvorming ten aanzien van die instantie. Waarom kan er niet al tijdens deze kabinetsperiode een beslissing worden genomen over de derde fase? Juist vanwege die anticiperende werking heeft de PvdA-fractie geen voorkeur voor de Raad van State als instantie voor hoger beroep in vreemdelingenzaken. Ervan uitgaand dat de derde fase zal uitlopen op het onderbrengen van de verschillende sectoren van het bestuursrecht bij de hoven dan wel bij een bestaand hof of een omgebouwde centrale raad van beroep, ligt het meer voor de hand om het hoger beroep in vreemdelingenzaken in dat echelon in te brengen. De Centrale raad van beroep is voorlopig wellicht de veiligste oplossing. De discussie behoort echter gevoerd te worden in het kader van het wetsvoorstel inzake het hoger beroep in vreemdelingenzaken.

Wat de tariefcommissie en het College van beroep studiefinanciering betreft, is de PvdA-fractie het eens met de tussentijdse wijzigingen.

In verband met beheer en organisatie zal ook de bemensing van de rechterlijke macht weer aan de orde komen. De NVvR heeft in dit verband de wens van 100 mln. neergelegd voor vergroting van het aantal rechters en het aantal aan te stellen stafjuristen. Is de minister hierover in gesprek met de NVvR en, zo ja, heeft dit al iets heeft opgeleverd? Is hierbij ook de kwestie van de plaatsvervangers aan de orde gekomen? De minister heeft kennelijk het voornemen om de rol van rechters-plaatsvervangers terug te dringen, maar de vraag is of de rechterlijke macht dit wel kan verstouwen. Is het aandeel dat door plaatsvervangers wordt geleverd, gekwantificeerd en, zo ja, is het dan denkbaar dat dit op korte termijn wordt opgevangen?

Het antwoord van de minister

De minister waardeerde het dat er over dit zeer belangwekkende onderwerp gesproken wordt. Rechtspraak en rechtspleging vormen een heel belangrijk onderdeel van de samenleving en moeten toekomstgericht besproken worden. Alles wat met het recht te maken heeft, staat op het ogenblik niet alleen gigantisch in de belangstelling, maar staat ook gigantisch onder druk. Ook de rechterlijke organisatie staat onder druk, niet alleen door de werklast, maar ook door de toegenomen aandacht en de grotere mondigheid van de burgers. Het is dan ook tijd om een visie te schetsen voor de toekomst. Zoals de heer Dittrich heeft gezegd, hangt alles met alles samen. Daarom moet ook eerst een toekomstvisie ontwikkeld worden, voordat alles part voor part in wetgeving of door middel van reorganisatie aangepakt kan worden. Zonder raamwerk bestaat het risico dat de plannen tussentijds bijgesteld moeten worden.

Door het verslag van de Kamer voelde de minister zich nog gemotiveerder om te proberen, een en ander wat algemener op te zetten. De oorspronkelijke plannen voor de tweede fase behelsden een grote bestuurlijke organisatie van waaruit recht gesproken zou worden. Inmiddels is het inzicht ontstaan dat grootschaligheid niet per definitie goed is en dat bekeken moet worden op welke schaal welk probleem moet worden aangepakt. Bovendien kan door de ontwikkelingen op automatiseringsgebied enerzijds grootschalig en anderzijds gedeconcentreerd gewerkt worden. Deze ontwikkeling vereist heel veel en moet dus heel goed overdacht worden.

Het is een feit dat een minister niet direct sturing kan geven aan het ontwikkelen van een visie op de rechterlijke organisatie. Vanwege de fundamentele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht zal het altijd meer tijd kosten om hier als overheid draagvlak voor te vinden. Het is niet eenvoudig om gezamenlijk iets te ontwikkelen, omdat de rechterlijke macht nooit als zodanig spreekt. Niet iedere rechter of rechtbank voelt zich namelijk vertegenwoordigd door de NVvR. Ook de vergadering van presidenten kan niet de gehele rechterlijke macht vertegenwoordigen. Met andere woorden: het is een organisatie die nooit als één geheel aangesproken kan worden. Een minister kan wel proberen om een richting aan te geven en de organisatie daarvoor te winnen. In de onderhavige brief is geprobeerd, een visie neer te leggen. De aard van de rechterlijke organisatie is ook anders dan die van de meeste andere organisaties. Men werkt aan de eigen vonnissen. Op zichzelf is het een goede eigenschap om terughoudend te zijn, maar het kan ook belemmerend werken bij het inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen.

Ook al heeft de minister thans een andere visie op de doelstellingen van de tweede fase, zij was er wel van overtuigd dat getracht moet worden om de rechtspraak zo dicht mogelijk bij de burger te brengen. Er zal een onderscheid gemaakt moeten worden tussen de verschillende soorten zaken. Zaken van geringere importantie kunnen organisatorisch op een lager niveau afgehandeld worden dan grote ingewikkelde zaken. Haar gedachten gaan uit naar een rechterlijke organisatie met een centrale bestuurlijke eenheid en daarnaast nevenvestigingsplaatsen en mogelijk ook nevenlocaties. Voor de centrale bestuurlijke eenheid wordt voorlopig uitgegaan van de schaal van de huidige rechtbanken. Een nevenvestigingsplaats kan vergeleken worden met een kantongerecht. Vooralsnog bestaat niet het plan om het aantal kantongerechten te verkleinen, al is het mogelijk dat een kantongerecht opgeheven wordt en dat daarvoor in de plaats een ander geopend wordt. De locaties moeten niet per se dezelfde blijven, maar er moeten wel nevenvestigingen komen waar een deel van de rechtbank is gevestigd. Naast de zeer grote rechtbank in Den Haag zijn er bijvoorbeeld kantongerechten in Leiden en Gouda. Die vestigingen moeten blijven bestaan, maar dan moeten daar wel meer soorten recht gesproken kunnen worden dan alleen het recht dat tot de competentie van de kantonrechter behoort. Daarnaast zou er in Zoetermeer een nevenvestiging kunnen komen. De overheid moet de nevenvestigingsplaatsen centraal bepalen en moet daar ook geld voor voteren. Verder moet een rechtbank kunnen besluiten om op een andere locatie, zoals de Brabanthallen of een gemeentehuis, zittingen te houden.

De experimenten met justitie in de buurt liggen op dit moment op het strafrechtelijk gebied. Daarbij kan eventueel aangehaakt worden bij bepaalde civiele procedures, ook al is dat niet de vooropgezette bedoeling. De projecten met justitie in de buurt zijn bedoeld als voorziening op het allerlaagste strafrechtelijke niveau in moeilijke stadswijken. De burger maakt daar voor het eerst kennis met het strafrecht, juist op de gebieden waarop justitie preventief werkt en samenwerkt met andere instanties op het gebied van veiligheid et cetera. In Maastricht is er een experiment met een kantonrechter die in dit verband de functie van vrederechter vervult, maar het is nog niet bekend of dit tot iets leidt. De hoofdlijn is evenwel een centrale rechtbank met een centraal bestuur en een soort satellieten waar een deel van de rechtbank gevestigd is. Niet alleen wordt de burger hierdoor dichter bij huis met de rechtspraak geconfronteerd: het is ook gunstig voor het werkklimaat in een rechtbank. Het is ook de bedoeling dat men niet zijn leven lang in één vestiging rechter blijft. Voorwaarden hiervoor zijn een goed bestuur en een goede automatiseringsinfrastructuur.

Als gevolg van de tweede fase vindt uiteindelijk een bestuurlijke integratie plaats van de kantongerechten in de rechtbanken. De dure kantonrechters moeten ook kunnen worden ingezet voor zaken binnen de rechtbank, bijvoorbeeld opleidingen. Jonge rechters moeten op de nevenvestigingsplaatsen kunnen deelnemen aan de rechtspraak. Als zij een paar jaar ervaring hebben, moeten zij net als de meer ervaren kantonrechters op één dag een reeks strafzaken kunnen afdoen. Het komt ook steeds meer voor dat kantonrechters rechter-plaatsvervanger zijn en dus gewoon in de rechtbank functioneren en dat rechters kantonrechter-plaatsvervanger zijn. En dat zijn lang niet altijd de vice-presidenten. Er is dus in feite al sprake van een wisselwerking. De minister zag dan ook geen principieel bezwaar tegen de bestuurlijke integratie.

Op de suggestie van de heer Van Oven dat deze voornemens via een wijzigingsvoorstel ingebracht kunnen worden, merkte de minister op dat er niet te snel gehandeld moet worden. Het is niet mogelijk om de reorganisatie bij wet te regelen, zonder de structuur van de rechterlijke macht vormgegeven te hebben. Na de discussie hierover kan bekeken worden welke delen van het wetsvoorstel doorgang kunnen vinden en aan welke delen eventueel nader vormgegeven moet worden. Met het onderhavige wetsvoorstel kan de huidige visie van de minister namelijk niet bereikt worden. Wanneer het advies van de commissie-Leemhuis is verschenen, zal er zeer snel een kabinetsstandpunt volgen met gedachten over een nieuwe beheersstructuur. Daarvoor is wel veel geld nodig, hetgeen impliceert dat een en ander in het volgende regeerakkoord opgenomen moet worden. De minister streefde ernaar om tijdig een visie te geven, opdat een volgend kabinet hier verder mee kan gaan.

Op dit moment is er 70 mln. voor automatisering gereserveerd. Structureel is er 60 mln. om een eerste stapje te zetten op weg naar het papierloze kantoor. Verder wordt er geïnvesteerd in een uitbreiding van de strafrechtsector. De financiering van de kantongerechten en nevenvestigingsplaatsen zal ettelijke honderden miljoenen vergen. Omdat de nieuwe organisatie van de rechterlijke macht misschien wel honderd jaar mee moet, zal pas op basis van het kabinetsstandpunt en het advies van de commissie-Leemhuis een nieuw wetsvoorstel opgesteld worden. Aan de rechterlijke organisatie kunnen geen termijnen gesteld worden voor de implementatie van deze herziening. De eerste fase is nog maar net afgerond. Verder is er sprake van reorganisatie bij het OM en de Raad van State. Omdat de rechterlijke organisatie zo stabiel mogelijk moet zijn, moet er voorzichtig omgegaan worden met veranderingen.

In reactie op de opmerking van de heer Van Oven dat er al tientallen jaren gediscussieerd wordt over de herziening van de rechterlijke organisatie, herhaalde de minister dat niet zo maar een besluit genomen kan worden over principiële zaken als bestuur en beheer. Hetzelfde geldt voor de reikwijdte van de onafhankelijkheid. Het is onverantwoord om te besluiten over de toekomst van de rechterlijke organisatie, zonder dat de discussie over het beheer is afgerond. De onderhavige brief is bedoeld om de gegevens te analyseren, opdat er in het regeerakkoord tot een blauwdruk gekomen kan worden. De besturen van de rechtbanken moeten zo stevig worden dat zij bestand zijn tegen een reorganisatie in de volgende eeuw. Zoals de heer Korthals oppert, is het inderdaad de vraag wat de regering in een dergelijke rechterlijke organisatie wil investeren.

Na de constatering van de heer Korthals dat de minister eigenlijk niet wil doorgaan met de integratie van kantongerechten en rechtbanken in de tweede fase, beaamde de minister dat zij thans één bestuur per arrondissement wil hebben van waaruit de nevenvestigingen worden bestuurd. De kantongerechten blijven wel fysiek bestaan, maar de rechtspraak die er gepleegd wordt, moet uitgebreid worden. Er moeten niet alleen kantonrechters werken, maar ook bijvoorbeeld politierechters en bestuursrechters. In reactie op de opmerking van de heer Van Oven dat hij weinig verschil ziet tussen het wetsvoorstel en de visie die de minister zojuist heeft ontvouwd, zei de minister dat de redenering nu vanuit een heel andere invalshoek wordt opgebouwd. De kans is dan ook groot dat zij het onderhavige wetsvoorstel zal intrekken en met een nieuw voorstel zal komen, nadat de commissie-Leemhuis advies heeft uitgebracht.

Integraal management betekent dat rechters belangstelling moeten hebben voor management en daarvoor opgeleid moeten worden. Met zijn opmerking dat de onafhankelijkheid alleen gelegen zou moeten zijn in de beslissing en niet in de organisatie, slaat de heer Korthals de spijker op de kop. De samenleving mag best eisen stellen aan de organisatie en de werkwijze van de rechterlijke macht. De centrale overheid kan echter niet bepalen dat er voor een bepaalde hoeveelheid geld een bepaald aantal vonnissen geproduceerd moet worden. Over de interne verdeling van het budget, hetgeen daarmee gedaan moet worden en de manier waarop hiervoor verantwoording afgelegd moet worden, wordt ook binnen de zittende magistratuur heel verschillend gedacht. Ook al wordt de president integraal verantwoordelijk gesteld, dan nog moet er iemand de bedrijfsmatige en financiële zaken beheren. Dat zou een opgewaardeerde DGO kunnen zijn. Het is een slechte zaak dat niemand thans weet waar de DGO verantwoordelijk voor is, omdat het departement zo'n grote invloed heeft op het beheer in een rechtbank. Met het oog op de onafhankelijkheid en de sturing op afstand, zou het beheer aan de colleges zelf gelaten moeten worden, als er maar op de een of andere manier verantwoording voor wordt afgelegd. Vanwege de directe relatie tussen een college en de minister, raakt dit de onafhankelijkheidsdiscussie. De commissie-Leemhuis zal bepaalde opties uitwerken voor een tussenoplossing, maar dit is niet eenvoudig.

Als rechters van nature wat meer affiniteit zouden hebben met beheer, zou er een directeur aangewezen kunnen worden, waar de president dan weer over gaat. Als gekozen zou worden voor een constructie met een algemeen directeur die niet lid is van de rechterlijke macht, zal de organisatie die waarschijnlijk niet als hoofd zal accepteren. Bovendien kan er zo geen hiërarchische relatie gecreëerd worden, terwijl dat tot op zekere hoogte wel mogelijk is wanneer de president aan het hoofd wordt gezet. Het model dat momenteel het meest wordt aangehangen, behelst een collectief bestuur met de president als voorzitter en een lid van het bestuur dat specifiek bedrijfsorganisatorisch georiënteerd is. Dan nog zal er echter een voorziening getroffen moeten worden voor het geval dit model niet werkt. Als een rechtbank slecht functioneert, zal er toch ingegrepen moeten kunnen worden, hoe moeilijk dat ook is. Daarom zal een voorstel ook nog even op zich laten wachten. Juist in een samenleving waarin zelfs de sociale zekerheid geflexibiliseerd wordt, zal de rechterlijke organisatie houvast moeten bieden. Als mensen niet meer het gevoel hebben dat zij daar rechtvaardigheid en recht kunnen krijgen, valt de samenleving uit elkaar.

De minister beaamde dat zij haar brief ook naar de Eerste Kamer heeft gestuurd, omdat de Eerste Kamer bij grote projecten altijd in een lastige positie zit. Zij kan na behandeling in de Tweede Kamer alleen maar slikken of stikken. En dat stikken heeft ongelooflijk grote consequenties. Bovendien zou de minister het prettig vinden om nu te weten hoe men in de Eerste Kamer over dit soort ontwikkelingen denkt. De minister wist nog niet hoe zij moet omgaan met de door de heer Dittrich geschetste patstelling. Vooralsnog verwachtte zij niet de Tweede Kamer en de Eerste Kamer volstrekt tegengestelde gedachten hebben. Aan de heer Korthals gaf de minister wel toe dat de regering ermee moet oppassen om beleidsmatige brieven ook aan de Eerste Kamer te sturen. Deze fundamentele zaak is daar evenwel ook al in juni in het beleidsdebat over de begroting van Justitie aan de orde gekomen.

Een ander groot punt wordt gevormd door de derde fase. De eerste fase, de integratie, is niet slecht verlopen. Vanwege de geschiedenis is het echter niet verstandig om alle bestuursrechtspraak in de gewone rechterlijke organisatie op te nemen. Er zijn goede ervaringen opgedaan met bepaalde vormen van rechtspraak bij de Raad van State. Daarom wordt er thans niet alleen in de boezems van de departementen van Binnenlandse Zaken en van Justitie, maar ook met de Raad van State gediscussieerd over de vraag welk principe moet prevaleren. Uit die discussies is naar voren gekomen dat het in elk geval logisch moet zijn en dat er niet alleen maar vanwege het principe gereorganiseerd moet worden. De Raad van State is een logische keuze voor rechtspraak bij geschillen tussen bestuursorganen. Ook voor rechtspraak in eerste en enige aanleg bij de Raad van State zijn er argumenten. Er wordt ook wel voor gepleit om alle zaken van de Centrale raad van beroep naar de Raad van State over te brengen, maar zaken die de sociale zekerheid betreffen, horen daar niet bij thuis. Het kabinet heeft besloten om voorlopig nog geen definitieve beslissing te nemen.

Het wetsvoorstel inzake de invoering van het hoger beroep in vreemdelingenzaken ligt bij de Raad van State. Het kabinet koos hiervoor, omdat het personeel daar de expertise heeft. Wanneer dit bij een hof of meerdere hoven ondergebracht zou worden, zou alles gereorganiseerd moeten worden, terwijl het wellicht een tijdelijke situatie is. Na een definitief besluit kan het personeel hier beter op voorbereid worden. Het is wel de vraag of de formatie van de Raad van State kwantitatief voldoende is op dit moment. Het doorhakken van de knoop voor de derde fase hangt dan ook meer af van de visie op de rechterlijke organisatie in de toekomst. Daarna kan hier stapsgewijs aan gewerkt worden. Bovendien is niet duidelijk of de derde fase wel als eerste afgehandeld moet worden. Het zal nog een jaar of vier à vijf duren, voordat uiteindelijk besloten zal worden wat er moet gebeuren.

De minister was verheugd over de instemming van de Kamer met onderbrenging van de Tariefcommissie en het College van beroep studiefinanciering bij bestaande colleges. Het zijn namelijk kwetsbare instanties. Het College van beroep studiefinanciering heeft te maken met een heel wisselende werkdruk. Bovendien is het werk buitengewoon eenzijdig. Ook daarom is het beter om het College van beroep studiefinanciering te integreren in een groter geheel. In antwoord op de vraag van de heer Koekkoek of dit ook de wens van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is, antwoordde de minister dat haar collega zich terecht inzet voor de rechtsbescherming van studenten. Het tijdstip van de integratie zal echter gerelateerd worden aan eventuele wijzigingen in het stelsel van studiefinanciering. Het is zeker niet de bedoeling om langs deze weg de studiefinanciering te beëindigen.

De uitspraak van het Hof in de Procola-zaak is bekend. Twee Nederlandse zaken zijn om procedurele redenen niet ontvankelijk verklaard. Een probleem dat in Straatsburg aan de orde wordt gesteld, moet namelijk vanaf het allereerste begin van de procedure aan de orde gesteld worden. Dat is echter niet gebeurd. Er lopen nu nieuwe zaken van mensen die van het begin af aan gewraakt hebben, maar het kan nog vele jaar duren, voordat er een uitspraak van het Hof te Straatsburg is. De Procola-uitspraak werd in het begin negatief beoordeeld, maar later is er verandering gekomen in dat denken. Wanneer er een scheiding aangebracht wordt tussen de mensen die zich met het een of het ander bezighouden, behoeft het Procola-probleem zich niet voor te doen. Waar dit probleem zich zou kunnen voordoen, wordt nu gebruik gemaakt van IBD'ers, opdat het geen mensen zijn die in de volle raad geadviseerd hebben over een bepaald wetsvoorstel.

In reactie op de opmerking van de heer Dittrich dat het roostertechnisch heel moeilijk zal zijn om bij interne roulatie het Procola-risico uit te sluiten, zei de minister dat de Raad van State haar had verzekerd, de eerste te zijn om hierop te letten. Ook in die zin is het te betreuren dat het Hof in Straatsburg niet tot een uitspraak is gekomen. Daarnaar gevraagd door de heren Koekkoek en Van Oven, kon de minister niet toezeggen dat zij wetgeving zal initiëren om de indruk van belangenverstrengeling bij de Raad van State te vermijden. Op suggestie van de heer Korthals wilde de minister wel een notitie hierover toezeggen. Vanwege de complexiteit van de materie kon zij echter geen termijn noemen. Als er een scheiding wordt aangebracht, ontstaan er twee soorten staatsraden. Iemand die in de advisering heeft gezeten, kan dan eigenlijk niet meer in de rechtspraak terechtkomen. Ook zullen dan niet meer alle staatsraden lid zijn van de volle raad. En zo spelen er nog diverse elementen een rol.

Het rapport-Van Delden geeft aan dat het mogelijk en gewenst is om het civiele proces te stroomlijnen. Het zal nog wel een jaartje duren, voordat alle adviezen over vereenvoudiging van de procedure verwerkt zijn. Ook al was het aanvankelijk de bedoeling dat deze operatie parallel zou lopen met het wetsvoorstel Tweede fase herziening rechterlijke organisatie, de fundamentele herziening zal nog iets langer op zich laten wachten.

De minister maakte zich evenals de heer Korthals zorgen over de overgang van het beheer. Beheer is van oudsher niet het sterkste onderdeel van het OM en de zittende magistratuur. Het openbaar ministerie moet z'n zaken op 1 januari 1998 op orde hebben. Als de minister evenwel het gevoel zou hebben dat het beheer in een arrondissement niet op orde is, dan vindt de overgang niet plaats. In antwoord op een vraag van de heer Koekkoek antwoordde de minister dat de overgang van het beheer in principe in een keer voor de gehele rechterlijke macht moet plaatsvinden en niet per arrondissement.

De commissie-Haak is in het leven geroepen vanwege de hoge werkbelasting van de Hoge Raad. Ongeveer een kwart van de zaken bestond uit zaken ingevolge de wet-Mulder. Dat zijn relatief gezien echter kleine zaken; een groot deel kan in de voorbereiding worden afgedaan. De werkdruk wordt echter als zeer ernstig gevoeld. Het is niet nodig om de werkdruk in deze fase van de herziening mee te nemen, maar er wordt wel overwogen om de zaken ingevolge de wet-Mulder over te brengen naar een gerechtshof. Hier zullen echter nog adviezen over gevraagd worden.

Er ligt een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer om de belastingrechtspraak onder de Algemene wet bestuursrecht te brengen. Belastingrechtspraak in twee instanties wordt daarin echter niet overwogen. Uit onderzoek blijkt dat de gebruikers van het belastingrecht buitengewoon tevreden zijn. Ook al worden belastingzaken nu door de gerechtshoven behandeld en gaan zij daarna, met alle gevolgen van dien, naar de Hoge Raad, voor de minister heeft belastingrechtspraak in twee instanties op dit moment geen prioriteit.

De staatssecretaris van Justitie heeft de Kamer bij brief van 11 juli experimenten met scheidings- en/of omgangsbemiddeling aangekondigd. Dit zijn op zichzelf staande experimenten die binnen de grenzen van het huidige wettelijke kader plaatsvinden. Niemand wordt belet om naar de rechter te gaan: het is een voorstel dat aan mensen wordt gedaan. Het doel van de experimenten is, ervaring op te doen met verwijzing door een rechter naar een bemiddelaar. Hier is namelijk al veel over gesproken, ook binnen de advocatuur.

Nadere gedachtewisseling

De heer Dittrich (D66) memoreerde dat hij gezegd had dat alles met alles samen lijkt te hangen en dat hij daaraan de waarschuwing verbonden had dat er niet tot stilstand gekomen moest worden. Op elk onderdeel kunnen namelijk wel wat bezwaren worden aangevoerd. De minister heeft de bedoeling om de dingen broksgewijs aan te pakken, nadat onder andere het rapport van de commissie-Leemhuis bekend is. Het lijkt een goede zaak om op die manier vooruitgang te boeken.

De heer Dittrich benadrukte nogmaals dat het belangrijk is dat bij de opstelling van het regeerakkoord over alle informatie terzake beschikt kan worden, opdat er dan goede afspraken gemaakt kunnen worden voor de volgende eeuw.

De heer Van Oven (PvdA) zei dat zijn fractie zich voor de korte termijn kan vinden in hetgeen door de minister is voorgesteld voor de tweede fase, maar dat zij er nog niet van overtuigd is dat het rapport van de commissie-Leemhuis en het standpunt van de regering daarover automatisch tot intrekking van het wetsvoorstel Tweede fase herziening rechterlijke organisatie zullen leiden. De PvdA-fractie vreest dat dit tot onnodig uitstel en te lang durende onzekerheid zal leiden. De beslissing hierover moet pas na 1 januari, als het rapport er is, genomen worden. Als het wetsvoorstel wordt ingetrokken, moet wel de functie van coördinerend kantonrechter geregeld worden en moet ook gekeken worden naar de exploitatie van kantongerechten. Op zichzelf was de heer Van Oven het met de minister eens dat er niet zo maar kantongerechten gesloten moeten worden, maar in den lande staan her en der toch gebouwen waarvan de exploitatie nauwelijks verantwoord is.

De heer Van Oven was niet overtuigd van de noodzaak om de derde fase voor vier à vijf jaar uit te stellen. Op een gegeven moment zal er een instantie aangewezen moeten worden. Aan de hand van de door de minister toegezegde notitie over de effecten van het Procola-arrest en de mogelijkheden om dit af te wikkelen, kan wellicht verdergekomen worden met de derde fase.

Tot slot herinnerde de heer Van Oven aan zijn vragen over de bemensing van de rechterlijke macht, de functie van rechters-plaatsvervangers en de 100 mln. van de NVvR.

De minister hoopte in de eerste termijn duidelijk te hebben gemaakt dat er wel degelijk voortgang wordt gemaakt, al resulteert dit niet meteen in grote beslissingen. Er is sprake van een proces waarbij in de door de minister aangeduide richting wordt gewerkt, en waarbij ook de rechterlijke macht is betrokken. Aanvankelijk stond de rechterlijke macht buitengewoon negatief tegenover bijvoorbeeld het idee van een gerechtsbestuur, maar zij ziet langzamerhand in dat de president een soort algemeen directeur moet zijn van een rechterlijk college. Dergelijke stappen vormen uiteindelijk de basis voor het welslagen van de uitvoering van een wet.

In het eerstvolgende nummer van Recht vooruit zal een tussenrapportage van de commissie-Leemhuis verschijnen. Daaruit valt op te maken waar die commissie mee bezig is.

Net als de heer Dittrich was de minister van mening dat met het volgende regeerakkoord stappen gezet moeten kunnen worden. Dit betekent inderdaad dat de conclusies van de regering vóór mei 1998 bij de Kamer moeten liggen. De minister merkte voorts op dat zij daar actief bij betrokken hoopt te zijn.

Ook al is de heer Van Oven niet overtuigd van de noodzaak hiervan, de minister achtte de kans groot dat het huidige wetsvoorstel moet worden ingetrokken. Sommige delen van het wetsvoorstel zullen echter wel doorgang vinden. De functie van coördinerend kantonrechter moet inderdaad in dat kader wettelijk geregeld worden. Wellicht kan dit tegelijk met de wettelijke regeling van de functie van coördinerend vice-president plaatsvinden.

Er zullen in den lande zeker kantongerechten zijn waarvan de exploitatie niet meer verantwoord is. Het sluiten daarvan is evenwel iets anders dan het sluiten van kantongerechten om andere redenen. Het gaat de minister erom dat er geen kaalslag plaatsvindt in de kantongerechtsstructuur.

De notitie over het Procola-arrest kan voor het einde van het jaar aan de Kamer toegezonden worden. Wat de derde fase betreft, zal er inderdaad op een gegeven moment een knoop doorgehakt moeten worden.

Er is een wetsvoorstel om een advocaat in het eigen arrondissement en het eigen ressort uit te sluiten van het rechter-plaatsvervangerschap. Hierdoor wordt voor de burger de schijn van belangentegenstellingen het beste vermeden. Ook al zijn er goede ervaringen met de advocaat als rechter-plaatsvervanger en is er geen aanwijzing dat dit niet op een integere manier gebeurt, die consequentie moet getrokken worden. De rechtbanken zullen hiervoor gecompenseerd moeten worden door creatief om te gaan met de CAO-afspraken over de 36-urige werkweek. Er zijn trouwens al rechtbanken die geen advocaten uit het eigen arrondissement meer inzetten als rechter-plaatsvervanger. In dit verband is het melden van nevenfuncties ook van groot belang. Dat gebeurt nog niet optimaal en helaas is er geen sanctiemogelijkheid. Dit punt moet dus echt de aandacht krijgen van de presidenten en ook van de individuele rechters. Het denken over het rechter-plaatsvervangerschap moet in ieder geval doorgaan.

De voorzitter van de NVvR heeft ooit, schattenderwijze, gezegd dat er wel 100 mln. nodig is voor vergroting van het aantal rechters en stafjuristen. Er zullen echter ettelijke honderden miljoenen nodig zijn voor de gedachten die de minister heeft ontvouwd. Naast de 60 mln. die nu structureel voor automatisering wordt gevoteerd, is er ook geld nodig voor personeel. Het aantal rechters moet echter niet zomaar worden uitgebreid; er moet ook bekeken worden hoe het meest doelmatig met de capaciteit omgesprongen kan worden. De Kamer moet zich in ieder geval realiseren dat er met de hele rechterlijke organisatie meer geld gemoeid zal zijn dan op dit moment. Het is niet zo dat de NVvR een claim van 100 mln. heeft neergelegd. Er vindt voortdurend overleg plaats met de NVvR op alle mogelijke niveaus. Als op een gegeven moment geconcludeerd wordt dat er meer geld nodig is dan nu, is het overigens beter om structureel bedragen aan de rechterlijke organisatie toe te voegen. Desgevraagd zei de minister dat uit de begroting zal blijken dat voor automatisering structureel 60 mln. toegevoegd zal blijven worden en dat er, zij het mondjesmaat, voor de strafrechtssector een aantal voorzieningen zal worden getroffen.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), Meyer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).

Naar boven