25 420
Uitkomsten Programma Beheer en Interdepartementaal beleidsonderzoek natuurbeheer

nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 15 april 1999

In vervolg op het algemeen overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de vaste commissie) van 16 maart 19991 zend ik u hierbij de concept-Regeling natuurbeheer, de concept-Regeling agrarisch natuurbeheer2 en mijn reactie op de aan de vaste commissie gezonden brieven met commentaar van LTO Nederland, Landschapsbeheer Nederland, In Natura, de Federatie Particulier Grondbezit, SBNL en de Vereniging Natuurmonumenten.

De regelingen zijn opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten voor de heroverweging van het Programma Beheer en de resultaten van het overleg daarover met de vaste commissie op 10 februari 1999 (25 420, nr. 15) en 16 maart 1999.

Beide concept-Regelingen worden op de kortst mogelijk termijn door mij vastgesteld en aan de Commissie van de Europese Unie voorgelegd ter goedkeuring van de steunverlening en voor het verkrijgen van mede- financiering uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Land- bouw, op grond van de in voorbereiding zijnde Verordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling.

Ik streef ernaar de regelingen per 1 januari 2000 in te laten gaan.

Twee regelingen

De Regeling natuur geeft de mogelijkheid subsidie te verstrekken voor de instandhouding van natuur, bos, landschap en recreatiemogelijkheden, voor functiewijziging, inrichting en ontwikkeling van landbouwgronden tot nieuwe bos- en natuurgebieden, voor omvorming van bestaande bos- en natuurgebieden en voor het treffen van effectgerichte maatregelen daar waar de heersende milieuomstandigheden de instandhouding of ontwikkeling van bos en natuurwaarden in de weg staan.

De Regeling agrarisch natuurbeheer geeft de mogelijkheid subsidie te verstrekken voor de instandhouding van natuurwaarden op landbouwgronden – met name de botanische kwaliteit en het weidevogelbestand – voor inrichtingsmaatregelen waarmee de instandhouding van deze waarden beter gewaarborgd wordt en voor de instandhouding en het herstel van landschapselementen.

Financiële aspecten

Met de nieuwe regelingen wordt het ambitieniveau voor de kwantiteit en kwaliteit van bos, natuur en landschap in Nederland, dat in de Nota Programma Beheer (december 1997) is vastgelegd, geïnstrumenteerd.

De financiële consequenties van de nieuwe regelingen zijn voor het beheer van natuur, bos en landschap en voor agrarisch natuurbeheer – los van vastgestelde beleidsintensiveringen op het gebied van agrarisch natuurbeheer en landschap – budgettair neutraal ten opzichte van de bestaande regelingen. Voor de investeringen in functiewijziging, ontwikkeling en omvorming is – net als voor het thans vigerende stelsel – het financieel meerjarenkader van de begroting van LNV uitgangspunt.

De uitvoeringskosten van het nieuwe stelsel zullen, als gevolg van de omschakeling naar een systeem waarin meer op kwaliteit gecontroleerd zal worden, de eerste jaren licht stijgen, waarna zij zullen worden teruggebracht tot het niveau van het vigerende stelsel door een verdere ontwikkeling van een op het nieuwe stelsel toegesneden methodiek van monitoring en controle. Deze methodiek zal in overleg met de betrokken organisaties ontwikkeld worden.

Resultaten van het gevoerde overleg

Op 29 maart jl. heb ik bestuurlijk overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de betrokken organisaties. De concepten van de regelingen, de beheerpakketten en de daarbij behorende tarieven die in dit overleg ter discussie stonden kregen de steun van deze organisaties. Geconcludeerd werd dat het vele overleg dat de afgelopen maanden is gevoerd een goed resultaat heeft opgeleverd. Daardoor kan worden vastgesteld dat de belangrijkste discussiepunten waarvan ook in eerder genoemde brieven aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gewag is gemaakt, zijn uitgewerkt in voor de betrokken organisaties aanvaard- bare oplossingen.

Ter nadere toelichting hierop het volgende:

* De doelpakkettensystematiek is vereenvoudigd.

Centraal in het resultaat van de heroverweging staat de vereenvoudiging van de doelpakkettensystematiek. De eerder dit jaar voorgestelde aanpak werd op hoofdlijnen gesteund door de vertegenwoordigers van de betrokken organisaties maar een definitief oordeel werd door verschillende betrokkenen afhankelijk gesteld van een beoordeling van het eindresultaat.

Het overleg over de systematiek met een groot aantal betrokkenen en deskundigen heeft geresulteerd in:

– minder pakketten, met name in de Regeling natuurbeheer. Ten behoeve van het agrarisch natuurbeheer is een relatief ruim aantal pakketten gehandhaafd om agrariërs voldoende keuzemogelijk- heden te bieden. Tevens zijn enkele gebiedspakketten, die vooral bedoeld zijn voor samenwerkingsverbanden, opgenomen. Daarbij is nauw aangesloten bij de Tijdelijke regeling agrarisch natuurbeheer.

– subsidiemogelijkheden voor instandhouding en ontwikkeling van natuur waarmee de kwaliteitsdoelstellingen gericht ondersteund worden, onder andere door in de zogenoemde plus pakketten – daar waar dit eenduidig en eenvoudig controleerbaar is – af te rekenen op basis van het natuurresultaat,

– stapelbaarheid van de pakketten voor bos en natuur, recreatie en landschap voor zover dat leidt tot zinvolle combinaties,

– eenvoudige voorwaarden en sancties,

– eenduidige beschrijvingen van gewenste terreincondities en de in de terreinen voorkomende soorten en – voor zover noodzakelijk – de bij het pakket behorende beheersactiviteiten.

Hiermee is de doelpakkettensystematiek een consistent en werkbaar geheel geworden.

* Reële vergoedingen.

De vergoedingen voor de Regeling natuur (basis- en pluspakketten) zijn gebaseerd op gemiddelde, genormeerde werkelijke kosten.

De vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer zijn gebaseerd op de gederfde inkomsten ten opzichte van een bedrijfsvoering waarin de instandhouding van de betreffende natuurwaarden niet actief wordt bevorderd. De bij de berekening van deze vergoedingen gehanteerde systematiek is gelijk aan die welke voor de thans vigerende Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling wordt gebruikt. Hierbij merk ik op dat ik met LTO- Nederland heb afgesproken dat de effecten van een veranderende bedrijfsvoering als gevolg van de introductie van MINAS vanaf 2001 zullen doorwerken in de tarieven voor agrarisch natuurbeheer. Het komende jaar zal benut worden om te bepalen hoe dat vormgegeven zal worden.

De subsidiebedragen van beide regelingen zullen jaarlijks worden aangepast voor inflatie.

Met de VNG ben ik overeengekomen dat gemeenten 100% beheersubsidie kunnen verkrijgen, mits ten gunste van het bureau beheer landbouwgronden een voorkeursrecht wordt gevestigd en het betreffende terrein overeenkomstig zijn hoedanigheid in het bestemmingsplan wordt bestemd.

Ik ben van mening dat met deze systematiek subsidies kunnen worden verstrekt die geheel voldoen aan de breed gedragen wens tot reële vergoedingen.

* Het sturingsmodel is verder uitgewerkt.

Aan de basis staat dat de provincies de bestaande en de gewenste situatie in kaart brengen, rekening houdend met het door het Rijk gestelde kader met betrekking tot de doelen van het natuur-, bos- en landschapsbeleid. Op grond hiervan worden provinciale quota voor nog te realiseren doelen door Rijk en provincies gezamenlijk vastgesteld in een bestuurlijke afspraak.

Vervolgens zullen de provincies voor alle gebieden waar veranderingen van functie en vergaande ingrepen in bestaande bos- en natuurgebieden (omvorming) aan de orde zijn, via de gebiedsbegrenzing, doeltoewijzing en programmering de uitvoering van het beleid aansturen.

De Dienst Landelijk Gebied (DLG) toetst inrichtings- en omvormingsvoorstellen van eigenaren daaraan, waarna LASER de aanvraag (namens de Minister) vaststelt.

Alle aanvragen betreffende het beheer van bestaande bossen en natuurterreinen en voor agrarisch natuurbeheer gaan rechtstreeks naar de uitvoeringsorganisatie LASER.

De Dienst Landelijk Gebied toetst of aan de eisen van het aangevraagde beheerspakket is voldaan. Voor het overige kan worden volstaan met een toets aan landelijke budgetplafonds.

* Samenwerkingsverbanden en collectieven.

De vaste commissie en de organisaties hebben gevraagd de collectieven een volwaardige plaats te geven in de beide regelingen. Dit is nadrukkelijk gebeurd.

Hiervoor heb ik twee mogelijkheden in de Regelingen opgenomen. In de eerste mogelijkheid fungeert het samenwerkingsverband als intermediair en geeft het de subsidies één op één door aan de beheerders. In de tweede mogelijkheid kan het samenwerkingsverband de subsidie volgens eigen regels doorsluizen.

In beide gevallen kan voor agrarisch natuurbeheer gebruik gemaakt worden van zogenaamde collectieve gebiedspakketten, een fenomeen dat voortvloeit uit de Tijdelijke regeling agrarisch natuurbeheer die dit jaar voor het Groene Hart en Waterland is opengesteld.

De regelingen bevatten de nodige eisen ten aanzien van de werkwijze van de collectieve beheerders en het doorsluizen van de subsidies. Ik meen daarmee een goede balans te hebben gevonden tussen handelingsvrijheid van de collectieven enerzijds en het verzekeren van de juiste besteding van de middelen anderzijds. Ik zal mij met dit argument bij de Commissie van de EU inzetten voor goedkeuring van beide mogelijkheden.

Gezien het maatschappelijk belang van agrarische natuurverenigingen, mede in het licht van het streven naar een vitaal platteland, en om deze samenwerkingsverbanden in staat te stellen bovengenoemde taken te verrichten stel ik ten laste van het Stimuleringskader, Programma vernieuwing landelijk gebied een toeslag ter beschikking voor elke hectare waarvoor via het samenwerkingsverband een subsidieovereenkomst wordt gesloten. Voor het jaar 2000 bedraagt de toeslag f 35,– per hectare. Ik zal dit in een afzonderlijke regeling vastleggen.

* Continuïteit bij functieverandering.

Er was bij verschillende betrokkenen zorg over de continuïteit van de beheersvergoedingen in geval van functiewijziging.

In de Regeling natuur wordt voor functieverandering voor 30 jaar een overeenkomst gesloten. Voor alle overige subsidiabele activiteiten (instandhouding, inrichting, ontwikkeling, omvorming, effect gerichte maatregelen en recreatie) is de contractduur 6 jaar. Om een beheerder die een overeenkomst heeft voor functieverandering, voldoende zekerheid te bieden voor de vergoeding van het beheer zal jaarlijks voor het areaal waarvoor functieverandering is overeengekomen een apart subsidieplafond (budget) worden ingesteld. Daarnaast krijgt een beheerder waarmee een overeenkomst voor functieverandering is gesloten, gedurende de looptijd van die overeenkomst (30 jaar), met voorrang boven nieuwe aanvragen, verlenging van de beheersovereenkomst (mits aan de voorwaarden van de regelingen is voldaan, telkens voor perioden van 6 jaar).

* Positie van pachters

De vaste commissie, LTO-Nederland en de Federatie Particulier Grondbezit hebben gevraagd de positie van pachters in reservaatsgebieden (het z.g.n. overgangsbeheer) opnieuw te bezien.

Hiervoor heb ik de volgende voorziening getroffen. Indien met het overgangsbeheer de geldende – door de provincies vastgestelde – natuurdoelstellingen bereikt worden dan kan dit beheer, zolang de ondernemer dat wenst, voortgezet worden. Waar dat niet het geval is, sta ik eenmalige verlenging van de overeenkomst toe, waarna alleen nog beheerssubsidie zal kunnen worden verstrekt op basis van de Regeling natuur.

Bij de grote terreinbeherende organisaties bestond zorg over het ontbreken van subsidiemogelijkheden voor door hen verpachte gronden, die gelegen zijn in beheersgebieden dan wel reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden.

Ik acht het juist dat de pachters van deze organisaties dezelfde mogelijkheden krijgen om subsidie te ontvangen als andere pachters in deze gebieden. Daarom heb ik dat in de Regeling agrarisch natuurbeheer mogelijk gemaakt.

De terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties kunnen, voor de terreinen die zij zelf beheren en waar de beoogde natuurkwaliteit aanwezig is, een beroep doen op de Regeling natuur, ongeacht of dat terrein in een bestaand of begrensd bos- of natuurgebied of een agrarisch natuurgebied ligt.

* Landschapsonderhoud.

Door de vaste commissie is gevraagd het landschapsbeheer volwaardig mee te nemen.

De provincies hebben gevraagd om voldoende mogelijkheden voor een flexibele invulling.

Hiervoor heb ik de volgende voorzieningen getroffen. Landschapsonderhoud maakt onderdeel uit van beide regelingen. Landschapspakketten hebben betrekking op instandhouding van landschapselementen. Daarnaast kan inrichtingssubsidie worden aangevraagd voor aanleg en herstel.

Teneinde een te grote versnippering van de beschikbare middelen te voorkomen kunnen landschapspakketten worden aangevraagd in landschapsgebieden die door de provincies worden begrensd. Deze gebieden liggen in beginsel in «Gebieden Behoud en Herstel» uit het SGR, in bestaande bos- en natuurgebieden en in beheersgebieden Rbon voorzover daar ook thans landschapspakketten zijn opengesteld. De provincies stellen ook vast welke pakketten in deze gebieden worden opengesteld. Zodoende worden de beschikbare middelen ingezet in die gebieden waar het landschap – met het oog op de nog aanwezige waarden – de meeste zorg behoeft en wordt tevens de mogelijkheid geboden voor de provincies om de werkingssfeer toe te snijden op de regionale omstandigheden.

De brieven van eerdergenoemde organisaties bevatten naast bovengenoemde punten nog een aantal meer gedetailleerde vragen en opmerkingen. Daarop geef ik u mijn reactie in de bijlage bij deze brief.1

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Handelingen II nr. 57, vergaderjaar 1998–1999.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven