nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 1 december 1997
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of de titelwijziging
moet worden gezien als een nieuwe naam voor de zittende psychologen en pedagogen
dan wel als erkenning van een nieuw basisberoep, merk ik op dat met de titelwijziging
is beoogd een nieuw basisberoep in het leven te roepen. Deze doelstelling
is verwoord in de memorie van toelichting en zal inhoud krijgen door de algemene
maatregel van bestuur die de opleiding en de nadere invulling van het deskundigheidsgebied
van de gezondheidspsycholoog zal regelen.
In deze algemene maatregel van bestuur krijgt de gezondheidszorgpsycholoog
een beperkter deskundigheidsgebied dan het deskundigheidsgebied dat was voorzien
voor de klinisch psycholoog; als gevolg daarvan zullen ook minder hoge opleidingseisen
worden gesteld.
Voor het in het leven roepen van een nieuw basisberoep is zowel door de
CONO als door de beroepsverenigingen – het Nederlands Instituut van
Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van pedagogen en onderwijskundigen
(NVO) – gepleit. Ten tijde van de totstandkoming van het daartoe strekkende
advies van het CONO was de BOKA nog niet opgericht.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie met betrekking
tot het begrip individuele gezondheidszorg merk ik op dat het feit dat een
beroepsbeoefenaar is opgeleid tot gezondheidszorgpsycholoog niet betekent
dat deze niet op terreinen buiten de individuele gezondheidszorg werkzaam
kan zijn. Dit geldt niet alleen voor de gezondheidszorgpsychologen maar ook
voor de overige in artikel 3 van de Wet BIG genoemde beroepen.
De vragen van de leden van de CDA-fractie naar de betrokkenheid van de
BOKA bij de totstandkoming van de regelgeving inzake de gezondheidszorgpsycholoog,
beantwoord ik als volgt.
De oprichting van de BOKA in juli 1996 had als voornaamste doel het kunnen
uitoefenen van invloed op maatregelen die moeten worden genomen om de overgang
van de huidige (klinisch) psychologen en (ortho)pedagogen die wat betreft
hun opleiding en/of werkervaring een vergelijking met de door de nieuwe algemene
maatregel van bestuur te stellen opleidingseisen voor de gezondheidszorgpsycholoog
kunnen doorstaan, naar het (BIG) register van gezondheidszorgpsychologen
goed te laten verlopen. De fase van advisering door het veld was met het advies
van de Raad BIG van september 1995 in beginsel afgerond en het traject van
voorbereiding van de algemene maatregel van bestuur was in juli 1996 in een
vergevorderd stadium. Ik wijs er voorts op dat de BOKA, gelet op het relatief
geringe aantal leden, niet als een representatieve beroepsvereniging kan worden
aangemerkt. In dat opzicht verschilt de positie van de BOKA van die van het
NIP en de NVO. Door het NIP en de NVO worden zeer grote aantallen (klinisch)
psychologen (ruim 8000) onderscheidenlijk (ortho)pedagogen (ruim 300) vertegenwoordigd.
Voorts zijn door deze beroepsverenigingen kwaliteitswaarborgen voor de uitoefening
van de beroepen die zij vertegenwoordigen ontwikkeld (opleidingseisen, toetsing
van vakbekwaamheid, registratie, verenigingstuchtrecht e.d.). Deze activiteiten,
gericht op de bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, maakt
hen meer dan de behartigers van de belangen van hun leden. Een en ander is
de reden geweest dat het NIP en de NVO via hun vertegenwoordiging in het CONO
bij de voorbereidingen van het onderhavige wijzigingsvoorstel, en later, op
eigen titel, bij de totstandkoming van de nieuwe algemene maatregel van bestuur
die de opleidingseisen bevat, zijn betrokken.
In het licht van het vorenstaande ligt het niet in de rede om afzonderlijk
overleg met de BOKA te plegen over het ontwerp van die algemene maatregel
van bestuur, zoals de CDA-fractie voorstelt. Daar komt nog bij dat het ontwerp-besluit
reeds ter advisering aan de Raad van State is voorgelegd en het geen besluit
betreft dat ingevolge de Wet BIG moet worden voorgehangen.
Ik heb, nadat ik van de oprichting van de BOKA had kennis genomen, die
organisatie aangeraden haar opvattingen via de NVO te ventileren en voorts
het NVO verzocht de BOKA daartoe de gelegenheid te geven. Eenzelfde gedragslijn
is gevolgd jegens het CONO naar aanleiding van het verzoek van de BOKA te
mogen participeren in het CONO.
Inmiddels hebben de contacten tussen het NIP en de NVO enerzijds en de
BOKA anderzijds ertoe geleid dat de BOKA deelneemt in de door de eerste twee
genoemde organisaties en de betrokken opleidingsinstellingen opgerichte overkoepelende
raad die toezicht houdt op de uitvoering van het stelsel van maatregelen die
door de betrokken organisaties in het leven is geroepen om de doorstroming
van de huidige (klinisch) psychologen en de (ortho)pedagogen naar het (BIG)register
van gezondheidszorgpsychologen in goede banen te leiden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers