25 415
Aanpassing van een aantal wetten in verband met de invoering van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen)

nr. 11
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 november 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel XVI wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel C wordt vervangen door:

C

Artikel V wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt «de bedrijfsverenigingen» vervangen door: het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

3. Aan het artikel worden vier leden toegevoegd, luidende:

2. Op verzoek van een belanghebbende, die als gevolg van de overgang van de vrijwillige verzekering op grond van artikel 59a van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet naar de vrijwillige verzekering op grond van Hoofdstuk VI van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze wet:

a. een dagloon heeft op grond van artikel 84, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dat lager is dan de grondslag waarnaar zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, of

b. een premie is verschuldigd op grond van artikel 84, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die hoger is dan de premie die hij op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet was verschuldigd op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet;

stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen gedurende een periode van vijf jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van deze wet, een ander dagloon of een ander premiebedrag vast dan als bedoeld in artikel 84, eerste lid, onderdeel b en derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

3. De vaststelling van het andere dagloon, bedoeld in het tweede lid, geschiedt zodanig dat het bedrag dat ten grondslag zou liggen aan de uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, indien betrokkene op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet recht zou hebben gehad op een uitkering op grond van die wet, elk jaar na de inwerkingtreding van deze wet geleidelijk lager wordt vastgesteld. De vaststelling van het andere premiebedrag, bedoeld in het tweede lid, geschiedt zodanig dat het premiebedrag, zoals dat op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet ten aanzien van betrokkene gold op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, elk jaar na de inwerkingtreding van deze wet geleidelijk hoger wordt vastgesteld.

4. Uiterlijk met ingang van de dag gelegen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet worden het dagloon en de premie voor de belanghebbende, bedoeld in het tweede lid, vastgesteld op grond van artikel 84, eerste lid, onderdeel b, en derde lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het tweede en derde lid. Bij die regels kan voor situaties, waarin het tweede of derde lid onvoldoende voorziet, worden afgeweken van die leden.

b. In onderdeel BB, onder 2., wordt in het voorgestelde artikel 6, eerste lid, «en de Werkloosheidswet» vervangen door: de Werkloosheidswet.

2

Artikel XXIV wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel B wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

Aan artikel 3 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de persoon die op grond van het tweede lid als ingezetene wordt aangemerkt, doch buiten Nederland woont, gelden de bepalingen van deze wet, met inachtneming van de specifieke regels die in deze wet ten aanzien van deze persoon zijn gesteld.

b. Aan onderdeel C wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

3. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

7. Toekenning ten aanzien van de in artikel 3, derde lid, bedoelde persoon, vindt niet eerder plaats dan met ingang van de dag dat hij in Nederland woont.

c. Voor de tekst van onderdeel M wordt het cijfer «1.» geplaatst, waarna een tweede onderdeel wordt toegevoegd, luidende:

2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste lid, onderdeel c, is tevens van toepassing op de jonggehandicapte die buiten Nederland is gaan wonen en op wie artikel 3, derde lid, van toepassing is.

3

Artikel XXVI wordt als volgt gewijzigd:

Aan het artikel wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

E

Na artikel VII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIa

Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen wordt aan artikel 78, zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een derde en vierde zin toegevoegd, luidende:

Met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet wordt gelijkgesteld een wachtgeld als bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. De derde zin en deze zin vervallen met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 als bedoeld in artikel 53 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.

Toelichting

Algemeen

Deze nota van wijziging vloeit in hoofdzaak voort uit de toezegging van de zijde van het kabinet, gedaan tijdens het wetgevingsoverleg met de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de Aanpassingswet Pemba op 10 november 1997, om een invoeringsregeling te treffen voor personen die overgaan van de vrijwillige AAW-verzekering naar de vrijwillige WAO-verzekering. Die overgang brengt zonder invoeringsregeling een grote lastenverzwaring met zich in de premiesfeer en een verlaging van de grondslag waarnaar de WAO-uitkering wordt berekend als arbeidsongeschiktheid intreedt. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt nog een beperkt aantal technische onvolkomenheden te herstellen. Een en ander wordt in het navolgende toegelicht.

Toelichting op onderdelen

1

a

In artikel V van de Invoeringswet Pemba is de overgang geregeld van personen die nu vrijwillig verzekerd zijn op grond van de AAW. Zij gaan over naar de vrijwillige WAO-verzekering. Het gaat hierbij om de verzekering van gewezen AAW-verzekerden die door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen werkzaamheden verrichten in het kader van ontwikkelingssamenwerking.

Recentelijk is naar voren gekomen dat deze overgang voor een aantal groepen, waaronder missionarissen en zendelingen, zonder overgangsregeling, abrupt grote inkomensgevolgen met zich zou brengen. Deze inkomensgevolgen zijn tweeledig.

1. Deze groepen worden bij de vrijwillige WAO-verzekering met een forse premiestijging geconfronteerd, wanneer er vanuit wordt gegaan dat zij een verzekering afsluiten waarbij het minimumloon wordt verzekerd. Zij betalen onder het regime van de AAW in het algemeen een zeer laag minimumtarief (f 145,– per jaar), omdat zij meestal een laag inkomen hebben. Bij arbeidsongeschiktheid zouden zij op grond van de AAW-bepalingen niettemin een uitkering ontvangen, gebaseerd op het minimumloon.

Bij de vrijwillige WAO-verzekering zou, als betrokkene in aanmerking zou willen komen voor een WAO-uitkering, gebaseerd op het minimumloon (het AAW-niveau), dat per jaar neerkomen op een premiebedrag van ten hoogste ca. f 2300,–.

2. In het kader van de vrijwillige WAO-verzekering wordt uitgegaan van een dagloon dat niet hoger kan worden gesteld dan hetgeen men naar het oordeel van het Landelijk instituut sociale verzekeringen daadwerkelijk derft. Daar betrokken groepen veelal een laag inkomen hebben, zou met de onmiddellijke overgang naar de vrijwillige WAO-verzekering het dagloon aanmerkelijk lager worden gesteld, als gevolg waarvan de uitkering ook naar een lager bedrag wordt berekend. Bij dat lagere dagloon valt uiteraard de vermelde premiestijging lager uit.

Ofschoon de betrokken groep onder het AAW-regime tegen zeer lage kosten is verzekerd, acht het kabinet een abrupte overgang naar een naar verhouding hoge premielast c.q. lage uitkeringsgrondslag voor de betrokken groep niet redelijk. In verband daarmee is voor de betrokken groep een invoeringsregeling getroffen in artikel V van de Invoeringswet Pemba. Deze regeling voorziet in een geleidelijke, evenwichtige toegroei in vijf jaar naar het uitkerings- en premieregime van de WAO. Daartoe zijn vier leden aan artikel V toegevoegd.

Het tweede lid geeft aan onder welke voorwaarden de invoeringsregeling geldt. Het gaat om wijzigingen als gevolg van de overgang van de vrijwillige verzekering AAW naar de vrijwillige verzekering WAO. Dat betekent dat een betrokkene dus voordien verzekerd moet zijn geweest op grond van de vrijwillige verzekering AAW. Voorts dient de invoeringsregeling toepassing te vinden aan de hand van een verzoek van betrokkene. In artikel V wordt niet aangegeven wanneer dat verzoek moet zijn gedaan. Het kabinet stelt zich echter voor dat met de termijnen waarbinnen zo'n verzoek moet worden gedaan soepel wordt omgegaan. Niet alleen in verband met het tijdstip waarop deze invoeringsregeling bekend is geworden, maar ook in verband met de bereikbaarheid van de betrokken groep personen. Bij ministeriële regeling zullen regels worden gesteld omtrent die verzoektermijn.

Zodra het verzoek van een betrokkene binnen is, kan het Lisv overgaan tot een definitieve vaststelling van het tijdelijk anders geldende premiebedrag en dagloonbedrag op grond van de invoeringsregeling.

Het derde lid geeft aan hoe de geleidelijke toegroei naar het nieuwe systeem gestalte zou dienen te krijgen. Het dagloon van betrokkene, dat voor inwerkingtreding van het Pemba-complex veelal op het niveau van het minimumloon is vastgesteld, wordt vanaf 1998 tot en met 2002, in vijf jaarlijkse stappen geleidelijk verminderd tot het werkelijke loon dat betrokkene verdient. Uitgaande van het werkelijke loon dat betrokkene verdient, wordt de huidige premiehoogte van betrokkene afgezet tegen het premieniveau dat voor betrokkene geldt bij dat werkelijke loon. Het premieniveau wordt in vijf jaarlijkse stappen geleidelijk verhoogd naar het reële op de WAO gebaseerde premiebedrag.

In elk geval ingaande 2003 gelden de bepalingen van artikel 84 WAO inzake het dagloon en het premiepercentage in volle omvang. Een en ander wordt in het nieuwe vierde lid expliciet aangegeven.

Het vijfde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling verdere regels worden gesteld. Voor gevallen waarin het tweede of derde lid niet voldoende voorziet, kan worden afgeweken van die leden. Te denken valt hierbij onder meer aan hetgeen dient te gebeuren bij tussentijdse wijzigingen in het inkomen van betrokkene of in het premiepercentage voor de vrijwillige verzekering op grond van de WAO.

b

Dit betreft een tekstuele verbetering.

2

De wijzigingen die nog ten aanzien van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) worden voorgesteld strekken ertoe te verzekeren dat voor de bijzondere categorie van personen die op grond van artikel 3, tweede lid, bij algemene maatregel van bestuur als ingezetene worden aangemerkt, het Wajong-uitkeringsregime onverkort van toepassing is. Bij de voorbereiding van het desbetreffende besluit is echter gebleken dat de huidige wettekst in dit opzicht onvoldoende helder is.

Via artikel 3, tweede lid, is het mogelijk om het begrip «ingezetene» met bepaalde groepen personen uit te breiden. Daarbij kan worden gedacht aan jeugdige personen die in het buitenland wonen en een zekere band met Nederland hebben. Deze personen zijn thans voor de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet verzekerd indien zij in het Besluit uitbreiding en beperking kring volksverzekerden 1989 worden genoemd. Het voornemen is om daarbij voor de Wajong zoveel mogelijk aan te sluiten. De bedoelde personen worden door middel van het besluit op grond van artikel 3, tweede lid, ook als ingezetenen aangemerkt, opdat deze personen ook als jonggehandicapten kunnen worden aangemerkt en onder de werkingssfeer van de wet vallen. In de Wajong is echter ook geregeld dat het recht op de uitkering eindigt indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen (artikel 17, eerste lid, onderdeel c). Het zou onduidelijk kunnen zijn of deze bepaling ook van toepassing is op de bedoelde personen, nu die personen, wonend buiten Nederland, op grond van de algemene maatregel van bestuur ex artikel 3, tweede lid, juist als ingezetene worden aangemerkt. Evenmin biedt de wet duidelijkheid over de ingang van het recht op uitkering voor personen die in het buitenland arbeidsongeschikt worden. De onderhavige wijzigingen beogen hierin helderheid te brengen.

a

Met de wijziging onder a wordt tot uitdrukking gebracht dat voor de personen die vallen onder het besluit op grond van artikel 3, tweede lid, en die dus, in het buitenland wonend toch als ingezetene worden aangemerkt, een aantal specifieke regels uit de wet geldt. Hierbij wordt met name gedoeld op het nieuwe artikel 6, zevende lid, en artikel 17, vierde lid.

b

De wijziging onder b strekt ertoe de in artikel 3, derde lid, bedoelde persoon recht te geven op een Wajong-uitkering als deze weer in Nederland woont. Dit betekent dus ook dat het recht op Wajong-uitkering niet wordt toegekend zolang de betrokkene nog in het buitenland woont.

c

De wijziging onder c stelt buiten twijfel, dat voor personen, bedoeld in artikel 3, derde lid, het recht op Wajong-uitkering, evenals voor de andere jonggehandicapten, eindigt wanneer zij (weer) buiten Nederland gaan wonen.

3

Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen – naar verwachting 1 januari 1998 – wordt de WAO van toepassing op het overheidspersoneel. Voorts zal geregeld worden dat laatstgenoemde wet per die datum ook van toepassing wordt op (gewezen) overheidswerknemers die in het genot zijn van een wachtgeld. Op grond van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen zal de Werkloosheidswet op zijn vroegst op 1 januari 2000 van toepassing worden op degene die, op het moment dat de Werkloosheidswet van toepassing wordt op het overheidspersoneel (op zijn vroegst 1 januari 1999), in het genot is van een wachtgeld.

In de periode dat de wachtgelders nog niet onder de werkingssfeer van de Werkloosheidswet zijn gebracht zal de vervangende premie van artikel 78, zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering net zoals op uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet van toepassing dienen te zijn op wachtgelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

Naar boven