25 411
Interdepartementaal beleidsonderzoek: bodemsanering

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 oktober 1997

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 11 september 1997 overleg gevoerd met minister De Boer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het rapport «Gerede grond voor groei» van het interdepartementaal beleidsonderzoek bodemsanering (heroverweging) en het naar aanleiding daarvan uitgebrachte kabinetsstandpunt(Kamerstuk 25 411, nr. 1).

Bij dit overleg waren tevens aan de orde:

– financiering problematiek particuliere tankeigenaren (VROM-97–499);

– jaarrapport 1996 Stuurgroep bodemsanering van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen (BSB); derde evaluatie van de BSB-operatie (VROM-97–584);

– advies van de technische commissie bodemsanering (TCB) over het rapport «Gerede grond voor groei» (VROM-97–635);

– ontwerp-AMvB houdende regels met betrekking tot het in de bodem lozen van vloeistoffen (Lozingenbesluit bodemsanering) (VROM-97–654);

– jaarverslag bodemsanering 1996 (VROM-97–724).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Vos (GroenLinks) zag geen dringende redenen voor de ingrijpende beleidswijziging die het kabinet naar aanleiding van het rapport «Gerede grond voor groei» wil doorvoeren in het bodemsaneringsbeleid. Zij vond ook dat het kabinet te vroeg een keuze heeft gemaakt. Zo zijn er nog geen resultaten van experimenten in het kader van «Stad en milieu» en zijn ook de eindresultaten van de evaluatiecommissie Wet milieubeheer nog niet beschikbaar. Deze commissie heeft al wel de «early warningrapportage» uitgebracht, maar mevrouw Vos had begrepen dat dit nog maar een tussenrapportage is. Zij kon in deze rapportage ook geen aanleiding vinden voor een fundamentele beleidswijziging. Uit dit rapport en andere stukken blijkt dat het nog schort aan een goede uitvoeringspraktijk, dat bestaande mogelijkheden vaak onvoldoende worden gebruikt en dat er gebrek is aan nieuwe financieringsbronnen en financieringsgronden. Op die punten moet er inderdaad verbetering komen, maar hiervoor leek haar de voorgestelde beleidswijziging niet per se nodig. Met het verlaten van het uitgangspunt dat er multifunctioneel gesaneerd moet worden, wordt een groot risico gelopen. Het streven naar zo schoon mogelijke grond wordt daarmee verlaten en bij functiegericht saneren zal op den duur steeds méér vervuiling worden geaccepteerd. Zij wilde dan ook het uitgangspunt van multifunctionaliteit blijven hanteren.

Daarbij tekende zij nog aan dat al in een eerder stadium is afgesproken dat in bijzondere gevallen van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, zoals technische problemen die multifunctioneel saneren onmogelijk maken, of extreem hoge kosten. De bewijslast dat afwijking van het uitgangspunt nodig is, ligt dan echter bij degene die de afwijking voorstaat en het uitgangspunt van multifunctionaliteit wordt daarmee niet verlaten.

Opvallend vond zij dat milieuhygiënische overwegingen slechts een bijkomende rol hebben gespeeld in het interdepartementaal beleidsonderzoek bodemsanering. Op blz. 5 van de kabinetsreactie wordt immers gezegd dat de omvang van de bodemverontreiniging, de beschikbare rijksmiddelen en de dreigende stagnatie van stedelijke ontwikkeling aanleiding voor het heroverwegingsonderzoek waren.

De stelling in het kabinetsstandpunt dat door de beleidswijziging het milieurendement toeneemt, omdat per tijdseenheid nu meer gevallen kunnen worden aangepakt, vond zij niet terecht en ook niet onderbouwd. Bij het milieurendement gaat het immers vooral om de kosten, niet zozeer om de tijd waarin een sanering wordt gerealiseerd. Wel kan in individuele gevallen het milieurendement een overweging zijn om af te zien van multifunctioneel saneren, namelijk als dat saneren weer veel milieuoverlast zou veroorzaken of de kosten ervan exceptioneel hoog zijn, terwijl het toekomstige gebruik niet absoluut een volledig schone bodem vereist. Dit moeten echter uitzonderingen blijven.

Zij steunde het streven om door middel van creatieve voorstellen meer geld voor bodemsanering beschikbaar te krijgen, o.a. door het ontwikkelen van fiscale faciliteiten, maar het instrument van groen beleggen wilde zij toch niet gaan inzetten voor bodemsanering. Groen beleggen moet gericht blijven op duurzame ontwikkelingen in de toekomst, en niet mede gericht worden op het opruimen van vervuiling uit het verleden. Dat laatste zou, zo verwachtte zij, het imago van groen beleggen ook geen goed doen.

De bereidheid van de minister om gemeenten tegemoet te komen die door financiële bijdragen aan grote aantallen tankeigenaren in problemen dreigen te komen, betekent nog slechts een deel van de oplossing. Dit biedt immers nog niet de garantie dat alle gedupeerden ook daadwerkelijk een financiële bijdrage zullen krijgen. Volgens de minister bestaan er in diverse gemeenten goede regelingen voor dubbelgepakte tankeigenaren, maar mevrouw Vos had begrepen dat er ook gemeenten zijn waar dergelijke regelingen (nog) niet bestaan. Zij drong erop aan dat de minister een zodanige regeling treft dat álle dubbelgepakte tankeigenaren op steun kunnen rekenen.

Ten slotte informeerde zij in dit verband naar de stand van zaken met de BOOT-operatie.

De heer Lansink (CDA) vond het teleurstellend dat er geen uitzicht lijkt te zijn op instelling van een fonds voor de financiering van bodemsanering bij particuliere olietanks. Bij de verzekeraars valt inderdaad niets te halen en ook de oliemaatschappijen voelen blijkbaar weinig voor het geven van een bijdrage. Hij vroeg overigens of over dat laatste al zekerheid bestaat. Positief is dat er gemeenten zijn die willen nagaan of er financieel iets te doen valt voor die gevallen waarin er indertijd wel gesaneerd is, maar die sanering later onvoldoende bleek te zijn. Ook positief is dat de minister zich bereid verklaart om aan die gemeenten een financiële bijdrage te geven. Hij kon zich daarbij een soort bonus-malusregeling voorstellen, in die zin dat gemeenten die zelf een behoorlijke financiële bijdrage leveren, een hogere bijdrage van de minister krijgen dan gemeenten die zelf weinig of niets bijdragen.

Het rapport «Gerede grond voor groei» betekent inderdaad een aanzienlijke beleidswijziging. Met het oog hierop leek het hem terecht om na te gaan of o.a. de «early warningevaluatie» daar voldoende argumenten voor heeft geleverd. In ieder geval brengt deze beleidswijziging risico's met zich mee, bijvoorbeeld het risico dat er over een paar jaar een nieuwe koerswijziging wordt doorgevoerd. Indertijd is door kabinet en Kamer misschien al te gretig het begrip «multifunctionaliteit» omarmd. Toen vervolgens zaken als de kwestie-Lekkerkerk aan de orde kwamen, was bij de heer Lansink al de vraag opgekomen of het absolute begrip «multifunctionaliteit» niet te ver ging, maar er werd toen nog gedacht dat het hoogstens 1 mld. zou kosten om alle grond volgens dit principe schoon te maken. Later is die raming verhoogd naar zo'n 10 mld. en inmiddels ligt de raming op ruim 100 mld. en wordt ervan uitgegaan dat het ook 100 jaar zal duren. Tegen die achtergrond vond hij het begrijpelijk dat met steeds meer klem de vraag naar voren komt of het zo nog wel kan. Anderzijds is indertijd al een nuancering aangebracht, door af te spreken dat zou worden uitgegaan van «multifunctionaliteit, tenzij». Hij steunde dat nog steeds, omdat dan multifunctionaliteit uitgangspunt blijft en daar alleen van kan worden afgeweken in die gevallen waarin werkelijk kan worden aangetoond dat de milieufactor niet in het geding is.

Hij merkte vervolgens op dat het begrip «functionaliteit» dat het kabinet in het nieuwe beleid wil hanteren, aan de hand van twee criteria wordt ingevuld, namelijk langs de lijn van het milieurendement en langs de lijn van het gebruiksrendement. Tussen beide soorten begrippen zit echter een behoorlijke marge, in dezelfde zin als het geval is bij de begrippen «ja, tenzij» en «nee, mits» die bijvoorbeeld bij medisch-ethische vraagstukken een grote rol spelen. Hij zag dan ook het risico dat over enige tijd het milieurendement min of meer als criterium wordt verlaten, waarmee in feite steeds verder afgegleden wordt langs het hellend vlak.

Met de aanpassingen die het kabinet nu voorstaat, wordt de saneringsperiode teruggebracht tot 40 jaar. Door intensivering van particuliere investeringen wil het kabinet dat nog verder terugbrengen tot 25 jaar. Bodemsanering is echter in een dichtbevolkt land als Nederland van groot belang en dat klemt temeer als meer ondergronds wordt gebouwd. De heer Lansink vroeg dan ook of de minister mogelijkheden ziet om de financiële ruimte met ingang van volgend jaar iets groter te maken. Daarmee wordt ook de werkgelegenheid in weg- en waterbouw bevorderd. Indertijd is wel eens gesteld dat er onvoldoende plannen liggen, maar hij had begrepen dat dit inmiddels anders is komen te liggen.

Hij zou het op prijs stellen wanneer met zijn opmerkingen, vooral die over het risico dat steeds verder afgegleden wordt langs het hellend vlak, rekening wordt gehouden bij de opstelling van het nieuwe NMP-3. Hij besefte zeer wel dat een draagvlak is ontstaan voor de koerswijziging door het overleg met VNG, IPO en bedrijfsleven over de integrale aanpak. Die biedt inderdaad mogelijkheden, maar geeft anderzijds ook risico's, omdat in het kader van die integrale aanpak wat meer gewicht gegeven kan worden aan de nieuwe functie.

Ten slotte vond hij dat in de kabinetsreactie niet helemaal recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de evaluatiecommissie Wet milieubeheer. In de kabinetsreactie lijkt het erop dat deze aanbevelingen worden overgenomen, maar hij had toch als teneur van het advies van de evaluatiecommissie geproefd dat deze eigenlijk wil vasthouden aan het principe «multifunctionaliteit, tenzij».

De heer Klein Molekamp (VVD) vond, in tegenstelling tot mevrouw Vos, dat de beleidswijziging aan de late kant komt. Juist doordat niet eerder tot deze beleidswijziging is gekomen, zijn een aantal saneringsprocessen niet van de grond gekomen. Zo bleven in een aantal steden stukken grond braakliggen, met als gevolg extra druk op de vrije ruimte buiten de stad. Nu wordt het mogelijk om een goede bestemming aan die braakliggende gronden te geven en dus weer activiteiten in gang te zetten, zonder dat er uit milieuoogpunt onverantwoord wordt gehandeld. Hij had uit de kabinetsreactie opgemaakt dat de zorg voor het milieu ook in het nieuwe beleid een duidelijk aandachtspunt zal zijn: er is zeker niet alleen maar oog voor de economische aspecten, maar er wordt juist gezocht naar een modus tussen het maatschappelijk draagvlak, de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en milieuverantwoord handelen. De beleidswijziging kon dan ook op zijn steun rekenen.

Hij vroeg onder welke voorwaarden functioneel gesaneerd zal kunnen worden, nu de vigerende wet nog uitgaat van multifunctionaliteit. Hij verwees in dit verband ook naar de brief van 3 september jl. van de staatssecretaris van VROM, waarin deze over de voortgang van de bodemsanering Vinex-locaties zegt dat de bodemsaneringsgelden langer gereserveerd zullen worden onder voorwaarde dat het juridisch instrumentarium volledig wordt ingezet. Zit er dan geen spanning tussen die passage in de brief van 3 september en de nu gepresenteerde koerswijziging?

De heer Klein Molekamp onderschreef dat de organisatie van het saneringsbeleid op een zo laag mogelijk niveau moet worden gebracht. Wel vroeg hij daarbij hoe de beleidswijziging nu met andere overheden wordt gecommuniceerd, om te voorkomen dat provincies en gemeenten van het oude beleid blijven uitgaan. Als functioneel wordt gesaneerd, lijkt het wenselijk om ook de kaders voor het nieuwe beleid aan te geven. Enerzijds is maatwerk nodig en dan is delegatie naar lagere overheden aangewezen, anderzijds moet ook worden voorzien in een zekere uniformiteit en een zekere bescherming. Wanneer zal de huidige wet worden aangepast aan de nu voorgestelde beleidswijziging?

Hij stond in het algemeen sympathiek ten opzichte van de voorgestelde aanpassingen in het financieel en juridisch instrumentarium. Kan aangegeven worden wanneer deze voorstellen de Kamer in uitgewerkte vorm zullen bereiken? Hoe zal een bodemsaneringsfonds eruit komen te zien en om welke bedragen gaat het daarbij? Hoe ziet de minister in dit kader de gedachte om bodemsanering voor groen beleggen in aanmerking te laten komen?

Uit krantenberichten had hij opgemaakt dat binnen afzienbare tijd het probleem van de te hoge milieuleges zal worden weggenomen. Hij vond dat verheugend, want die hoge leges vormen in een aantal gevallen een drempel voor bedrijven om tot bodemsanering over te gaan. Welke bedragen zou de minister hiervoor nu willen inzetten? Wanneer zijn voorstellen hierover te verwachten en is er een relatie tussen het beschikbaar stellen van middelen aan medeoverheden en het beleid dat deze overheden voeren?

Het voornemen is om in 2005 de omvang van de bodemverontreinigingsproblematiek landdekkend in kaart te brengen door middel van bodemkwaliteitskaarten. In het NMP-2 was dit voorzien voor 2010. Is het reëel om dit vijf jaar te vervroegen?

Uit de derde evaluatie van de BSB-operatie blijkt een stijgende lijn, hetgeen positief is. Hoe is de stand van zaken met de financiering van de tweede fase?

Hij was niet zo positief gestemd over het beleid inzake de problematiek van particuliere tankeigenaren. In de brief van 18 juni jl. over dit onderwerp worden wel enige stappen gezet, maar hij betwijfelde of dit voldoende is. De minister gaat ervan uit dat het primair een zaak van de gemeenten is en zij is bereid om op financieel gebied iets te doen als ook de gemeenten dat doen, maar wat moet nu een tankeigenaar als zijn gemeente niets doet? Juist degenen die indertijd in een vroeg stadium meegedaan hebben met een actie tankslag, omdat zij gemotiveerd waren om een dreigend milieuprobleem aan te pakken, krijgen nu in een aantal gevallen een dubbele rekening gepresenteerd. Hij had daar moeite mee en drong er daarom op aan dat de minister een wat royaler gebaar maakt.

Ten slotte wees hij erop dat in de brief van 18 juni over particuliere tankeigenaren wordt gezegd dat een kabinetsstandpunt over o.a. een mogelijke fiscale aftrek of andere vormen van tegemoetkoming vóór het zomerreces zal worden toegezonden. Hij had dit standpunt tot nu toe echter nog niet gezien.

De heer Feenstra (PvdA) merkte op dat de huidige bodemsaneringsoperatie een «remweg» van maar liefst 100 jaar heeft. Dat is niet alleen zeer kostbaar, maar heeft ook belangrijke milieurisico's. Zo kunnen in die periode mobiele verontreinigingen doordringen in bijvoorbeeld gebieden voor drinkwaterwinning en natuurgebieden. Verder geeft het huidige beleid veel stagnatie op het vlak van de ruimtelijke ordening. Tegen deze achtergrond wilde hij de voorgestelde beleidsbijstelling beoordelen.

Hij vroeg eerst of het inderdaad realistisch is om uit te gaan van een beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek in circa 25 jaar. Verder vroeg hij of de twee varianten (de milieurendements- en de gebruiksrendementsvariant) ook wettelijk wordt vastgelegd, opdat iemand die daadwerkelijk tot saneren overgaat, weet waar hij aan toe is.

De saneringskosten nemen nu jaarlijks met enkele honderden miljoenen guldens toe, juist als gevolg van de verspreiding van mobiele bronnen. Is het mogelijk om in de nieuwe aanpak zodanige prioriteiten te stellen dat vooral deze meest risicovolle bronnen als eerste worden aangepakt?

In de stukken wordt gezegd dat het doorbreken van de huidige stagnatie op het gebied van de ruimtelijke ordening extra groeimogelijkheden biedt en dat de daarmee gegenereerde middelen zullen worden aangewend om de bodemkwaliteit versneld op orde te brengen. Dat zou dus betekenen: extra investeringen door de rijksoverheid in bodemsanering. Komt die intensivering er inderdaad aan?

Als er functiegericht gesaneerd gaat worden, zal ook door middel van een actueel «ondergronds kadaster» bekend moeten zijn welke stoffen waar aanwezig zijn en in welke concentraties. Volgens de stukken zal de problematiek echter pas in 2005 volledig in kaart zijn gebracht. Zijn actief bodembeheer en functiegericht saneren dan wel mogelijk vóór 2005?

Het sprak hem aan dat marktpartijen door middel van een veelheid van middelen (o.a. afschaffing van leges) zullen worden gestimuleerd. Voor welke periode zullen deze financiële stimulansen gelden? Is voor deze stimulansen al dekking gevonden? Hij vroeg in dit verband vooral aandacht voor oude gasfabrieksterreinen in binnensteden, waar zowel een maatschappelijk rendement als een milieurendement kan worden behaald.

De gedachte van externe integratie steunde hij graag. Hij vroeg nog wel of de rijksoverheid inderdaad door middel van diverse beleidsnota's invloed kan uitoefenen op de planning en de taakstelling. Moet dan niet eerder naar streekplannen, milieubeleidsplannen en waterhuishoudingsplannen worden gekeken?

Op dit moment geeft het bevoegd gezag nog per locatie een beschikking af, maar het is de bedoeling om een gebiedsgewijze en een branchegewijze aanpak mogelijk te maken. Sommige provincies hebben daar al ervaring mee, maar andere nog helemaal niet. Is over deze meeromvattende aanpak al overleg gepleegd met provincies en grote steden? De provincies en de vier grote steden krijgen overigens in dit geheel een programmatische rol, o.a. wat betreft vijfjaarsplannen. Kan de Kamer periodiek over de voortgang daarvan worden geïnformeerd?

Naar aanleiding van ingekomen brieven van o.a. het NOBIS en het IPO vroeg hij of tijdig zekerheid kan worden gegeven over het behoud van dit kennistransferpunt.

De brief van 18 juni jl. over de particuliere tankeigenaren vond hij nogal zuinig. Als het op deze manier kan werken, wilde hij er wel mee instemmen, maar hij sloot niet uit dat hier nog eens op teruggekomen zal moeten worden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) vroeg, ingaande op de kwestie van de particuliere tankeigenaren, of er inmiddels signalen zijn dat gemeenten inderdaad bereid zijn om een tegemoetkoming aan deze eigenaren te geven wanneer hun tanks zijn gesaneerd in de periode 1980/1986. Verder vroeg zij hoe een tankeigenaar nu moet handelen als zijn tank in de periode 1986–1991 niet op de goede manier is gesaneerd. Zij had uit de brief van 18 juni opgemaakt dat zo'n tankeigenaar zich in ieder geval juridisch zal moeten laten bijstaan, met alle kosten van dien.

Komende tot de kabinetsreactie op het rapport «Gerede grond voor groei» herinnerde zij er eerst aan dat haar fractie zich indertijd zeer sterk heeft gemaakt voor multifunctioneel saneren, waardoor de grond bruikbaar wordt voor allerlei activiteiten, vanaf het telen van een kropje sla tot het bouwen van een parkeergarage. Inmiddels blijkt er in de praktijk in verband met bodemsaneringsproblemen stagnatie op te treden in de woningbouw, bij de ruimtelijke ontwikkeling in stedelijk en landelijk gebied en bij economische investeringen. Daarnaast is sprake van zeer hoge kosten en daardoor soms ook een gering draagvlak voor sanering, en een negatieve beïnvloeding van de kwaliteit van de leefomgeving. Met het oog hierop had haar fractie grondig nagedacht over een mogelijke koerswijziging in de richting van functiegericht saneren, d.w.z. sanering die is afgestemd op het toekomstig gebruik van de grond. Nu duidelijk is dat multifunctioneel saneren een enorme periode in beslag zal nemen en de daarvoor noodzakelijke financiële middelen niet binnen een redelijke termijn te vinden zijn, vond zij dat functioneel saneren mogelijk zou moeten zijn, zij het wel onder een aantal voorwaarden. In de eerste plaats zal zeer goede voorlichting hierover moeten worden gegeven aan de gebruikers en de omwonenden. Daarnaast zal ook bij functioneel saneren absoluut moeten worden voorkomen dat de verontreiniging zich kan verspreiden. In de derde plaats noemde zij als voorwaarde het waarborgen van de veiligheid van de mensen en de ecosystemen. In de vierde plaats moet sprake zijn van een actief bodembeheer (ook in financiële zin) door provincies en gemeenten, waar kwaliteitszorgsystemen in ieder geval bijhoren. Verder wees ook zij op de noodzaak van een openbaar register van de bodemkwaliteit, opdat iedereen weet waar een bodemverontreiniging aanwezig is, welke omvang die heeft en wat de aard ervan is. Als laatste voorwaarde noemde zij adequate controle en handhaving, waar binnenkort nog nadere voorstellen over te verwachten zijn.

Zij besefte dat zich met de beleidswijziging risico's kunnen voordoen. Juist daarom had zij nu een aantal strikte voorwaarden daaraan verbonden.

Positief vond zij het dat in dit kader tot 2010 extra geld door het Rijk wordt uitgetrokken voor bodemsanering; dat had zij althans opgemaakt uit recente berichten. Zij meende dat het dan wel moet gaan om een substantieel bedrag, mede om de doelstelling van beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek naderbij te brengen. Kan die beheersing overigens inderdaad in circa 25 jaar worden bereikt?

Instelling van een bodemsaneringsfonds leek haar een zinvol initiatief. Ook vond zij het van belang dat technologische vernieuwingen, zoals biologische technieken, worden gestimuleerd en een goede plaats krijgen.

Antwoord van de minister

De minister had vanaf het begin van haar ambtsperiode veel aandacht gegeven aan de omvangrijke problematiek van de bodemverontreiniging. In dat kader had zij o.a. door middel van het project-BEVER de uitvoeringspraktijk gestimuleerd en ook getracht om andere wegen voor een verantwoorde bodemsanering te vinden, waarbij zij steeds had aangedrongen op een fundamentele bezinning. Het doel om de bodem binnen één generatie te saneren, blijkt niet haalbaar. Er wordt te weinig verontreiniging aangepakt en dat geeft risico's, maar leidt ook tot stagnatie in de ruimtelijke en economische ontwikkelingen en tot grote maatschappelijke schade. Zij was er daarom van overtuigd dat een koerswijziging in de bodemsanering absoluut noodzakelijk is, om te bereiken dat verontreinigde bodems weer maatschappelijk bruikbaar worden gemaakt. De stagnatie in de ontwikkeling van Nederland moet worden opgeheven en in de toekomst worden voorkomen. Om dat te bereiken, zal het rendement van de saneringsoperatie moeten toenemen en zal de bodemsanering sneller moeten worden uitgevoerd.

Zij zag geen redenen om te tornen aan het bodembeschermingsbeleid. Dat beleid blijft onverminderd van kracht: nieuwe verontreiniging moet worden voorkomen en als die toch ontstaat, moet die zo snel mogelijk weer worden opgeruimd. Ook worden er in het kader van de bodemsanering geen normen overboord gezet en in bepaalde gevallen kan multifunctioneel saneren noodzakelijk blijven.

Voor haar stond vast dat de erfenis van bestaande bodemverontreiniging zodanig omvangrijk is dat vasthouden aan de huidige aanpak (herstel van multifunctionaliteit of, indien dat niet mogelijk is, overgaan tot isoleren, beheersen en controleren) niet langer mogelijk is. Ondanks de in de afgelopen jaren behoorlijk toegenomen begrotingsgelden zijn er niet voldoende middelen voor de bodemsanering. Het vorige kabinet trok voor de bodemsanering al structureel een extra bedrag van 85 mln. per jaar uit, terwijl het éénmalig 500 mln. extra hiervoor heeft uitgetrokken, in de vorm van de FES-gelden voor het realiseren van de Vinex-bouw- en infrastructuurprojecten. Het huidige kabinet heeft daar, op basis van het regeerakkoord, in de begrotingen voor 1995, 1996 en 1997 nog extra gelden aan toegevoegd, waardoor vanaf 1997 nog eens een extra bedrag van 111 mln. per jaar aan bodemsanering kan worden besteed.

Hierop aansluitend zei de minister, vooruitlopend op de binnenkort te presenteren begrotingsstukken voor 1998, dat het kabinet inmiddels heeft besloten om 125 mln. extra beschikbaar te stellen voor de bodemsanering. In 1997 is, op basis van eerdere afspraken, een extra bedrag van 50 mln. uitgetrokken, waardoor er in 1997 in totaal 311 mln. beschikbaar is. In 1998 komt daar 75 mln. extra bij, waardoor het totaalbedrag voor dat jaar uitkomt op 359 mln. In 1999 komt 125 mln. extra beschikbaar, met als gevolg dat het totaalbedrag 432 mln. wordt. In 2000 komt er opnieuw 125 mln. extra bij, waardoor het totaalbedrag 461 mln. wordt, en ook voor de jaren 2001/2010 komt er opnieuw 125 mln. bij, zodat voor die jaren het totaalbedrag 511 mln. zal bedragen.

Al met al betreft het dus behoorlijke bedragen, maar het gaat er nu vooral om dat het rendement van deze bedragen hoger komt te liggen en dat meer verontreinigingen tegelijkertijd worden aangepakt. De nu nog voortgaande verdere verspreiding van vervuiling moet worden tegengegaan en uiteraard moeten gezondheidsrisico's voor mensen en het gevaar van aantasting van ecosystemen absoluut worden voorkomen. Zij achtte het daarom maatschappelijk wenselijk dat de eerste fase van sanering in een overzienbare periode wordt afgerond. Daarna rest dan nog een langdurige periode van bodembeheer en, waar dat maatschappelijk gewenst is, van aanvullende saneringen. Dat past in het perspectief van een duurzame samenleving. Zij ging ervan uit dat deze vorm van bodemsanering draagvlak heeft in de maatschappij; zij had dat trouwens al geconstateerd. Ook in het kader van het BEVER-proces is bewust aan draagvlakverbreding gewerkt. Uit contacten met provincies en gemeenten had de bewindsvrouwe opgemaakt dat deze de koerswijziging steunen. Verder verwelkomt het bedrijfsleven, bij monde van VNO/NCW, op hoofdlijnen de koerswijziging, al worden kanttekeningen bij de verdere uitwerking geplaatst.

De Stichting natuur en milieu steunt wel de voorgenomen initiatieven voor financiële, fiscale, juridische en organisatorische stimulering, maar heeft bezwaren tegen de gewijzigde doelstelling. Met de koerswijziging worden echter geen onaanvaardbare situaties voor mens en milieu geschapen, er blijft een landelijk kader bestaan, er worden geen normen overboord gegooid, de streef- en interventiewaarden blijven gehandhaafd en de urgentiesystematiek blijft in werking. Wel zal het resultaat van de sanering veranderen. Soms zal in individuele gevallen minder verontreiniging in één keer worden weggenomen, maar na de koerswijziging zal in een periode van 25 jaar zeker méér verontreiniging worden verwijderd en méér verspreiding van verontreiniging worden tegengegaan dan in de afgelopen 25 jaar. Dat zag zij als een positief milieuresultaat. De technische commissie bodembescherming steunt die lijn ook.

Er is nog wel heel wat nodig om de koerswijziging te kunnen realiseren. Zo moet de sanering op zichzelf goedkoper worden gemaakt, hetgeen kan langs verschillende wegen. In de eerste plaats kan dit door minder immobiele verontreiniging te verwijderen en alleen zoveel verontreiniging weg te nemen als voor het bodemgebruik noodzakelijk is. Dat heet dan «functiegericht saneren». Daarbij wordt niet getornd aan de gezondheid van mensen en ecosystemen; die wordt gewaarborgd door landelijk geldende minimumeisen voor verschillende vormen van bodemgebruik aan het saneringsresultaat te stellen. Verder moet de te saneren locatie in de context van haar omgeving worden bezien, waarmee het milieurendement van de sanering wordt verhoogd. Een aantal zaken worden nog uitgewerkt, onder andere omdat ze in de wet moeten worden geregeld. Daarbij wordt multifunctionaliteit op zichzelf niet verlaten, maar wordt steeds bekeken of dit nodig is in relatie tot de functie waarvoor de grond gebruikt zal worden. Samen met de bevoegde gezagen zal snel een afwegingssystematiek worden opgesteld. De minister stelde zich voor, hierover de opvattingen van de TCB te vragen, waarmee het door de milieubeweging gewenste wetenschappelijke gehalte kan worden gewaarborgd.

Een andere weg om de sanering goedkoper te maken is om niet langer altijd per individueel geval, maar gebieds- of branchegericht te werk te gaan. Schaalvergroting in de uitvoering levert kostenvoordelen op en het verwijderen van mobiele verontreiniging kan op deze manier kosteneffectief plaatsvinden. De prioritaire aanpak van mobiele verontreiniging zag zij als een integraal onderdeel van de wijze waarop de bevoegde gezagen vorm geven aan de bodemsaneringsoperatie in hun provincie of stad. Zij hebben primair de sleutel voor een hoger milieurendement in handen. Het positieve milieueffect dat van expliciete aandacht voor mobiele verontreiniging uitgaat, wordt ook door IPO en VNG onderschreven.

Actief bodembeheer en functiegericht saneren zijn zeker mogelijk vóór 2005. Actief bodembeheer vindt nu al plaats bij provincies en gemeenten en de VNG-reactie op het kabinetsstandpunt onderstreept ook het belang dat gemeenten hieraan hechten. Basis voor actief bodembeheer is het ontwikkelen van inzicht in de bodemkwaliteit door middel van het instrument van de bodemkwaliteitskaarten. In de afgelopen jaren is dit instrument goed tot ontwikkeling gebracht en de implementatie ervan moet leiden tot een landdekkend beeld van de bodemkwaliteit. Dat kost tijd en geld; zo moet apparatuur worden aangeschaft, moet de provinciale en gemeentelijke organisatie worden aangepast en moeten de systemen worden gevoed met informatie. Haar was echter verzekerd dat dit alles mogelijk is vóór 2005. Zo nodig was zij bereid om hiervoor financiële middelen beschikbaar te stellen uit het bodemsaneringsbudget. In dit verband herinnerde zij eraan dat bij de bespreking van het rapport-Welschen al is afgesproken om de gegevens over de bodemkwaliteit bij het kadaster onder te brengen. In het kader van actief bodembeheer kunnen provincies en gemeenten hierin ook een rol gaan spelen.

Naar aanleiding van de vrees dat na de koerswijziging bedrijfsterreinen in de praktijk nooit meer multifunctioneel gesaneerd zullen worden, wees zij erop dat grond die een verontreiniging bevat en niet multifunctioneel gereinigd wordt, altijd minder waard zal zijn. Zij verwachtte dat in een aantal gevallen eigenaren van bedrijfsterreinen toch voor een multifunctionele sanering zullen kiezen, hoewel dat na de koerswijziging niet langer noodzakelijk is, juist met het oog op de hogere waarde van de grond die in dat geval ook verkocht kan worden ten behoeve van bijvoorbeeld volkshuisvestingsdoeleinden. Verder blijft beleidslijn dat, als duidelijk is dat een bedrijf grond heeft vervuild, dit bedrijf de grond weer zal moeten terugbrengen in de oorspronkelijke situatie.

NOBIS heeft al het nodige werk verzet ten aanzien van nieuwe technologieën voor bodemsanering en in de nota Milieu en economie en in het voorliggende kabinetsstandpunt wordt gezegd dat er in het voorjaar van 1998 duidelijkheid dient te komen over de organisatie en de financiering van het bodemonderzoek, mede in relatie tot NOBIS. Er zijn inmiddels voorstellen gedaan door de commissie coördinatie en cofinanciering bodemonderzoek (de commissie-Van der Vlist), waarin wordt aangegeven dat het noodzakelijk is om te komen tot de oprichting van een stichting kennistransfer bodem. Die organisatie zal zich, zo vond de bewindsvrouwe, dan niet alleen moeten bezighouden met de kennisontwikkeling en de transfer van kennis (hoewel dat wel de hoofdtaak zal zijn), maar ook met het geven van adviezen en het verzorgen van vorming en opleiding, omdat die activiteiten eveneens bijdragen aan een efficiëntere, betere en goedkopere saneringsoperatie. Zij had het initiatief genomen tot het verkennen van het draagvlak voor zo'n stichting en ging ervan uit dat alle betrokken ministeries (Verkeer en Waterstaat, LNV, OCW, Economische Zaken, Defensie en VROM) deze stichting zullen steunen en eraan zullen bijdragen. Hierover zal ook met NOBIS van gedachten worden gewisseld.

Externe integratie van bodemsanering past in de voorgestelde beleidslijn. Zij vond het ook noodzakelijk om in alle maatschappelijke processen externe integratie mee te nemen, dus bij de Vinex-uitvoering, de totstandkoming van infrastructuur, de realisering van de ecologische hoofdstructuur e.d. Verder houdt de noodzaak van integratie niet op bij het rijksniveau. Ook provincies en andere overheden dienen die externe integratie tot stand te brengen, o.a. in het kader van streek- en bestemmingsplannen. Zij stelde zich voor dit onderwerp verder met IPO en VNG te verkennen en daarbij ook na te gaan in hoeverre het mogelijk is om integratie van bodemsanering verplicht te stellen.

Geheel eens was zij het met de opmerking dat de marktdynamiek moet worden versterkt. Daartoe zijn in de stukken ook voorstellen gedaan. Voorts is al gekeken naar de mogelijkheid van instelling van een fonds, maar gebleken is dat een aantal aspecten daarvan nog nader moeten worden bezien. Daarnaast was zij het niet eens met de kritische opmerking over de relatie die wordt gelegd met groen beleggen. Bodemsanering betekent immers óók milieuwinst en past dus heel wel in het kader van «groen beleggen».

Er wordt op dit moment gewerkt aan de uitwerking van het juridisch kader, waarbij o.a. aandacht wordt gegeven aan eventuele mogelijkheden om de aansprakelijkheid te ontwijken, aan mogelijkheden om sneller tot een kostenverdeling te komen en aan de mogelijkheid van een geclusterde of branchegewijze aanpak. Naar verwachting zullen in april 1998 de eerste onderdelen zijn uitgewerkt in concrete voorstellen. IPO en VNG worden direct betrokken bij deze uitwerking, waarin ook de toedeling van bevoegdheden aan andere overheden geregeld zal worden.

Een gebieds- of branchegerichte aanpak kan in sommige gevallen beter zijn dan een gevalsgerichte benadering. Gezien de in het verleden opgedane ervaringen zijn diverse aspecten, zoals de legesproblematiek, niet langer beperkend voor een branchegerichte benadering. Op dit moment zijn er trouwens al provincies en gemeenten die deze benadering hebben gekozen. Aanvullend merkte de minister op dat in de komende begrotingsstukken een voorstel is opgenomen om de legesplicht voor milieuvergunningen te laten vervallen en de lagere overheden daarvoor een vergoeding te geven van in totaal 87 mln., die wordt gedekt uit de lastenverlichting voor bedrijven.

Er wordt van uitgegaan dat door de nieuwe saneringsaanpak de saneringsperiode kan worden teruggebracht tot circa 40 jaar. Die periode kan waarschijnlijk nog verder worden teruggebracht, namelijk tot circa 25 jaar, als het lukt om de particuliere investeringen te intensiveren. Zij kon uiteraard geen garantie in die zin geven, maar als alle betrokkenen zich achter het nieuwe beleid stellen en ook de markt meewerkt, moet het mogelijk zijn om 25 jaar te halen.

Een voortgangsrapportage ligt inderdaad in de bedoeling. In de NMP-doelstelling is een voortdurende monitoring voorzien. Zij wilde daar nader met IPO en VNG over spreken, want het is zeer nodig om de vinger aan de pols te houden.

In het algemeen overleg op 3 oktober 1996 had zij aangegeven dat het IPO, als vertegenwoordiger van de zestien bevoegde gezagen, het voortouw heeft bij de aanpak van de problematiek van voormalige gasfabriekterreinen. Rond de jaarwisseling heeft het IPO over de voortgang in dit onderwerp gerapporteerd, waarbij het heeft laten weten dat een aanpak waarbij de financiering louter plaatsvindt door vrijwillige bijdragen van de energiedistributiesector, niet haalbaar lijkt. Volgens het IPO dienen verschillende financieringsbronnen te worden aangesproken en ook wil het IPO meer gezamenlijk met de ministeries van VROM en Economische Zaken opereren. De bewindsvrouwe had zich hierop beraden en het IPO bericht dat zij bereid was om ook vanuit de WBB-financiering mee te werken aan een integrale financieringsoplossing, mits per saldo het grootste deel van de kosten door andere partijen zou worden gedragen. Het IPO onderzoekt nu aan de hand van een steekproef de financiële haalbaarheid van een dergelijke aanpak, waarbij uiteraard ook wordt nagegaan in hoeverre andere partijen geld uit projectontwikkeling zouden kunnen genereren. Eén provincie werkt al in die zin, dus in een gezamenlijke aanpak met het energiebedrijf, particuliere ontwikkelaars en de rijksoverheid.

Ingaande op de opmerkingen over de problematiek van particuliere tankeigenaren zei de minister dat de evaluatiecommissie BOOT eind 1997 zal rapporteren over de stand van zaken met de tankkeuringen en de tanksaneringen. De voorlopige indruk is dat het aantal tanksaneringen dat jaarlijks wordt uitgevoerd, vrij constant is. Het BOOT geeft de eigenaren van oude tanks tot 1 maart 1998 de tijd om hun tank te saneren. Overwogen wordt om die termijn te verlengen tot 1 januari 1999. De beslissing daarover zal worden genomen aan de hand van de rapportage die binnenkort verschijnt.

Er wordt gewerkt aan een regeling voor dubbelgepakte tankeigenaren. Deze is inmiddels in concept gereed en begin oktober zullen de gemeenten hierover worden geïnformeerd. Om diverse redenen is in deze conceptregeling niet gekozen voor een directe tegemoetkoming van de dubbelgepakte tankeigenaren, omdat de problematiek zeer divers van aard is, waardoor het zeer lastig is om algemeen geldende, heldere en controleerbare criteria op te stellen. Verwacht wordt dat het door een éénmalige bijdrage aan de gemeenten, die hierin het bevoegd gezag zijn en dus goed op de hoogte zijn van plaatselijke situaties en eventueel in het verleden georganiseerde acties tankslag, beter mogelijk is om de tegemoetkoming aan tankeigenaren af te stemmen op de hoogte van de werkelijk door de tankeigenaar gemaakte kosten. De bijdrage aan gemeenten wordt gebaseerd op een al bestaande regeling, namelijk het Bijdragebesluit openbare lichamen.

Ten slotte zei zij dat de gedachte van instelling van een fonds op dit moment ambtelijk wordt verkend. In het najaar vindt daar nader overleg over plaats en de Kamer zal vervolgens zo snel mogelijk worden geïnformeerd, in ieder geval vóór de plenaire bespreking van de begroting 1998.

Discussie in tweede termijn

Mevrouw Vos (GroenLinks) was niet gerustgesteld door de beantwoording en had nog steeds grote twijfels over de voorgestelde koerswijziging. Zij zou het betreuren als allerlei bedrijfsterreinen voortaan niet meer multifunctioneel gesaneerd worden, terwijl er alle reden is om wel voor multifunctionele sanering te kiezen en dit ook redelijkerwijs mogelijk is. Verder gaven de uitgebrachte rapporten haar geen aanleiding om te kiezen voor de koerswijziging. Zo pleit de evaluatiecommissie Wet milieubeheer ervoor om voort te bouwen op de ingezette beleidsrichting. Hoe is dat dan te rijmen met de koerswijziging?

De minister had deze week in een overleg met de evaluatiecommissie, mede gezien deze passage, gevraagd hoe de commissie over de koerswijziging dacht. Het antwoord was dat de commissie zich hierin kon vinden.

Mevrouw Vos (GroenLinks) vroeg ten slotte nog of de minister wil bevorderen dat ook dubbelgepakte tankeigenaren die in gemeenten wonen die nog geen regeling hebben getroffen, kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming.

De heer Lansink (CDA) wilde de koerswijziging het voordeel van de twijfel geven, mede gehoord de beantwoording en het draagvlak voor de wijziging. Zijn uiteindelijke oordeel hing vooral af van de vraag of in de komende wetswijziging gekozen zal worden voor het uitgangspunt «multifunctionaliteit, tenzij», dan wel of daarbij functionaliteit uitgangspunt zal zijn, met als zwaarste stap de multifunctionaliteit, als volgende stap het milieurendement en ten slotte het gebruiksrendement. Dit laatste leek hem op zichzelf goed denkbaar, maar dan moet bij elke stap wel van te voren duidelijk zijn wat de normen en criteria zijn. Hij stelde dat mede met het oog op de brief van VNO/NCW die vooralsnog kiest voor de gebruiksrendementsvariant. In het algemeen is het Nederlandse bedrijfsleven ook sterk defensief ingesteld als het om milieubeleid gaat, maar hij zou het een veel betere lijn vinden als het bedrijfsleven daar waar mogelijk kiest voor het milieurendement.

Het genoemde eindbedrag dat beschikbaar komt voor bodemsanering, namelijk ruim 500 mln. per jaar, leek hem toereikend, als er tenminste cofinanciering komt. Het is interessant dat VNO/NCW in haar brief daar ook over spreekt.

Het kabinet heeft de gedachte van een bodemsaneringsfonds overgenomen, maar er is nog geen duidelijkheid over de vormgeving daarvan. Het bedrijfsleven gaat er echter al op voorhand van uit dat het niet verplicht zal worden om dit fonds te voeden door middel van heffingen. Ook dat zag de heer Lansink weer als een defensieve opstelling die hij bovendien niet reëel vond als het bedrijfsleven dit fonds toch als een meerwaarde ervaart. Het leek hem in ieder geval zinvol om het fonds een wettelijke basis te geven.

Hij steunde van harte een integrale benadering. Wel wees hij op het risico dat geprobeerd zal worden om onder de criteria uit te komen, met bijvoorbeeld het argument dat het op een bepaalde plaats toch zeer interessant is om tot bebouwing te komen.

De heer Klein Molekamp (VVD) leek het zinvol om de termijn van 1 maart 1998 voor de particuliere tankeigenaren te verlengen tot 1 januari 1999. Verder was hij blij dat het nu mogelijk lijkt om dit onderwerp bij de behandeling van de begroting 1998 definitief af te doen.

Hem was nog niet duidelijk wanneer precies de juridische vertaling van de koerswijziging in wet- en regelgeving plaatsvindt. In april 1998 komen er wel uitwerkingen op tafel, maar zijn dat dan al de concrete wetswijzigingen?

Hij herhaalde zijn vraag op welke manier met de andere overheden zal worden gecommuniceerd. IPO en VNG zijn er nauw bij betrokken, maar het leek hem ook verstandig wanneer de minister rechtstreeks met provincies en gemeenten communiceert, al is het maar om vertraging en enige willekeur te voorkomen. Verder herinnerde hij aan zijn vraag naar aanleiding van de brief van 3 september jl. van de staatssecretaris van VROM.

De heer Feenstra (PvdA) vond het groot van belang dat met de nieuwe aanpak geen «remweg» van 100 jaar meer hoeft te worden doorlopen, maar die termijn kan worden teruggebracht tot 40 of misschien zelfs 25 jaar, met een extra inzet van rijksmiddelen, een financiële inzet van marktpartijen en een nadrukkelijke betrokkenheid van andere overheden. Belangrijk vond hij ook het openbare «ondergrondse» kadaster en de mogelijke oprichting van een stichting kennistransfer. Wellicht kan het dankzij die stichting nog eens zo ver komen dat veel vervuiling kan worden opgeruimd door inzet van bacteriën of schimmels.

Hij was enthousiast over de oplossing die gevonden is voor de legesproblematiek. Dat legt het bedrijfsleven overigens wel een zekere verplichting op.

De enigszins gevoelsmatige bezwaren van mevrouw Vos tegen het voornemen om ook bodemsanering onder groen beleggen te brengen, deelde hij niet. Hij vroeg in dit verband of de fiscale stimulansen alleen gelden in het traject tot de maximaal toelaatbare risico's, of ook nog in een daarop volgend traject, een «ALARA-achtig» traject.

Wat de oude gasfabriekterreinen betreft, had hij begrepen dat er nu sprake kan zijn van een win-winsituatie: de milieubedreiging wordt weggenomen en waardevolle locaties in binnensteden worden tot ontwikkeling gebracht. Er zal nog wel wat nodig zijn om die win-winsituatie ook daadwerkelijk te bereiken.

Ten slotte vroeg hij hoe gemeenten en provincies zouden moeten handelen in de komende periode totdat de wet is gewijzigd. Zijn zij gehouden om de dan nog steeds geldende wettelijke regelingen strikt toe te passen, of is in de praktijk een soepele overgang naar de nieuwe aanpak mogelijk?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) constateerde aan de hand van een aantal ingekomen brieven dat het draagvlak voor de koerswijziging zeer groot is. Zij ging ervan uit dat er hierdoor ook een breed draagvlak is voor een financiële inzet van marktpartijen. Zij zag de koerswijziging als milieuwinst. Het principe van multifunctionaliteit wordt hiermee immers niet overboord gezet, maar de nieuwe koers zal leiden tot snellere saneringen die altijd verantwoord zullen moeten zijn, in relatie met de functie die het gebied krijgt. Daardoor zal ook een einde komen in de huidige stagnatie in vooral binnensteden.

Verheugd was zij met de mededeling dat gegevens over de bodemkwaliteit in het kadaster zullen worden opgenomen en dus openbaar zullen zijn. Er zal dan overigens nog wel iets nodig zijn om deze gegevens ook werkelijk inzichtelijk voor een ieder te maken.

Het was haar nog niet helemaal duidelijk of met de brief van 18 juni jl. over de particuliere tankeigenaren en het antwoord van de minister hierover de kou nu uit de lucht is. Zij drong erop aan dat goed wordt gelet op het eventueel ontstaan van knelpunten in het kader van de komende regeling, en de Kamer te informeren over die eventuele knelpunten.

De minister beaamde dat het bij het nieuwe beleid mogelijk is dat op bedrijfsterreinen vervuiling aanwezig blijft, zij het dat het dan alleen kan gaan om immobiele bronnen. Anderzijds moet worden bedacht dat op dit moment vele terreinen in Nederland, vaak met grote ruimtelijke kwaliteit, jaar in jaar uit braak blijven liggen, waardoor er helemaal niets wordt gedaan aan de in de grond aanwezige vervuiling. Met het nieuwe beleid wordt ernaar gestreefd om in ieder geval de schadelijke vervuiling uit de grond te halen, opdat de grond weer gebruikt kan worden. De mate van sanering hangt dan af van de aard van het gebruik. Gaat het om volkshuisvesting, dan zal de sanering verder moeten gaan dan wanneer het een chemische fabriek betreft.

Een regeling voor particuliere tankeigenaren zal uiteraard zodanig moeten zijn dat alle dubbelgepakten daaronder komen te vallen.

In het kabinetsstandpunt zijn een aantal actiepunten genoemd aan de hand waarvan de uitwerking vorm gaat krijgen, zoals algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en waarschijnlijk ook wetswijziging. Die uitwerking vindt op dit moment plaats en daarbij wordt inderdaad gedacht aan de drie punten die de heer Lansink heeft genoemd. Of het daar ook precies op zal uitkomen, is echter nog niet zeker. Zij vond in ieder geval dat niet uitsluitend het gebruiksrendement als norm kan worden gehanteerd. Verder zal de integrale benadering er uiteraard niet op moeten uitkomen dat te snel laagwaardig gesaneerd wordt. De kwaliteit voor nu en voor de toekomst blijft ook bovenaan staan en op basis van haar bevoegdheden was zij in staat om bij provincies en gemeenten te zorgen voor het handhaven van de noodzakelijke kwaliteit.

Aansluitend merkte zij op dat het de bedoeling is om zo snel mogelijk te gaan werken in de zin van de nieuwe koers. Nieuwe regels die gesteld kunnen worden zonder dat wetswijziging nodig is, zullen dan ook op korte termijn worden geïmplementeerd.

Er is nog enige tijd nodig om uit te werken hoe een bodemsaneringsfonds vorm gegeven zou moeten worden.

IPO en VNG zijn, zoals gezegd, nauw betrokken bij de gehele uitwerking van de koerswijziging. Mocht het werkelijk nodig zijn, dan was de bewindsvrouwe wel bereid om ook gemeenten en provincies afzonderlijk te benaderen, als dat niet al te veel tijd zou kosten.

In de brief van de staatssecretaris van VROM van 3 september die was gericht aan de stadsregio Rotterdam, is aangegeven dat de systematiek conform de Vinex-afspraken is. Daarnaast loopt echter overleg met de stadsregio om te komen tot generieke afspraken over het juridische instrumentarium conform het nu voorliggende kabinetsstandpunt.

Zij was ten slotte wel aangesproken door de stelling dat het afschaffen van de milieuleges ook een zekere verplichting voor het bedrijfsleven inhoudt.

De voorzitter van de commissie,

Versnel-Schmitz

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA), Luchtenveld (VVD). Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), Houda (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA), Blauw (VVD).

Naar boven