25 406
Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 teneinde de effectiviteit van deze wet op enkele punten te verbeteren

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 24 februari 1997 en het nader rapport d.d. 11 juni 1997, aangeboden aan de Koningin door de minister van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 29 november 1996, no. 96.005946, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 teneinde de effectiviteit van deze wet op enkele punten te verbeteren.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 29 november 1996, no. 96.005946, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 februari 1997, no. W06.96.0584, bied ik U hierbij aan.

1. Ingevolge het voorgestelde artikel 4 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (WTK) kan – kort samengevat – bij koninklijk besluit worden bepaald dat een bij een centrale kredietinstelling aangesloten groep van kredietinstellingen deels van het toezicht door De Nederlandsche Bank is vrijgesteld, indien de centrale kredietinstelling voldoende toezicht uitoefent op deze instellingen.

De Raad van State is van oordeel dat, zoals ook nu vereist is op grond van het geldende artikel 4, voordat een dergelijk besluit totstandkomt het advies van De Nederlandsche Bank (hierna: de Bank) en het advies van de betrokken instantie moeten worden ingewonnen. De Raad beveelt aan om hierin alsnog in artikel 4 te voorzien.

1. De Raad van State (de Raad) adviseert om in het voorgestelde artikel 4 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992) op te nemen dat voordat het daarin opgenomen koninklijke besluit genomen wordt, de Nederlandsche Bank (DNB) en de betrokken centrale kredietinstelling om advies wordt gevraagd. Het huidige artikel 4 Wtk 1992 kent deze plicht ook. Het advies van de Raad is overgenomen.

2. Artikel 9, onderdeel c, wordt vervangen door een nieuw onderdeel c waarin wordt voorgesteld dat de Bank de vergunning, die de Bank op grond van artikel 9 verleent, al rechtmatig kan weigeren indien zij van oordeel is dat met het oog op de belangen van crediteuren of toekomstige crediteuren de betrouwbaarheid van een of meer personen die het beleid van de onderneming of instelling bepalen of mede bepalen, niet buiten twijfel staat.

In het huidige artikel 9, onderdeel c, staat dat de Bank de vergunning kan weigeren, indien zij van oordeel is dat de belangen van crediteuren, of toekomstige crediteuren van de onderneming of instelling in ernstig gevaar zouden kunnen komen.

De Raad verwijst naar de vergelijkbare bepaling in artikel 29 van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 (WTV'93) waar gesproken wordt over het in gevaar zouden kunnen komen.

De Raad meent dat ten minste dient te worden verduidelijkt in de memorie van toelichting waarom de aanpak van artikel 29 WTV'93 niet is gevolgd door te volstaan met het schrappen van het woord «ernstig».

2. De Raad adviseert om in de memorie van toelichting (MvT) te verduidelijken waarom in het voorgestelde artikel 9, onderdeel c, van de Wtk 1992 de aanpak van artikel 29 Wtv 1993 niet is gevolgd. Het advies van de Raad is overgenomen: verduidelijkt is dat artikel 29 Wtv 1993 aan de in dit wetsvoorstel gevolgde formulering zal worden aangepast. Overigens is naar aanleiding van dit advies de redactie van de voorgestelde aanvulling op artikel 82, derde lid, Wtk 1992 eveneens aan de formulering van artikel 9, onderdeel c, van de Wtk 1992 aangepast.

3. In de toelichting op het voorgestelde artikel 32 WTK worden twee wijzigingen toegelicht. De onder a besproken wijziging beoogt een op een bepaald punt ongelijke behandeling van kredietinstellingen gevestigd binnen de Europese Unie in vergelijking met kredietinstellingen gevestigd buiten de Europese Unie weg te nemen. Deze ongelijke behandeling ontstaat doordat kredietinstellingen die in een andere lid-staat van de Europese Unie zijn gevestigd en die door middel van het uitgeven van beursgenoteerde effecten gelden in Nederland wensen aan te trekken, de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat dienen te notificeren, terwijl kredietinstellingen die buiten de Europese Unie zijn gevestigd die dezelfde voornemens hebben, zulks niet behoeven te doen.

Teneinde deze ongelijke behandeling op te heffen wordt voorgesteld artikel 32, eerste lid, onderdeel b, zodanig te wijzigen dat notificatie niet behoeft plaats te vinden, indien ingevolge artikel 82 WTK een vrijstelling van toepassing is of een ontheffing is verleend, voorzover deze vrijstelling of ontheffing strekt.

Artikel 20, eerste lid, van de Tweede Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsmede tot wijziging van richtlijn nr. 77/780/EEG (89/646/EEG) (PbEG L 386/1) bepaalt dat elke kredietinstelling die voor de eerste maal in het kader van het vrij verrichten van diensten haar werkzaamheden wil uitoefenen op het grondgebied van een andere lid-staat de bevoegde autoriteit van de lid-staat van herkomst in kennis stelt (notificeert) welke werkzaamheden zij wenst uit te oefenen.

De Raad acht het wenselijk de onderhavige wijziging waarin de ongelijke behandeling wordt weggenomen nader toe te lichten en aan te geven of overigens aan de vereisten van artikel 20 van de Tweede Richtlijn volledig wordt voldaan.

3. De Raad adviseert om in de MvT de wijziging in artikel 32 Wtk 1992 nader toe te lichten en aan te geven of aan de vereisten van artikel 20 van de Tweede Coördinatierichtlijn is voldaan. Het advies van de Raad heeft geleid tot intrekking van een deel van het artikel tot wijziging van 32 Wtk 1992: aan de vereisten van artikel 20 van de Tweede Coördinatierichtlijn werd door dit deel van de voorgestelde wijziging niet meer voldaan.

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Aan de redactionele kanttekeningen is aandacht gegeven.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting met bijlagen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 24 februari 1997, no. W06.96.0584, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

– In het voorgestelde artikel 32, eerste lid, onder c, «met betrekking tot artikel 82» vervangen door: ingevolge artikel 82, derde lid,.

– In artikel I, onderdeel J, onder b, (de titel van Paragraaf 1), «Paragraaf 1» vervangen door: § 1. In artikel I, onderdeel J, onder d, «Paragraaf 2» vervangen door: § 2.

– In artikel G, artikel 13, eerste lid, overeenkomstig aanwijzing 53 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) «dient» vervangen door: wordt.

– In artikel DD, artikel 82, derde lid, «Onze minister» vervangen door: Onze Minister.

– In artikel DD, artikel 82, derde lid, «de» vervangen door: één of meer.

– In de toelichting op artikel 3 «minister van Financiën» vervangen door: Minister van Financiën.

– In de toelichting op artikel 9, «artikel 9, onderdeel c en e,» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen c en e.

– In de toelichting op artikel 16, overeenkomstig aanwijzing 89 Ar, als vindplaats van de Tweede Coördinatierichtlijn (TCR) vermelden: richtlijn nr. 89/646/EEG van de Raad van de Europese Unie van 15 december 1989 (PbEG L 386).

– In de toelichting op artikel 82 «Onze minister» vervangen door: Onze Minister.

Naar boven