25 406
Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 teneinde de effectiviteit van deze wet op enkele punten te verbeteren

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Voorstel van wet

Artikel I, onder C, luidde:

Artikel 4 komt als volgt te luiden:

1. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat een bij een centrale kredietinstelling aangesloten groep van kredietinstellingen van het toezicht door de Bank, voorzover dit toezicht strekt in het belang van de solvabiliteit, liquiditeit en administratieve organisatie van die instellingen, is vrijgesteld, voorzover deze centrale kredietinstelling krachtens haar statuten en de statuten van de bij haar aangesloten kredietinstellingen of krachtens een overeenkomst met de bij haar aangesloten kredietinstellingen dit toezicht op voldoende wijze uitoefent op deze instellingen.

2. De centrale kredietinstelling richt zich bij het toezicht naar de aanwijzingen van de Bank.

Artikel I, onder G, luidde:

Artikel 13 komt als volgt te luiden:

1. Een wijziging van de gegevens bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, b, c, of d, dient, voor zover het het aantal of de identiteit van de daar genoemde personen betreft, vooraf aan de Bank te worden gemeld.

2. Een wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet doorgevoerd, indien de Bank het voornemen daartoe afwijst binnen 6 weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het eerste lid, of, indien de Bank om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen 6 weken na de ontvangst van die gegevens of inlichtingen.

3. Indien zich een wijziging van de antecedenten bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, b, c, of d, voordoet, stelt de kredietinstelling de Bank daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

Artikel I, onder N, luidde:

In artikel 32 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste en tweede lid, wordt het zinsdeel «opvorderbare gelden ter beschikking te verkrijgen» vervangen door: opvorderbare gelden van het publiek ter beschikking te verkrijgen.

b. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de punt na onderdeel b vervangen door: ; of.

c. In het eerste lid, wordt na onderdeel b een nieuw onderdeel ingevoegd, dat luidt als volgt:

c. met betrekking tot artikel 82 een vrijstelling van toepassing is of een ontheffing is verleend, voor zover deze vrijstelling of ontheffing strekt.

Artikel I, onder DD, luidde:

Aan artikel 82, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Een ontheffing kan worden geweigerd, indien naar het oordeel van Onze minister twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de betrokken onderneming of instelling bepalen.

II. Memorie van toelichting

Hoofdstuk II, Artikelgewijze toelichting, onder artikel 3 Wtk 1992, luidde:

In artikel 3 Wtk 1992 wordt voor de minister van Financiën de bevoegdheid geschapen om aan de Bank voorschriften ter implementatie van richtlijnen op het gebied van kredietinstellingen te geven. Voor de toelichting op dit artikel verwijst ondergetekende naar paragraaf 3.3 van de algemene toelichting.

Hoofdstuk II, Artikelgewijze toelichting, onder artikel 9 Wtk 1992, eerste volzin, luidde:

In de eerste plaats is de formulering in artikel 9, onderdeel c en e, met betrekking tot het weigeren van een vergunning in verband met de voornemens of antecedenten van de (mede) beleidsbepalende personen binnen de kredietinstelling aangescherpt.

Hoofdstuk II, Artikelgewijze toelichting, onder artikel 16 Wtk 1992, eerste volzin, luidde:

Bij de Tweede Coördinatierichtlijn (TCR), die heeft geleid tot het Europese paspoort voor kredietinstellingen, is een bijlage gevoegd met de activiteiten die in aanmerking komen voor het gebruik van het Europese paspoort, indien een kredietinstelling van de toezichthouder in het thuisland een vergunning heeft gekregen.

Hoofdstuk II, Artikelgewijze toelichting, onder artikel 32 Wtk 1992, eerste allinea, luidde:

Dit artikel kent twee wijzigingen van artikel 32 Wtk 1992.

a. In het geval een in een andere lid-staat gevestigde kredietinstelling door middel van het verrichten van diensten gelden in Nederland wenst aan te trekken (in welke vorm dan ook), bepaalt artikel 32 dat deze kredietinstelling dient te notificeren, door middel van een kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteit van het land van herkomst. Ook indien het aantrekken van gelden geschiedt door de uitgifte van beursgenoteerde effecten dient genotificeerd te worden, hoewel deze laatste vorm van gelden aantrekken is vrijgesteld van het verbod van artikel 82 Wtk 1992. Artikel 82 Wtk 1992 verbiedt het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van het publiek. Een kredietinstelling die buiten de EU is gevestigd, zou bij het aantrekken van gelden in de vorm van beursgenoteerde effecten op grond van artikel 82, derde lid, Wtk 1992 juncto artikel 2, van de daarop gebaseerde vrijstellingsregeling, echter niet tot notificatie hoeven over te gaan. De consequentie van het bovenstaande is dat voor een in een lid-staat gevestigde kredietinstelling een zwaarder regime geldt (notificatie), dan voor een kredietinstelling die niet in de EU is gevestigd. Wel verkrijgt een in een lid-staat gevestigde kredietinstelling door de notificatie extra voorrechten, aangezien als gevolg van de notificatie het aantrekken van gelden tegen uitgifte van beursgenoteerde effecten onder de wederzijdse erkenning valt en deze activiteit zonder verdere belemmeringen in Nederland mag worden uitgeoefend.

In dit laatste geval zouden er echter ook zonder notificatie geen belemmeringen bestaan. Een instelling die beursgenoteerde effecten uitgeeft is namelijk vrijgesteld van het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Dit artikel verbiedt in of vanuit Nederland buiten een besloten kring bij uitgifte effecten aan te bieden dan wel zodanige aanbieding door middel van advertenties of documenten in het vooruitzicht te stellen. Artikel 3, tweede lid, onder a, Wet toezicht effectenverkeer 1995, stelt namelijk dat het in het eerste lid vervatte verbod niet van toepassing is, indien de aan te bieden effecten zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs. In een dergelijk geval moet worden voldaan aan de regels, die de desbetreffende beurs stelt. Tegenover de nadelen van de besproken ongelijke behandeling staan dus geen voordelen voor de kredietinstelling die binnen de EU gevestigd is.

De bovenstaande ongelijke behandeling van kredietinstellingen gevestigd binnen de EU en van kredietinstellingen gevestigd buiten de EU wordt nu opgeheven door aan artikel 32, eerste lid, een onderdeel c toe te voegen, waaruit volgt dat het verboden is al dan niet op termijn opvorderbare gelden ter beschikking te verkrijgen door middel van het verrichten van diensten in Nederland, tenzij er ex artikel 82, derde lid, Wtk 1992 vrijstelling is verleend van het verbod van het eerste lid van artikel 82 Wtk 1992.

Hoofdstuk II, Artikelgewijze toelichting, onder artikel 82 Wtk 1992, laatste volzin, luidde:

Derhalve is aan artikel 82, derde lid, de zin toegevoegd dat een ontheffing kan worden geweigerd, indien naar het oordeel van Onze minister twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de betrokken onderneming of instelling bepalen.

Naar boven