25 398
Wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 7 november 1997

De vaste commissie voor Justitie,1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gemaakte opmerkingen en gestelde vragen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De verschillende fracties hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Hoewel de leden van de PvdA-fractie op hoofdlijnen met de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel kunnen instemmen, achten zij het voorstel op een aantal punten nog onvoldoende uitgewerkt.

De aan het woord zijnde leden zijn het eens met het voorstel om de bijzondere registers in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen. Kan de regering een overzicht geven van de overige registers – buiten het door de regering genoemde register van het Meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT-register) en het hulpverleningsregister – die niet onder het onderhavige wetsvoorstel zullen vallen? Waarom sluit het hulpverleningsregister vanwege de aard van de opgeslagen informatie niet goed aan bij de categorie bijzondere politieregisters?

De leden van de CDA-fractie menen dat het wetsvoorstel een betere regeling voor bijzondere politieregisters bevat dan de huidige, al wordt nog veel ter nadere regeling overgelaten aan gedelegeerde wetgeving.

De leden van de VVD-fractie zeggen in grote lijnen instemmend op het voorstel te kunnen reageren.

De leden van de D66-fractie vinden een goede wettelijke regeling, toegesneden op de specifieke eigenschappen van bijzondere politieregisters, in het kader van de rechtsbescherming onontbeerlijk. Onderhavig wetsvoorstel komt tegemoet aan een behoefte aan meer duide-lijkheid ten aanzien van de gronden voor registratie en verstrekking van de gegevens van de criminele inlichtingendienst (CID). Vanwege de aard van registers van de CID en van tijdelijke registers weegt het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer extra zwaar. Onderhavig wetsvoorstel creëert een aparte paragraaf voor deze categorie van politieregisters. Zou het echter niet wenselijk zijn onderscheid tussen gewone en bijzondere politieregisters duidelijker in de wet vorm te geven? Wat is precies het verschil, niet alleen met betrekking tot verstrekkingen, maar ook ten aanzien van het gebruik van beide registers?

Het huidige CID-register en het grijze-veld-register worden onder een andere naam in een aparte paragraaf ondergebracht en het criterium voor CID-subject is onder de loep genomen. In het rapport van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden (hierna: commissie-Van Traa) en in de daaruit voortvloeiende debatten in de Kamer is gebleken dat verschillende ideeën bestaan over het grijze-veld-register en de inhoud van het criterium. Deze verschillen zijn cruciaal in het kader van bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Met betrekking tot de relatie met het lopende deelproject «Organisatie en werkwijze recherche» en het project «Bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur» willen de leden van de fractie van D66 graag enig verduidelijking van de zijde van de regering. De uitkomst van deze projecten kan leiden tot wijzigingen van onderhavige wet. Hoe staat de regering tegenover de optie om de trajecten samen te brengen en zo spoedig mogelijk in 1998 tot gelijktijdige behandeling van de wetswijzigingen over te gaan?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat eindelijk een eerste stap is gezet naar de implementatie van de conclusies van de commissie-Van Traa. Een zeer zorgvuldige regeling om de privacybescherming te waarborgen, is echter een belangrijke voorwaarde om deze voorgestelde wijziging verantwoord te maken. Het wijzigingsvoorstel roept daarom enige vragen op, nu vele begrippen in deze wet zich voor meerdere interpretaties lenen.

De leden van de fractie van de RPF stellen vast dat het MOT-register en het hulpverleningsregister niet in de paragraaf bijzondere politieregisters worden opgenomen. De daartoe aangevoerde argumenten kunnen zij onderschrijven. Zij gaan er daarbij overigens vanuit, wat het verstrekkingsregime aangaat en overige relevante bepalingen, dat alle genoemde registers met een beperkt verstrekkingsregime vergelijkbare bepalingen kennen. Zij vragen de regering of zij dit kan bevestigen.

Het doet de leden van de SGP-fractie genoegen dat ook via dit wetsvoorstel gepoogd wordt uitvoering aan de conclusies en aanbevelingen van de commissie-Van Traa.

De leden van de GPV-fractie hebben al eerder te kennen gegeven dat het goed is bij de wetgeving ter uitvoering van dat rapport de aanbevelingen van de commissie-Van Traa tot uitgangspunt te nemen, maar dat dit onverlet laat dat de wetgever een eigen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de vormgeving van wettelijke regelingen. Daarom heeft de Kamer ook op enkele punten gekozen voor een benadering welke afweek van die van de commissie. Om diezelfde reden moet het mogelijk zijn ook bij de behandeling van het wetsvoorstel waar nodig een iets andere weg te kiezen dan welke de commissie heeft aanbevolen.

De eerste indruk van de leden van de SP-fractie is dat de gehele regeling rond politieregisters een gecompliceerde juridische materie is. Ook het wetsvoorstel maakt het systeem van registers er ogenschijnlijk niet eenvoudiger op. De eerste vraag die dan ook naar voren komt, is of de diverse wet- en regelgeving in de praktijk goed werkbaar zal zijn. Dit is des te crucialer aangezien de diverse registers een gevoelige informatie bevatten, die een vergaande inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van burgers. Het gevaar bestaat dat ingewikkelde wet- en regelgeving ertoe leidt dat in de praktijk onjuist met de registers en de daarin opgenomen persoonlijke gegevens wordt omgegaan. Graag vernemen de leden van de regering of dit wetsvoorstel kritisch is getoetst op de uitvoerbaarheid. Kan de regering daarbij bovendien ingaan op de geluiden daarover van de verschillende betrokken organisaties?

2. Bijzondere politieregisters

De leden van de PvdA-fractie merken op dat er binnen de politie – dus intern – de mogelijkheid bestaat om verstrekking van informatie uit een register zware criminaliteit te weigeren wegens de politiële taakuitvoering. Deze leden vragen zich af aan welke situaties dan moet worden gedacht. Kan de regering concreter aangeven welke situaties worden bedoeld? Kunnen deze situaties zich niet voordoen bij de verstrekking van informatie aan het openbaar ministerie, aan wie onder alle omstandigheden de gevraagde informatie dient te worden verstrekt?

Een tijdelijk register is een politieregister dat is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak in een bepaald geval. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af in hoeverre de inhoud van deze formulering verschilt van die in artikel 4, waar gesproken wordt van een politieregister voor een bepaald doel. Wat is het verschil tussen de gewone politieregisters en de bijzondere tijdelijke registers? Welke relatie bestaat er tussen beide genoemde registers?

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de benaming «register zware criminaliteit» in plaats van «CID-register». De benaming «vaststellingsregister» in plaats van «grijze-veld-register» achten zij minder gelukkig gekozen. Juist omdat de informatie in dat register vaak niet hard of van betrekkelijke betekenis zal zijn, achten zij de benaming vaststellingsregister misleidend. Is de regering bereid een andere benaming te overwegen? Zou de benaming «voorportaal-register» op haar instemming kunnen rekenen?

Het wetsvoorstel levert een driedeling met betrekking tot het verstrekkingsregime. Onderscheiden wordt aan wie en onder welke voorwaarden verstrekking kunnen plaatsvinden. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of ook is overwogen hoe – mondeling, schriftelijk dan wel per procesverbaal en dergelijke – de verstrekkingen per register kunnen plaatsvinden.

De leden van de RPF-fractie merken op dat het wetsvoorstel beoogt een goed evenwicht te vinden tussen de belangen die voortvloeien uit de bescherming van de privacy en ongewenste inbreuken van overheidswege op het privé-leven van de burger en het belang van een goed functionerende politiedienst, die nu eenmaal draait op het verzamelen van (gevoelige) gegevens. De moeilijkheid daarbij is vooral dat in de praktijk de gegevensverzameling en -verstrekking zo omvangrijk zijn, dat een sluitende regeling lastig te ontwerpen is. Een voorbeeld daarvan is dat, kennelijk om eenvoudigweg praktische redenen, kortstondige registratie van persoonsgegevens door dit wetsvoorstel onverlet wordt gelaten. Deze moeten dan wel binnen relatief korte tijd worden geëvalueerd. Dergelijke bepalingen staan of vallen met een goede handhaving. Is er zicht op of in de praktijk werkelijk sprake is van een zorgvuldige hantering van een dergelijke werkwijze?

Na verloop van tijd moeten deze gegevens worden verwijderd uit de systemen in de zin dat zij niet mogen worden gebruikt voor operationeel gebruik, zo stelt de memorie van toelichting op blz. 8. Wel mogen zij gebruikt worden voor beheersdoeleinden. Bestaat de mogelijkheid dat deze gegevens op enig tijdstip opnieuw operationeel kunnen worden gemaakt?

De leden van de SP-fractie begrijpen dat in plaats van de term «grijze-veld-register» met het wetsvoorstel voortaan gesproken zal worden van «vaststellingsregister». Het register als zodanig zal echter – in tegenstelling tot de opvattingen van de commissie-Van Traa – blijven bestaan. Deze leden hebben twijfels of dit een goede keuze is. In het debat tussen de commissie-Van Traa en de Kamer is naar voren gekomen dat uit het onderzoek van de commissie niet is gebleken dat de grijze-veld-subjecten nu zo veel hebben toegevoegd aan de opsporing en vervolging van de criminaliteit. Gezien de vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die het vaststellingsregister met zich meebrengt, vragen de aan het woord zijnde leden zich af of het vaststellingsregister wel noodzakelijk is. Graag vernemen zij een reactie van de regering.

3. Opslag van gegevens in de bijzondere politieregisters

3.1 Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom geen duidelijker onderscheid in de wet gemaakt wordt tussen aard en karakter van de «gewone» politieregisters en de bijzondere politieregisters die in de plaats komen van het CID-register en het «grijze veld-register». Kan de regering nader uiteen zetten waarom – en op welke wijze – deze voorgestelde wettelijke regeling een verbetering betekent van de praktijk van de in het onderzoek van de commissie-Van Traa gebleken slechte werking van de CID-registers ten aanzien van ongeveer 60 000 CID-subjecten? Hoe wordt door de wettelijke regeling bevorderd dat er een geringere hoeveelheid vermeldingen in de bijzondere registers wordt opgenomen? De vraag is of het geen aanbeveling verdient in de wet duidelijk op te nemen wat de verschillen zijn, niet alleen ten aanzien van mogelijke toegang tot die registers, maar ook wettelijke criteria betreffende aard en karakter van de opgeslagen gegevens. Zo is het voor de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk of alle gegevens die betrekking hebben op de ernstige misdrijven – waarvoor de regering opslag van gegevens in het register zware criminaliteit mogelijk wil maken – nu ook in de opvolgers van de CID-registers terecht zouden moeten komen. Dat zou men kunnen opmaken uit de definitie van het begrip bijzondere politieregisters in het wetsvoorstel. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met een register aangaande een «crime passionel» in familieverband? Waarom zou die buiten de werking van de bijzondere registers vallen? Hier lijkt meer duidelijkheid gewenst.

Verduidelijking is ook gewenst om te weten wanneer de politie een «gewoon» dan wel een bijzonder register dient aan te leggen. Nu lijkt het enige verschil te zijn dat er een stringentere regel is voor de verstrekking van gegevens aan derden. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of er dienaangaande criteria aan te geven en zo ja, verdient het aanbeveling om deze criteria in de wet op te nemen? Die verduidelijking is ook gewenst ten aanzien van de vraag of informanten en tipgevers, die informatie verstrekken ten behoeve van deze registers, dezelfde bescherming krijgen als ze nu in de praktijk krijgen via de afscherming door de chef van de CID.

In het wetsvoorstel wordt de opneming van informatie beperkt tot opneming van persoonsgegevens. De leden van de PvdA-fractie merken op dat dit afwijkt van de huidige CID-regeling, waar in artikel 1, onder c en d, wordt gesproken van «natuurlijke persoon of rechtspersoon». Is het inderdaad de bedoeling dat rechtspersonen niet in de bijzondere politieregisters kunnen worden opgenomen? Welke reden ligt daaraan ten grondslag?

De leden van de VVD-fractie stellen dat onduidelijk is of met betrekking tot rechtspersonen gegevens kunnen worden opgenomen in de registers. Onder het huidige regime van de CID-regeling 1995 van artikel 1, onder c en d, is dat mogelijk. Het verdient volgens de leden van de VVD-fractie aanbeveling om de rechtspersonen expliciet in het wetsvoorstel te betrekken. Hoe staat de regering hier tegenover?

3.2 Het register zware criminaliteit

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de toevoeging aan de opneming van gegevens in een register zware criminaliteit (ten opzichte van het voorontwerp) van een derde categorie ernstige misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Kan de regering een overzicht geven van de misdrijven die eventueel voor opneming in de algemene maatregel van bestuur in aanmerking komen? Waarom zouden deze misdrijven niet in de wet kunnen worden opgenomen?

Wat deze leden tevens missen, is het spiegelbeeld van het toevoegen van misdrijven aan een lijst. Zij zijn van mening dat het noodzakelijk is om op gezette tijden te bezien of bepaalde misdrijven van de lijst kunnen worden afgevoerd. Zoals de regeling in het voorstel nu luidt – onverschillig of dit nu in de wet zelf geregeld is of dat daarvoor een algemene maatregel van bestuur wordt gebruikt – verwachten de leden van de PvdA-fractie dat de lijst misdrijven in de loop der tijd alleen maar langer zal worden zonder dat door middel van een controlemechanisme een en ander kan worden gecorrigeerd. Indien het belangrijk is dat op het moment van toevoeging van een misdrijf gekeken wordt naar de rechtvaardiging daarvan, is het ook belangrijk dat op een later moment kan worden bezien of het nog steeds gerechtvaardigd is om dit misdrijf onder de bepaling van artikel 1, onder k, sub 3, te laten vallen. Zou een wettelijke aanvulling van de regeling ook op dit punt een verbetering van het voorstel betekenen? Gaarne een reactie hierop van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben negen voorbeelden van informatie dan wel tips uit de dagelijkse politie-praktijk (met name van de CID) voorgelegd gekregen, waarvan wordt gezegd dat deze onder het regime van het onderhavige wetsvoorstel niet meer door de CID kunnen worden geregistreerd. Zij zouden deze praktijkgevallen integraal willen voorleggen en de regering verzoeken per geval aan te geven hoe met de verkregen informatie dient te worden omgegaan.

1. Een tipgever, die met een politie-ambtenaar van de Vreemdelingendienst op zeer goede voet staat, wil informatie geven over deze ambtenaar. Hij heeft namelijk ontdekt dat de politie-ambtenaar tegen betaling, zonder daartoe te zijn gerechtigd, illegalen van de benodigde stempels in hun paspoort voorziet. Over deze stempels kan hij uit hoofde van zijn functie beschikken.

2. Een ondernemer heeft geconstateerd dat een café-eigenaar op zeer korte termijn een café heeft geopend. Een ambtenaar heeft, zonder verzoek daarom, subsidie aangeboden en daarbij aangegeven dat «de café-eigenaar maar een bonnetje» moest regelen. De tipgever heeft aangegeven dat meerdere ondernemers individueel op eenzelfde wijze door die ambtenaar waren benaderd en subsidie hadden gekregen. Hij wil echter anoniem blijven omdat hij met de café-eigenaar jaarlijks buurtfeesten en activiteiten organiseert.

3. Een tipgever heeft ontdekt dat bouwvergunningen in strijd met het bestemmingsplan worden verstrekt. Daarbij vinden tevens malversaties plaats met betrekking tot verschuldigde leges. De tipgever wil anoniem blijven omdat hijzelf ook van de ambtenaar afhankelijk is voor vergunningen.

4. Een bewoner heeft problemen met zijn buurman die de op de begane grond gelegen garage heeft ingericht voor de teelt van wiet. De lampen die dag en nacht branden en een stankafzuiger zorgen voor overlast. Aangezien de tipgever bang is voor brand in de garage wil hij de politie waarschuwen. Daar de buurman hem echter al eens agressief heeft benaderd wil hij anoniem blijven.

5. Een stamgast van een café wil de politie informeren dat een café-eigenaar ter bescherming van zichzelf een vuurwapen achter de bar heeft liggen. Hij wil de relatie met de andere stamgasten niet verstoren en wil daarom anoniem blijven. Desondanks wil hij het vuurwapen uit het café hebben.

6. Een bezorger van een koeriersbedrijf heeft sterke vermoedens dat een man videofilms maakt van minderjarige kinderen. Hij heeft naakte jongetjes door het huis zien lopen, waarvan hij zeker weet dat zij daar niet thuis horen. Ook heeft hij een video-opstelling gezien. Hoewel hij geen seksuele handelingen heeft gezien, maakt hij zich ernstig zorgen over hetgeen aldaar mogelijk gebeurt. Hij vindt dat de politie dit moet weten, maar zegt er bij dat het koeriersbedrijf hier buiten gehouden moet worden. Hij vreest moeilijkheden met zijn baas die hem te verstaan heeft gegeven zijn mond te houden omdat er een goede klant in het geding was.

7. Een man informeert de politie dat zijn broer weer een loods heeft gehuurd die middels een advertentie werd aangeboden. Zijn broer heeft namelijk de gewoonte om bij garagebedrijven oude banden op te halen. Hij laat zich daarvoor betalen onder het voorwendsel dat zij volgens de regels zullen worden vernietigd. Daarnaast worden ook asbest en afgewerkte olie (onder dezelfde condities verkregen) in de loods geplaatst. Na een aantal maanden verdwijnt de broer van de informant, de eigenaar van de loods achterlatend met een duizendtal autobanden, asbest en olievaten, welke de eigenaar nu moet vernietigen tegen hoge kosten. De informant wil vanwege de familierelatie onbekend blijven.

8. De buurt is ondergekalkt en behangen met racistische pamfletten. Een lid van een motorclub meldt zich en weet waarschijnlijk wie daarvoor verantwoordelijk is. Een van zijn medeleden heeft namelijk wel eens voorgesteld om iets dergelijks gezamenlijk te doen. Ter ondersteuning had hij destijds hetzelfde pamflet getoond. Aangezien de dader een belangrijke rol binnen de motorclub vervult, is de tipgever bang dat als bekend wordt dat hij de politie heeft geïnformeerd, hij uit de club wordt gezet. Want hoewel binnen de club vrijwel iedereen van mening is dat het gepleegde verwerpelijk is, heerst er geen cultuur waarbij de verdachte op zijn daden wordt aangesproken.

9. Een werknemer van een garagebedrijf krijgt opdracht van zijn baas om accuzuur en andere gevaarlijke stoffen in een putje weg te laten lopen. Tegen zijn zin moet de werknemer deze handelingen verrichten en hij wil hier een einde aan maken. Hij informeert de politie hierover doch geeft aan dat hij bang is zijn baan te verliezen als bekend wordt dat hij de informatie heeft verschaft.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat gegevens die niet voor opneming in het register zware criminaliteit, het vaststellingsregister of in enig ander politieregister in aanmerking komen, uit de systemen dienen te worden verwijderd in de zin dat zij niet meer mogen worden verstrekt voor operationeel gebruik. De gegevens mogen wel worden bewaard voor beheersdoeleinden. Deze leden vragen zich af welke garantie er is dat deze gegevens in een later stadium toch niet op de een of andere wijze zullen worden gebruikt, bijvoorbeeld om nadere informatie te verkrijgen. Is het nodig dat de gegevens in volle omvang voor beheersdoeleinden worden bewaard? Beheersdoeleinden, zoals ten behoeve van de afhandeling of verantwoording van gebeurtenissen in de uitvoering van de politietaak, achten deze leden te onbepaald. Kan de regering nader uitleggen wat moet worden verstaan onder beheersdoeleinden? Zou het aan te bevelen zijn om deze gegevens te anonimiseren? Het anonimiseren van deze gegevens verkleint de kans aanmerkelijk dat de beheersregisters oneigenlijk worden gebruikt. Gaarne een reactie van de regering op deze gedachte.

Hoe wordt er op toegezien dat uit de registers informatie over afgedane zaken op een rechtmatige en efficiënte wijze behouden kan blijven voor toekomstig onderzoek, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

In algemene zin geeft artikel 4 van de Wet politieregisters de legitimatie voor het aanleggen van een register. Maar verdient het geen aanbeveling in de wet vast te leggen gedurende welke termijnen informatie rechtmatig opgeslagen mag blijven? Dit wordt in het huidige wetsvoorstel niet geregeld, terwijl dit volgens de aan het woord zijnde leden, zeker voor wat betreft de zogenaamde vaststellingsregisters, aanbeveling verdient. Het moet duidelijk zijn na hoeveel tijd informatie uit het vaststellingsregister vernietigd wordt dan wel wordt opgenomen in een register zware criminaliteit.

Het wetsvoorstel voorziet in verstrekkingen voor niet-politiële doeleinden, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Het belang van het onderwerp vraagt naar de mening van deze leden om regeling bij wet in plaats van bij algemene maatregel van bestuur. Een vraag is bijvoorbeeld welke informatie bestuursorganen moeten leveren om het zwaarwegend algemeen belang te motiveren. Voorts is de vraag of de betrokkenen de gegevens niet moet kunnen weerspreken, indien wij worden gebruikt als grond om een vergunning of een contract te weigeren.

De leden van de VVD-fractie constateren dat één van de beperkende criteria voor de registratie van gegevens luidt dat het moet gaan om misdrijven die worden geraamd of gepleegd in georganiseerd verband. Het georganiseerd verband moet voldoen aan één van de kenmerken die aan georganiseerde criminaliteit worden toegeschreven, zoals inkomsten uit verschillende vormen van criminaliteit en dergelijke. Dat wekt de indruk dat snel tot georganiseerde criminaliteit kan worden besloten. Heeft de regering dat beoogd? Wat is de gedachtengang daarachter?

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de toevoeging van de categorie «zeer zware misdrijven», waarvoor het vereiste van georganiseerd verband niet wordt gesteld. Zij vragen de regering wat de toevoeging van deze categorie voor gevolgen heeft voor het voornemen om het aantal CID-subjecten te verminderen.

Deze leden zijn bezorgd over de door het Nederlands Politie Instituut geuite vrees dat ten gevolge van de beperkingen van de Wet bijzondere politieregisters voor politie, justitie en politiek het zicht verloren zal gaan op lokale ernstige middelzware criminaliteit, alsmede op de ontwikkeling van criminele carrières. De leden van de VVD-fractie hechten ook in het kader van georganiseerde dan wel zware criminaliteit aan adequate preventieve maatregelen. De middelzware criminaliteit levert immers de georganiseerde criminelen voor de toekomst, als die niet voortijdig worden gestopt. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten in hoeverre dit wetsvoorstel preventieve maatregelen ter voorkoming van georganiseerde criminaliteit kan bemoeilijken.

Bij de leden van de VVD-fractie bestaat twijfel of de aanwijzing per algemene maatregel van bestuur van bijzondere voor registratie in aanmerking komende misdrijven een handzaam instrument is. Welke typen misdrijven zal in de algemene maatregel van bestuur worden vermeld? Is dat instrument niet veel te log om aan eventuele operationele wensen in politieregio's tegemoet te komen?

De aan het woord zijnde leden vragen een reactie van de regering op de stelling dat ook aan de strekking van motie 24 072, nr. 54 voldaan kan worden met handhaving van de huidige definitie van CID-subject. Er zou strakker kunnen worden voorgeschreven hoe de criteria van die definitie moeten worden gehanteerd. Tevens zou het toezicht op de registratie belangrijk kunnen worden verbeterd. Aldus zou voorkomen kunnen worden dat ergens in het land zelfs grafittispuiters als CID-subject worden aangemerkt.

De leden van de fractie van D66 onderschrijven het uitgangspunt dat evenwicht moet bestaan tussen enerzijds een doelmatige uitvoering van de politietaak en anderzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het hierop volgende zinsdeel, «de noodzaak tot registratie van personen, los van de verdenking van een concreet strafbaar feit, moet de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen rechtvaardigen», roept echter vraagtekens op. Zou deze stelling niet altijd in een kader moeten worden geplaatst? Kan er wel sprake zijn van een noodzaak tot registratie zonder dat hiermee tenminste een vermoeden van enig strafbaar feit samenhangt? Waaruit kan die noodzaak blijken en hoe wordt deze getoetst?

De regering stelt voor dat de uitgebreide registratie van persoonsgegevens, met veelal zogenaamde «zachte» informatie, mag worden toegepast bij twee categorieën van zware criminaliteit. Naast het door de commissie-Van Traa aanbevolen categorie waarvoor het vereiste van georganiseerd verband geldt, meent de regering dat de CID bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer wordt gesteld categorisch deze vorm van registratie mag aanwenden. Kan de regering nader motiveren waarom zij vindt dat deze categorie van zware misdrijven intensieve opslag van gegevens rechtvaardigt? Waarom ligt de grens bij acht jaar gevangenisstraf? Acht de regering de vrees van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten dat het aantal CID-subjecten hiermee niet zal afnemen gegrond?

De opslag van gegevens in het register voor zware criminaliteit voor andere categorieën misdrijven dan bovengenoemde kan bij algemene maatregel van bestuur worden mogelijk gemaakt. Kan de regering nader beschrijven op welke gronden de belangenafweging kan leiden tot deze maatregel? Voorts vragen de leden van de fractie van D66 of de regering een inschatting kan maken van de frequentie waarmee een beroep zal worden gedaan op de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur misdrijven aan te wijzen.

Tot de gegevens van personen die kunnen worden geregistreerd, kunnen volgens de regering bijvoorbeeld ook gegevens betreffende de ambtenaren, met wie contact moet worden opgenomen in verband met het gebruik van de gegevens behoren. Kan de regering de mogelijke noodzaak tot registratie van deze gegevens beargumenteren? Zijn deze ambtenaren dan ook op de hoogte van de registratie van gegevens omtrent hun eigen persoon?

Bij de opslag van gegevens in het register zware criminaliteit geldt de algemene voorwaarde van artikel 4 van de Wet Politieregisters onverkort. Uit het vereiste dat opslag noodzakelijk moet zijn voor het doel waarvoor het register is aangelegd kan een begrenzing in duur van de opslag worden gelezen. Met betrekking het vaststellingsregister heeft ook de Raad van Hoofdcommissarissen geadviseerd de maximumtermijn voor opslag in de wet vast te leggen. Zou het toch niet de voorkeur hebben om expliciet in de wet vast te leggen welke termijnen gelden voor rechtmatige opslag van gegevens? Kan de regering nader uitleggen waarom zij meent dat het beter is de maximumtermijn in de beheersvoorschriften vast te leggen? De leden van de D66-fractie vinden met name ten aanzien van het vaststellingsregister van belang dat de termijnen nauwgelet in acht worden genomen. Dit betekent dat informatie na het wegvallen van de noodzaak tot registratie wordt vernietigd dan wel dat bevestigde informatie wordt opgenomen in een register zware criminaliteit. Hoe staat de regering tegenover een procedurele regeling van deze gang van zaken?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de regering met de uitvoering van de politietaak, met het oog waarop de registers worden aangelegd, bedoeld.

Wanneer is er sprake van een redelijk vermoeden dat iemand betrokken is bij het beramen of plegen van misdrijven als bedoeld onder artikel 13a, eerste lid, onder a? En hoe lang mogen dergelijke gegevens opgenomen zijn, indien het vermoeden niet op korte termijn wordt omgezet in een concrete verdenking?

Tevens constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat artikel 13c, vierde lid, stelt dat geen gegevens worden opgenomen die zijn verkregen uit de toezichthoudende taak, tenzij een verzoek hiertoe is gedaan en de opneming niet onevenredig de privacy schaadt. Zijn hiervoor criteria uitgewerkt? Door wie kan een dergelijk verzoek worden gedaan?

Verder vragen deze leden zich af of er, naast de beheerder, een controletaak is weggelegd voor een meer onafhankelijk persoon/orgaan, die ook eventuele klachten zou kunnen behandelen.

Tot slot wensen de leden van de GroenLinks-fractie meer duidelijkheid over de vraag welke publieke organen in welke situaties gegevens kunnen verkrijgen uit de registers. Hoe dient het zwaarwegend algemeen belang te worden geïnterpreteerd? Is het niet beter om een dergelijke uitzondering, nu de gegevens voor politiële doeleinden worden geregistreerd, in de wet op te nemen en niet alleen uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur?

De leden van de RPF-fractie stellen dat op aangeven van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad voor Hoofdcommissarissen is bepaald dat in het register zware criminaliteit bij algemene maatregel van bestuur nog gegevens over andere misdrijven kunnen worden opgenomen dan bedoeld onder artikel 1, onder k, onder 1° en 2°. Tegelijkertijd stellen deze leden vast dat de Registratiekamer daar zeer ernstige bezwaren tegen in brengt. De Kamer stelt zelfs dat de geest van de door de commissie-Van Traa tot stand gebrachte aanbevelingen daardoor wordt aangetast. Tegen deze achtergrond vragen zij de regering zich nog eens nader op de voorgestelde bepaling te bezinnen. Is het mogelijk tot een afgrenzing te komen die enerzijds de politie niet te zeer belemmert en anderzijds niet in de praktijk het risico in zich draagt dat eigenlijk alles mag worden geregistreerd? Kan nadere informatie worden verschaft over de bij algemene maatregel van bestuur nader te omschrijven misdrijven?

Artikel 13a, zesde lid, brengt de leden van de fractie van de RPF tot de vraag waarom deze verstrekkingen niet altijd worden vastgelegd.

De leden van de SGP-fractie menen, wat de inhoud van de registers zware criminaliteit betreft, dat een tegenstelling te bespeuren is tussen enerzijds de Registratiekamer en anderzijds het Nederlands Politie Instituut en het Korpsbeheerdersberaad. Naar de mening van de politie was en is een bezwaar van beperking van de opname van gegevens in bijzondere politieregisters, met name het register zware criminaliteit en het vaststellingsregister, dat onder de voorgestelde wetgeving politie en justitie – en in het verlengde daarvan de lokale en landelijke politiek – het zicht zullen verliezen op lokaal ernstige en middelzware criminaliteit, alsmede de ontwikkeling van criminele carrières per individu of groep. De Registratiekamer is van mening dat voor opname van gegevens over lokale criminaliteit in het register zware criminaliteit geen aanleiding is en stelt zich op het standpunt dat het de politie vrij staat om, eventueel bij wijze van tijdelijke registers, hiervoor een registratie aan te leggen die toereikend is voor haar operationele werkzaamheden op dit niveau. Weliswaar is de regering aan de kritiek van de politie tegemoet gekomen door in artikel 1 van de Wet Politieregisters, onderdeel k, onder 3°, de mogelijkheid op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat (bepaalde) misdrijven, als bedoeld in artikel 69 van het Wetboek van Strafvordering, die naar hun aard of de samenhang met andere door verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, worden toegevoegd aan het misdrijfcriterium. De politie is echter van mening dat de memorie van toelichting terzake onvoldoende duidelijkheid biedt over het soort delict dat voor opneming in de algemene maatregel van bestuur in aanmerking komt en zij geeft de voorkeur aan een regeling in de wet. De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering op deze kritiek en deze suggestie in te gaan.

De leden van de GPV-fractie vinden het een goede zaak dat wordt voorgesteld een aparte paragraaf in de wet op te nemen met betrekking tot bijzondere politieregisters. Terecht stelt de regering zware eisen aan de opslag van gegevens in het register zware criminaliteit. De genoemde leden stemmen er ook mee in dat opslag ook mogelijk zal zijn met betrekking tot zeer zware misdrijven die niet in georganiseerd verband zijn of worden gepleegd. Zij willen echter een nadere onderbouwing van het voorstel ook gegevens te laten registreren over bepaalde bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen delicten. Zij hebben de indruk dat terecht een iets ruimere mogelijkheid wordt gecreëerd, maar hebben behoefte aan een illustratie van de noodzaak daarvan. Welke problemen kunnen zich in de praktijk voordoen als deze mogelijkheid niet zou worden opgenomen?

Daarnaast hebben de leden van de GPV-fractie twijfels voor wat betreft de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen. Waar het hier feitelijk gaat om de reikwijdte van een wettelijke regeling, waarbij het belang van de opsporing moet worden afgewogen tegen het respecteren van een grondrecht, lijkt het deze leden juister de reikwijdte van de wet in de wet zelf vast te leggen.

De leden van de SP-fractie hebben twijfels bij de verruiming van de formeel-wettelijke criteria waaraan moet zijn voldaan alvorens tot registratie in de bijzondere politieregisters kan worden overgegaan. Met name geldt dit voor de misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Het argument dat het belang van opsporing en vervolging van dergelijke misdrijven de opneming in het register rechtvaardigt, vinden de leden niet geheel overtuigend. Des te meer moeite hebben de leden bij de bepaling dat bij algemene maatregel van bestuur de delicten die voor registratie in aanmerking komen kunnen worden aangewezen. De leden vragen zich af aan welke delicten de regering dan denkt.

De leden van de SP-fractie vragen zich af welke maximumtermijn is gesteld aan de registratie van de persoonsgegevens in de verschillende registers.

Daarnaast willen deze leden terugkomen op een reeds eerder gevoerde discussie over de – toen nog geheten – CID-subjecten. Zij hebben in het debat over het rapport van de commissie-Van Traa een motie ingediend met de strekking dat mensen die in een register zijn opgenomen, na verloop van tijd daarvan op de hoogte moeten worden gesteld. De regering heeft in dat debat toegezegd de mogelijkheden en wenselijkheid op dit gebied te onderzoeken. Graag vernemen de leden van de regering of zij verder over dit onderdeel heeft nagedacht en of zij bereid is een relevante bepaling daarover in de wet op te nemen.

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe – afgezien van de door de Registratiekamer uit te voeren privacy-audits – de tussentijdse toetsing van de rechtmatigheid van de opname in een register zal plaatsvinden. Zij vragen de regering daar een uitleg over te geven.

3.3 Het vaststellingsregister

De leden van de VVD-fractie merken op dat de memorie van toelichting meldt dat uit het vaststellingsregister geen gegevens zullen worden vertrekt voor operationeel gebruik. Deze leden leggen dat aldus uit, dat op basis van die gegevens geen opsporingbevoegdheden kunnen worden aangewend of de betrokkene in zijn contacten met de politie niet ander zal worden bejegend. Uitsluitend vergelijking van gegevens met andere registers zou mogelijk zijn. Zij vragen de regering hoe, uitgaande van integratie van de CID en de tactische recherche, waarborgen kunnen worden geboden om operationeel gebruik van dit register tegen te gaan.

De leden van de D66-fractie hebben in het verleden reeds vraagtekens geplaatst bij het in stand houden van het grijzeveld-register. Wat deze leden betreft, moet het echt gaan om mensen die verdachten zijn, wil er sprake zijn van registratie waarbij andere mensen in het opsporingsapparaat in de registratie kunnen kijken wie er is opgenomen.

De regering beschouwt het vaststellingsregister als een voorportaal van het register zware criminaliteit. De leden van de fractie van D66 onderschrijven het argument dat voor deze categorie van gegevens een strenger regime met betrekking tot het gebruik moet gelden. Een wettelijke regeling waarmee waarborgen voor zorgvuldig beheer en gebruik van dergelijke gegevens worden gecreëerd is een positieve ontwikkeling. Het argument dat deze registratie het risico verkleint dat gaandeweg het criterium voor het register zware criminaliteit soepeler wordt gehanteerd, vinden deze leden echter niet geheel overtuigend. Kan de regering een uitgebreide motivering geven waarom in de opsporingspraktijk niet kan worden volstaan met kortstondige registratie of met een eenvoudige notificatie van gegevens in gevallen dat er nog geen sprake is van gegevens die kunnen worden opgenomen in het register zware criminaliteit? Wat zijn de voordelen van een apart vaststellingsregister?

Wanneer precies is er sprake van «operationeel gebruik» van gegevens? Verstrekking uit het vaststellingsregister mag plaatsvinden wanneer uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden voortvloeit dat een bepaalde persoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingevolge artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering wordt dan een proces-verbaal opgemaakt, in welk geval in de regel de betrokkene zal worden gehoord. In welke gevallen is uitzondering op deze regel denkbaar? Waarom is in de wetstekst niet expliciet opgenomen dat eerst tot verstrekking voor operationeel gebruik kan worden overgegaan indien er een proces verbaal is opgemaakt?

De leden van de RPF-fractie merken op dat uit het vaststellingsregister geen gegevens worden verstrekt voor operationeel gebruik. Deze leden vragen of dit criterium (dat overigens niet met zoveel woorden in de wet is vastgelegd) in de praktijk helder is te maken. Wat betekent de beperking overigens in de uitwerking? In veel, zo niet veruit de meeste, gevallen zal immers uit de gegevens heel wel geconcludeerd kunnen worden dat een bepaald persoon een strafbaar feit heeft begaan.

Dat de grijze-veld-registers in een gewijzigde vorm zullen voortbestaan als vaststellingsregisters heeft de instemming van de leden van de GPV-fractie. In de praktijk zal altijd behoefte blijven bestaan aan een vorm van opslag naast de – met waarborgen omringde – mogelijkheid van opslag in het register zware criminaliteit. Voorkomen moet worden dat laatstgenoemd register voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt of dat allerlei informele en niet controleerbare vormen van opslag ontstaan. Deze leden vragen wel waaraan de aanduiding «vaststellingsregister» is ontleend.

3.4 Toezicht op de bijzondere politieregisters

De leden van de PvdA-fractie twijfelen nog of de constructie van de wettelijk geregelde eindverantwoordelijkheid van de beheerder en de praktische gedeelde verantwoordelijkheid (van beheerder en openbaar ministerie gezamenlijk) ten aanzien van het toezicht op de inhoud van de registers een gelukkige keuze is. De regering verwacht dat in de praktijk bij verschil van inzicht over het al dan niet registreren van een bepaald persoon zowel de beheerder als het openbaar ministerie een vetorecht toekomt. Indachtig het adagium van de commissie-Van Traa «geen bevoegdheid zonder verantwoordelijkheid, geen verantwoordelijkheid zonder verantwoording», geven de leden van de PvdA-fractie de voorkeur aan een wettelijk geregelde verantwoordelijkheid. Deze leden zijn het met de regering eens dat directe bemoeienis van het openbaar ministerie voor de beheerder onontbeerlijk is om zijn verantwoordelijkheid voor de inhoud en werking van het register waar te kunnen maken. De beheerder zal niet licht voorbij kunnen gaan aan het oordeel van het openbaar ministerie over het al dan niet registreren van een bepaalde persoon. Terecht werpt de regering de vraag op welke beheerder in gemoede zou kunnen volhouden dat een registratie opgenomen in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in stand moet blijven, terwijl het openbaar ministerie als eerstverantwoordelijke gezagsdrager van oordeel is dat deze registratie niet geoorloofd is. De leden van de PvdA-fractie merken tevens op dat de constructie van de gedeelde verantwoordelijkheid zowel van de zijde van de Registratiekamer alswel van de zijde van het openbaar ministerie en de politie breed wordt gedragen. Wat verzet er zich tegen om die gedeelde verantwoordelijkheid dan ook in de wet op te nemen?

Naast een verschil van inzicht tussen beheerder en openbaar ministerie over het al dan niet registreren van een bepaalde persoon zou er ook verschil van inzicht kunnen bestaan over het verwijderen van gegevens uit het register. Hoe ziet de regering de eindverantwoordelijkheid voor het beheer van het register indien gegevens abusievelijk worden verwijderd? De leden van de PvdA-fractie zouden een nadere uitzetting van de regering op dit punt op prijs stellen.

Het onderzoek van de commissie-Van Traa heeft uitgewezen dat de wijze en de mate van opslaan van gegevens per CID verschilt. De commissie constateerde tevens dat de herkomst van de opgeslagen informatie door de wijze van administreren vrijwel nooit te traceren is. Controle of de verzamelde informatie rechtmatig is verkregen is daarmee nauwelijks mogelijk. De regering laat het aan de korpsleiding en het openbaar ministerie over – er op vertrouwend dat zij lering hebben getrokken uit de conclusies van de commissie-Van Traa – maatregelen te treffen die recht zullen doen aan vormen van toezicht en beheer. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het aanbeveling verdient om in de wettekst formele criteria op te nemen die tegelijkertijd met de registratie van de inhoud van de informatie in het register dienen te worden opgenomen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een bepaling die de beheerder verplicht om bij opneming in een register van informatie naast de inhoud tevens de wijze van verkrijgen van de informatie te registreren. Men moet immers achteraf kunnen vaststellen of de informatie (ex artikel 4 van de Wet politieregisters) rechtmatig verkregen is. Deze wettelijke criteria zouden ook kunnen bevorderen dat er een zekere uniformiteit tussen de verschillende registers ontstaat. De commissie-Van Traa heeft immers ook vastgesteld dat er van enige uniformiteit tussen de registers van de verschillende CID-en geen sprake was. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering uitgebreid op deze gedachte te reageren.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de toelichting spreekt van een vetorecht van officier van justitie en beheerder ten aanzien van het al of niet registreren van een bepaald persoon. Waarop berust dat vetorecht van de beheerder? Berust het vetorecht van de officier van justitie op meer dan het bewijs uit het ongerijmde dat een beheerder zich in gemoede niet zal kunnen verzetten tegen de opvatting van het openbaar ministerie?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de inrichting van het toezicht op de bijzondere politieregisters in nevelen blijft gehuld. Zij achten dat onwenselijk. Volgens de memorie van toelichting dient het openbaar ministerie zich bewust te zijn dat directe bemoeienis van het gezag onontbeerlijk is voor de inhoud en de werking van de bijzondere registers. Het openbaar ministerie weet als geen ander welke personen en gegevens strafrechtelijk relevant kunnen zijn. Desondanks komt aan de beheerder het recht toe om registratie van gegevens om hem moverende redenen te blokkeren of ongedaan te maken. Dat vetorecht spoort volgens deze leden niet met het uitgangspunt van gezamenlijk toezicht en ieders inbreng van deskundigheid.

Hoe staat de regering hier tegenover? Deze leden verzoeken de regering te reageren op het uitgangspunt dat de beheerder met name verantwoordelijkheid moet dragen voor de facilitaire aspecten van de bijzondere registers en het openbaar ministerie voor de inhoudelijke aspecten van het register.

De leden van de VVD-fractie zien geen bezwaar tegen het on-line raadplegen van de registers door een geautoriseerde officier van justitie en/of beheerder. Dat lijkt in overeenstemming te zijn met de uitoefening van de toezichthoudende rol en de voortschrijdende automatisering. Deze leden nodigen de regering uit tot heroverweging van haar standpunt.

De leden van de D66-fractie stellen dat in het rapport van de commissie-Van Traa is beschreven dat het probleem ten aanzien van de huidige grijze-veld-registers met name ligt in de sfeer van afbakening en schoning. Er is door politie-autoriteiten gepleit voor het in het leven roepen van een toezicht of autoriteit bij opname van personen in het systeem. Eveneens zouden er achterstanden bestaan ten aanzien van het bijhouden van het grijze-veld-register, in het bijzonder waar het verwijdering van personen als grijze-veld-subject betreft. De leden van de fractie van D66 hopen dat onderhavig wetsvoorstel verbetering zal brengen van deze situatie.

De regering heeft in de memorie van toelichting het belang van bemoeienis van het openbaar ministerie met het oog op de inhoud en juiste werking van het register onderstreept. Met betrekking tot het uiteindelijk toezicht op de inhoud van de registers zou er sprake zijn van gedeelde verantwoordelijkheden. De leden van de fractie van D66 kunnen de redenering van de regering volgen dat de betrokkenheid van het openbaar ministerie in de praktijk zal impliceren dat de beheerder in zijn beslissingen afhankelijk is van de instemming van het openbaar ministerie. Het gaat deze leden echter te ver om daarmee de conclusie te trekken dat er dan ook sprake zou zijn van gedeelde verantwoordelijkheden, aangezien de verantwoordelijkheid van de gezagsdrager van het openbaar ministerie slechts wordt herleid uit een feitelijke gang van zaken. Wettelijk eindverantwoordelijke blijft de beheerder. Kan dit volgens de regering niet leiden tot verschillen in vormgeving van deze samenwerking tussen korpsen?

Wordt ten aanzien van de schoning van het register een actieve houding in het kader van toezicht van het openbaar ministerie verwacht, of is zij in haar bemoeienis afhankelijk van het moment waarop de beheerder de verwijdering van gegevens voordraagt? Zou het niet wenselijk zijn om de rol van het openbaar ministerie op een of andere wijze in een uniforme procedure vast te leggen? Waarom laat overigens de regering «het treffen van maatregelen die recht zullen doen aan vormen van toezicht en beheer, waarbij de onderscheiden verantwoordelijkheden tenvolle kunnen worden gedragen» geheel over aan de eigen verantwoordelijkheid van de korpsleiding en het openbaar ministerie? Zoals ook op de blz. 3 en 15 van de memorie van toelichting wordt betoogd, zullen in het kader van het project «Organisatie en werkwijze van de recherche» wellicht ontwikkelingen plaatsvinden op het terrein van het gebruik van registers. Mogelijke veranderingen kunnen van invloed zijn op de verantwoordelijkheidstoedeling voor de inhoud van registers. In hoeverre zijn hier daadwerkelijk verschuivingen te verwachten?

De leden van de RPF-fractie merken op dat ten aanzien van het toezicht het belang van een goede handhaving van de criteria voor verstrekking en opslag wordt onderstreept. Terecht, stellen zij. Naar aanleiding daarvan vragen zij op welke wijze de monitoring van een en ander door de verantwoordelijke bewindspersonen zal plaatsvinden.

Het wet, zoals het in de nabije toekomst zal gaan luiden, mondt niet uit in overzichtelijkheid, menen de leden van de fractie van de RPF. Zij wijzen in dit verband op de toch verbrokkelde regelgeving op het punt van de verstrekkingen. Is het mogelijk om bijvoorbeeld regelingen inzake verstrekkingen in één artikel samen te voegen?

De leden van de SGP-fractie menen zich te herinneren dat in het rapport van de commissie-Van Traa dan wel in het Kamerdebat over het rapport niet alleen kritiek is uitgeoefend op de bestaande Wet politieregister met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, maar ook wat betreft de toegang tot en raadpleging van de registers door het openbaar ministerie en de bijzondere opsporingsdiensten. Is deze klacht destijds niet geuit? Het is deze leden opgevallen dat in de memorie van toelichting wat betreft het openbaar ministerie wordt vermeld dat het openbaar ministerie hecht aan rechtstreekse toegang, in de zin dat vanaf de parketten de registers on-line kunnen worden geraadpleegd, doch dat de regering voorshands geen aanleiding ziet tot het treffen van een dergelijke regeling. De regering acht raadpleging buiten de politie om onwenselijk, ook om redenen van beveiliging en protocollering. Niettemin vragen deze leden of het ontbreken van de mogelijkheid tot rechtstreekse raadpleging door openbaar ministerie en bijzondere opsporingsdiensten in sommige gevallen niet tot ongewenste vertraging in het onderzoek ter opsporing zou kunnen leiden.

4. Bijzondere opsporingsdiensten

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het Korpsbeheerdersberaad de Tweede Kamer opmerkzaam heeft gemaakt op het feit dat het onderhavige wetsvoorstel een ongewenste lacune zou bevatten. Onverminderd het bepaalde ten aanzien van de bijzondere opsporingsdiensten kunnen registers zware criminaliteit en een vaststellingsregister, blijkens voorgesteld artikel 13d, slechts worden aangelegd bij de daartoe bij of krachtens de Politiewet 1993 aangewezen organisatorische eenheden van de politie en de aangewezen organisatorische eenheid van de Koninklijke marechaussee. De genoemde lacune zou hieruit bestaan dat een aantal diensten niet binnen de werkingssfeer van de regeling valt. Genoemd worden het Korps Landelijke Politiediensten, het Landelijk rechercheteam en de Rijksrecherche omdat zij niet als een zodanig aangewezen organisatorische eenheid zouden zijn. De leden van de PvdA-fractie zouden een nadere uitleg van de regering om duidelijkheid op dit punt te verkrijgen op prijs stellen. Ook de leden van de SGP-fractie stellen deze vraag.

De leden van de CDA-fractie juichen het toe dat bijzondere opsporingsdiensten onder de werking van de Wet politieregisters kunnen worden gebracht. In de praktijk bestaat daaraan behoefte. Wel vragen zij waarom de Wet politieregisters niet zelf de bijzondere opsporingsdiensten waarop de wet van toepassing is kan aanwijzen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Rijksrecherche een organisatorische eenheid van de politie vormt die kan worden aangewezen? Wordt zij ook aangewezen als eenheid die bijzondere politieregisters kan aanhouden?

De leden van de VVD-fractie merken op dat met betrekking tot opsporingsdiensten de memorie van toelichting signaleert dat de aanwijzing van een organisatorische eenheid voor bijzondere registers gevolgen heeft voor de interne gegevensuitwisseling binnen de opsporingsdiensten zelf. Gegevens kunnen slechts worden verstrekt in verband met strafrechtelijk onderzoek, waarbij de desbetreffende onderdelen zelf betrokken zijn. Die regel leidt tot uitzonderingen wanneer het gaat om gegevens waaruit zelf het redelijk vermoeden voortvloeit dat een bepaalde persoon een strafbaar feit heeft begaan. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe dat in de praktijk in zijn werk gaat. Door wie wordt het initiatief genomen om de bewuste gegevens te verstrekken? Dat kan moeilijk de ambtenaren bij de gespecialiseerde eenheid zijn. Hij heeft immers geen operationele taken.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het uitgangspunt dat het voor bijzondere opsporingsdiensten mogelijk wordt om naast de bestaande persoonsregistratie met het oog op de bestrijding van de zware criminaliteit bijzondere politieregisters aan te leggen, die worden bijgehouden door gespecialiseerde eenheden. Zij zijn vooralsnog van mening dat het binnen dat uitgangspunt past dat ook het Korps landelijke politiediensten, het Landelijk rechercheteam en de Rijksrecherche de gelegenheid wordt geboden bijzondere politieregisters aan te leggen. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten waarom zij een andere menig is toegedaan.

De kwestie van de zeggenschap over de gespecialiseerde eenheden bij bijzondere opsporingsdiensten verdient ook nadere aandacht. Deze eenheden krijgen te maken met een drieslag in zeggenschap: officier van justitie, chef van het Korps landelijke politiediensten en de desbetreffende vakminister. Dat kan tot problemen leiden voor wat betreft de aansturing en het toezicht. Deze leden nodigen de regering uit met betrekking tot deze eenheden een heldere structuur uiteen te zetten met betrekking tot facilitair beheer en inhoudelijk gezag met betrekking tot de inhoud en aanwending van de opgeslagen gegevens.

5. Consequenties voor de politie-organisatie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het verzoek van het Korpsbeheerdersberaad, kenbaar gemaakt bij brief van 25 juni 1997 aan de Tweede Kamer, om in enkele politieregio's een pilotproject uit te voeren. Het Korpsbeheerdersberaad verwacht met de resultaten van het pilotproject een reële schatting te kunnen maken van de gevolgen van de nieuwe wetgeving en daarbij tevens de voorlichting van het Ministerie van Justitie aan degene die met de nieuwe wet moeten gaan werken te kunnen verbeteren. Zou de regering een reactie kunnen geven op deze suggestie?

De leden van de VVD-fractie vragen of de beoogde schoning van het CID-register niet gerealiseerd zou kunnen worden door met name toekomst gericht de aandacht te concentreren op het toezicht, de invoer en de kwaliteit van gegevens? Mede door de onzekere aard van de opgeslagen informatie valt te verwachten dat politie en justitie op korte termijn heel moeilijk een harde selectie kunnen maken met betrekking tot hun informatiepositie. Welke criteria zullen daarbij worden gehanteerd?

Is het wel praktisch realiseerbaar om het huidige bestand aan gegevens volledig te controleren en te schonen? Wordt dit werk niet overbodig doordat de betekenis van de informatie alleen al door het verloop van tijd sterk aan actualiteit inboet?

Overweegt de regering eventueel een pilotproject te starten om aan de hand daarvan de schoningsoperatie nader gestalte te geven? Hoe denkt de regering dat aan te pakken?

De leden van de D66-fractie vragen over welke «bedoelde» algemene maatregel van bestuur de regering het precies heeft, gezien het feit dat uit onderhavig wetsvoorstel meerdere algemene maatregelen van bestuur kunnen voortvloeien? Kan de regering nader uitleggen waarom het inzicht in de werklast die met de schoning van de registers van een regionale CRI zal zijn gemoeid afhankelijk is van de invulling van de algemene maatregel van bestuur? Is bij de totstandkoming van onderhavig wetsvoorstel helemaal geen overleg geweest over de mogelijke invulling van de algemene maatregel van bestuur?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de Registratiekamer van oordeel is dat het voorliggende voorstel en de toelichting daarop onvoldoende inzicht bieden om te kunnen beoordelen of de opzet van het wetsvoorstel een zodanige organisatorische inbedding krijgt binnen de politie-organisatie dat hetgeen beoogd wordt in de praktijk haalbaar zal zijn. Deze leden vragen om een reactie van de regering terzake, met name wat betreft de organisatorische scheiding tussen de afdelingen die zich bezig houden met het algemene politiewerk en de specialistische units, de opvolgers van de CID.

De leden van de GPV-fractie vinden het jammer dat nog geen enkele indruk bestaat van de werklast verbonden aan het schonen van de bestaande registers. Dit geldt te meer omdat het nu ook moeilijk zal zijn de juiste gevolgen van de schoningsoperatie voor de informatiepositie van justitie en politie te overzien. Zij vragen daarom te bevorderen dat in enkele politieregio's een pilotproject wordt uitgevoerd.

ARTIKELEN

Artikel I, onder B

Artikel 13

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting stelt dat via artikel 13d, tweede lid, ook de verstrekkingsgrond van artikel 15, tweede lid, van de wet op het tijdelijk register van toepassing is. Bedoelt de regering met deze laatste wet niet de Wet politieregisters?

Geïnspireerd door opmerkingen van de Registratiekamer, vragen de leden van de SGP-fractie wat de betekenis en functie van de woorden «met het oog op» in de voorgestelde artikelen 13, eerste lid, alsmede artikel 13b, eerste lid, is. Zijn deze woorden niet overbodig te achten in het licht van artikel 4, tweede lid, van de Wet Politieregisters?

Artikel 13a

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de constructie voor de toegang van de beheerder tot het register zware criminaliteit wel geheel klopt. De regering stelt dat de gekozen constructie nodig is omdat voor het tijdelijk register en het vaststellingsregister in de nieuwe paragraaf van de wet uitputtend wordt vastgelegd in welke gevallen buiten het doel van het register verstrekkingen mogelijk zijn. Deze leden merken op dat voor de personen bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onder c, ingevolge het tweede lid van artikel 13a, ten opzichte van de twee eerder genoemde categorieën in artikel 13a een beperkt verstrekkingsregime geldt. Gegevens over deze personen, genoemd in artikel 13a, eerste lid, onder c, mogen slechts overeenkomstig artikel 13b, tweede tot en met het vierde lid, worden verstrekt. Zien deze leden het goed dat om deze reden ook artikel 13a, eerste lid, onder c in artikel 13d, tweede lid, dient te worden ondergebracht?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat artikel 13a, derde lid, de zinsnede «de artikelen 14 en 15, eerste lid, onder b tot en met d» bevat. Overigens is dezelfde formulering in het Besluit politieregisters te vinden. Het genoemde artikel 15 kent echter, voor zover deze leden kunnen nagaan, geen onderdeel d. Is hier sprake van een fout?

Om «pro-actieve» opsporing mogelijk te maken introduceerde de commissie-Van Traa het begrip «personen tegen wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij bepaalde misdrijven zullen plegen». De regering stelt in dit wetsvoorstel voor ten aanzien van toekomstige misdrijven het begrip «beramen» te gebruiken, dat in de gehele strafvordering nog niet voorkomt. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom de bewoordingen van de commissie-Van Traa niet heeft overgenomen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de aanduiding in het eerste lid, onder c, van «personen die in een bepaalde relatie staan tot degenen, bedoeld onder a en b» rijkelijk vaag is. Kan de relatie nader worden omschreven?

Naar aanleiding van het zesde lid vragen genoemde leden waarom verstrekkingen aan inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet worden vastgelegd.

Met betrekking tot artikel 13a, eerste lid 1, onder c, vragen de leden van de VVD-fractie wie verstaan kunnen worden onder «personen die in een bepaalde relatie staan tot degenen bedoeld onder a en b». Kunnen daaronder ook informatie en/of infiltratie in enige vorm begrepen worden?

Met betrekking tot het derde lid vragen deze leden of dit lid betrekking heeft op de eventueel gewenste bescherming van de identiteit van de informant of tipgever. Aan welke beperkende voorwaarden moet dan worden gedacht? Wie besluit daarover en wie oefent de controle uit?

Wie komen in aanmerking voor verstrekking in gevolge het vijfde lid? Aan wat voor doeleinden en categorieën wordt gedacht? Wat wordt bedoelt met een «zwaarwegend algemeen belang»?

Artikel 13b

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze wordt voorkomen dat gegevens over relaties van registersubjecten zullen worden verstrekt voor operationeel gebruik.

In de memorie van toelichting kondigt de regering maatregelen aan om te voorkomen dat gegevens uit het vaststellingsregister voor operationele doeleinden worden gebruikt, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Welke concrete maatregelen heeft de regering op het oog? Wat bedoelt de regering met «gedragingen van een «contact»» (blz. 19)? Gaat het daarbij om het optreden van een informant/infiltrant in enigerlei vorm?

De leden van de D66-fractie zijn het volkomen eens met de regering dat het onwenselijk is om gegevens te verstrekken uit het register zware criminaliteit voor operationeel gebruik over personen die niet als zelfstandig subject zijn opgenomen en die niet voldoen aan het criterium op grond waarvan gericht politie-optreden gerechtvaardigd is. De regering stelt dat in verband hiermee, gelet op artikel 7, tweede lid, maatregelen moeten worden getroffen om dergelijke verstrekkingen tegen te gaan. Aan welke maatregelen denkt de regering concreet? Zijn deze reeds in voorbereiding, teneinde ze vanaf het moment van inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel te kunnen hanteren?

Artikel 13c

De leden van de CDA-fractie vragen op welke beheersvoorschriften wordt gedoeld in het tweede lid. Welke zijn bij de Politiewet 1993 vastgesteld? Welke bepalingen van deze wet vormen de basis voor gedelegeerde beheersvoorschriften? Moeten de algemene maatregel van bestuur en zijn wettelijke basis niet worden genoemd?

Dient in het vierde lid «een verzoek» niet nader te worden omschreven, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie stellen dat het vierde lid het snijvlak behandelt van opsporingsgegevens en gegevens die verkregen zijn uit hoofde van een toezichthoudende bevoegdheid. Deze leden verzoeken of regering uiteen wil zetten wanneer volgens haar op basis van dit artikel gegevens uit hoofde van toezicht verkregen kunnen worden opgenomen. Zij bezien dit lid met grote terughoudendheid.

Tevens merken de aan het woord zijnde leden op dat het zevende lid de mogelijkheid biedt tot registratie van gegevens uit het register zware criminaliteit in een ander register. Volgens de memorie van toelichting kan de registratie slechts plaatsvinden in samenwerking met de instructie over de wijze waarop met de betreffende persoon moet worden omgegaan. Op wat voor instructie wordt hier bedoeld?

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier voor dit verslag,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Vacature PvdA, Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Apostolou (PvdA), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Roethof (D66), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).

Naar boven