Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25389 nr. 13 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25389 nr. 13 |
Vastgesteld 11 juni 1997
De vaste commissies voor Economische Zaken1, Justitie2 en Europese Zaken3 hebben de eer de regering naar aanleiding van de brieven van 4 en 6 juni 1997 inzake het Securitel-arrest de navolgende vragen voor te leggen.
De vragen en de door de regering gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.4
Is het waar dat het Securitel-arrest niet het eerste arrest is dat is gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof) met betrekking tot de notificatierichtlijn 83/189 EEG, omdat Nederland reeds eerder werd veroordeeld wegens het niet aanmelden van wet- en regelgeving?
Ja.
Is het waar dat Nederland in twee zaken (C-61/93) en (C-52/93) op 14-7-1994 werd veroordeeld inzake het niet aanmelden van onder meer de besluiten 16-1-1989 inzake kilowattuurmeters, en van 24-8-1988 inzake sterkte-eisen frisdrankflessen, en van 21 oktober 1988 inzake samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen en van Wijziging XIII van 9 oktober 1990 van Verordening PVS Kwaliteitsvoorschriften Bloembollen (iris, lelie)?
Ja.
Heeft de Europese Commissie in een brief van 18 mei 1992 aan Nederlandse regering een met redenen omkleed advies doen toekomen, waarin is gewezen op het feit dat het betrokken technisch voorschrift niet tegenover derden kon worden toegepast?
Ja.
4, 8, 24, 45, 52, 58, 59, 60, 69, 76, 82, 83, 117, 122, 130 en 133
Wat is er na 14 juli 1994 gebeurd ten aanzien van de gevolgen van bovengenoemde arresten van het Europees Hof?
Welke stappen zijn na de publicatie van het Securitel-arrest op 30 april 1996 en de eerste bespreking daarvan in het Ministerraad op 17 januari 1997 ondernomen? Is er in die fase al contact geweest tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Justitie?
Na de Securitel uitspraak op 30 april 1996 zijn blijkens de brief van 4 juni op drie niveaus de mogelijke gevolgen van dit arrest aan de orde gesteld. Waarom duurde het dan tot 17 januari 1997 alvorens de ministerraad zich over deze zaak boog?
Hoe moet het volgende citaat van minister van EZ in Trouw van 7 juni 1997 verstaan worden: «Bovendien kreeg ik het dossier pas in april van dit jaar op mijn bureau», dit gezien het feit dat de kwestie op 17 januari 1997 in de ministerraad is geweest?
Kan de regering chronologisch aangeven welke stappen vanaf 30 april 1996 zijn genomen om de schade die als gevolg van Securitel-arrest zou kunnen ontstaan te minimaliseren en zo snel mogelijk met een oplossing te komen?
Waarom is de inventarisatie eerst na 17 januari 1997 gestart en niet reeds na het bekend worden van het arrest dan wel de berichten in de vakpers halverwege 1996?
Wat was de directe aanleiding om op 17 januari de ministerraad over de mogelijke gevolgen van het Securitel-arrest te informeren? Waarom is dit niet eerder gebeurd?
Wanneer zijn de PBO's gevraagd een inventarisatie te maken? Waarom is dit niet eerder gebeurd? Wanneer zal de inventarisatie zijn afgerond?
Wanneer heeft de ministerraad besloten tot een door de minister van Economische Zaken te coördineren hersteloperatie?
Waarom is hier niet eerder toe besloten?
Waarom heeft de Minister van EZ de Kamer pas ruim een jaar na het Securitel-arrest geïnformeerd? Zie ook: Nederland Tijdschrift voor Europees recht, juli 1996, bespreking van het arrest door C.S. Pisuisse.
Wat is de reden dat de ministerraad pas in januari 1997 hierover heeft gesproken c.q. is ingelicht?
Wat heeft de minister van Economische Zaken sindsdien aan acties ondernomen in de richting van andere bewindspersonen en in de richting van de Europese Commissie, in het bijzonder Eurocommissaris Bangemann?
Wanneer is de minister van Economische Zaken voor het eerst geconfronteerd met de mogelijke gevolgen van het Securitel-arrest? Wanneer is de minister van Economische Zaken voor het eerst op de hoogte gesteld van het feit dat er vaker verzuim optreedt bij de ministeries met betrekking tot notificatie van regelgeving? Om welke ministeries gaat het dan?
Wat is ondernomen naar aanleiding van het Securitel-arrest tussen 28 juni 1996 (publicatie in het NJB) en 17 januari 1997? Is er een voorstel geweest om een task force in te stellen? Indien dat voorstel inderdaad is gedaan, waarom is deze niet ingesteld. Ligt het sowieso niet voor de hand een task force in te stellen?
Hoe komt het dat (ondanks dat zelfs de vakbladen vanaf juni 1996 over het arrest publiceerden) niet direct na de Securitel-uitspraak stappen zijn ondernomen om van de fouten te leren?
Hoe komt het dat de regering de gevolgen van dit arrest zo lang heeft kunnen onderschatten, terwijl zij heeft geïntervenieerd tijdens de behandeling hiervan?
Op welk moment raakte de regering doordrongen van de gevolgen van het Securitel-arrest voor Nederland? Hoe en door wie gebeurde dat?
In beide uitspraken, en overigens ook in die van begin 1996 ter zake van niet-notificatie van de vrijstellingsregeling Margarinebesluit, spreekt het Hof zich niet uit over de gevolgen van het verzuim om te notificeren: noch over de geldigheid van de betrokken regelingen noch over de inroepbaarheid door burgers en bedrijven.
Sinds de veroordeling in 1994 zijn gesprekken met de Commissie gevoerd over circa door de Commissie 20 ontdekte gevallen van niet-notificatie. In 1995 met de Commissiediensten een afspraak gemaakt over een soepel, informeel herstel (zgn. Fronia-deal), waaraan ten tijde van Securitel-arrest voor een groot deel uitvoering was gegeven. In de deal waren de gevallen van de Hofuitspraken meegenomen.
Tot januari 1997 verkeerde men ambtelijk in de veronderstelling dat de circa 20 gevallen van de Fronia-deal nagenoeg alle gevallen van niet-notificatie waren. Zelfs de Commissie verkeerde tot voor enkele weken in die veronderstelling. In recente gesprekken reageerde zij met verbazing op de Nederlandse inventarisatie.
Op 30 mei 1996 is de Minister van EZ in vrij abstracte termen in een ambtelijke notitie geattendeerd op het Securitel-arrest van 30 april 1996 dat mogelijk verstrekkende gevolgen heeft. Daarbij is voorgesteld dat de kwestie in de onder voorzitterschap van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken staande Coördinatie commissie voor Europese aangelegenheden (CoCo), waarin alle departementen zijn vertegenwoordigd, aan de orde zou worden gesteld. De minister van EZ stemt daarmee in op 31 mei 1996.
Op 11 juni 1996 wordt in de CoCo door EZ melding gemaakt van het arrest en de mogelijke consequenties daarvan. De juridische en beleidsmatige gevolgen van het arrest worden vervolgens diverse malen interdepartementaal nader besproken, o.a. op basis van een ambtelijk deskundigenrapport van eind september. Aansluitend wordt vanaf november intensief interdepartementaal overlegd over een concept van mijn brief aan de MR van 17 januari 1997.
Ondertussen vindt in Brussel overleg plaats met de Commissie. In juli 1996 geeft de Commissie in het permanent comité 83/189 aan welke volgens haar de gevolgen van het arrest zijn. Volgens haar moeten niet-genotificeerde technische voorschriften worden ingetrokken en opnieuw aangemeld en vastgesteld. Het overleg concentreert zich op de vraag of de regelingen behorend tot de Fronia-deal hetzelfde lot treft. Op 8 oktober stelt de Commissie in een overleg in Den Haag met Nederland vast dat het Securitel-arrest geldt voor alle niet-genotificeerde voorschriften en dat derhalve een streep door de Fronia-deal moet worden gehaald.
Hierdoor is ten tijde van het tweede interdepartementale overleg van oktober definitief duidelijk dat de toen bekende gevallen (Fronia-deal) opnieuw moeten worden aangemeld.
Op basis van deze conclusies wordt de Minister van EZ op 19 december een concept-brief voorgelegd. De minister stemt op 20 december in met doorzending van deze brief aan de ministerraad via de CoCo. In deze wordt – voor de zekerheid – voorgesteld om na te gaan of er wellicht nog onbekende gevallen van notificatie zijn te ontdekken. De betrokken departementen wensen duiding van de MR over inventarisatie.
Op 17 januari 1997 heeft de ministerraad besloten tot het maken van een inventarisatie van niet-genotificeerde regelingen onder verantwoordelijkheid van de Minister van EZ waaraan de leden van de raad voortvarend hun medewerking dienden te verlenen. Daarnaast heeft de ministerraad besloten dat de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, in overleg met de Minister van Justitie, de juridische en bestuurlijke implicaties vervolgens zouden inventariseren aan de hand van de inventarisatie.
De Minister van Economische Zaken heeft de inventarisatie in twee slagen laten maken. Na het besluit van de ministerraad is alle ministeries verzocht voor eind januari en alle PBO's voor medio maart een inventarisatie te maken van alle regelgeving met technische voorschriften die na de inwerkingtreding van de richtlijn zijn vastgesteld. Hoewel nog niet alle departementen eind januari een inventarisatie hadden aangeleverd, heeft de Minister van Economische Zaken op 14 februari 1997 verzocht de inventarisatie te beperken tot regelgeving met technische voorschriften waarvan vermoedelijk niet overeenkomstig de richtlijn was kennisgegeven. De inventarisatie was eind maart voor het grootste deel afgerond. In de maanden daarna zijn echter tot en met deze week nog aanpassingen ontvangen op de inventarisatie.
In afwachting van de inventarisatie is ambtelijk overleg gevoerd door de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Justitie over de juridische en bestuurlijke implicaties van het arrest. Hierover is tevens op 14 februari 1997 en 21 maart 1997 het advies ingewonnen van de landsadvocaat. Hij heeft advies uitgebracht op 20 maart 1997 en 1 april 1997. Het overleg heeft in de periode 23 januari tot 3 april tien vergaderingen belegd en vervolgens nog één vergadering op 7 mei 1997 om zich te beraden over de juridische en bestuurlijke implicaties. De adviezen van de landsadvocaat zijn hierin betrokken. Op basis van de uitkomsten van dit overleg is een brief aan de ministerraad voorbereid die op 4, 9 en 11 april in interdepartementaal overleg is besproken. Op 10 april is ambtelijk overleg gevoerd met Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk over de problematiek. Het is ook aan de orde gesteld in de Werkgroep Interne Markt van de Benelux. Van geen van de andere lid-staten zijn verontrustende signalen ontvangen.
Naar aanleiding van de resultaten van deze besprekingen hebben de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken op 16 april 1997 overleg gevoerd over de problematiek. Besloten werd overleg te voeren met de Commissie van de Europese Gemeenschappen alvorens de zaak opnieuw in de ministerraad aan de orde te stellen. Na een vooroverleg op 18 april met het kabinet van Commissaris van de Broek, vond op 24 april een gesprek plaats tussen Commissaris Bangemann en de Minister van Economische Zaken. Daarna is nagenoeg elke week overleg met de Commissie over de aanpak van het probleem gevoerd. Hierbij is ook gesproken over de gevolgen van arresten C-61/93, C-52/93 en C-273/94. Met de Commissie is afgesproken dat de in deze arresten genoemde regelingen in een aantal andere regelingen, voorzover deze nog van kracht zijn, zullen worden gerepareerd voor het einde van het jaar, teneinde (voortzetting van) in breukprocedures te voorkomen. Op 29 mei is de problematiek door Nederland in Coreper aan de orde gesteld. De communautaire dimensie van het probleem werd daar onderkend en besloten werk naar een Europese oplossing te zoeken.
Na het genoemde ambtelijk overleg van 7 mei 1997 is het probleem opnieuw besproken in de ministerraad op 16 en 30 mei alsmede op 6 juni 1997. Op 30 mei is besloten tot een nationale hersteloperatie op basis van een plan van aanpak (draaiboek) waarover in het interdepartementaal overleg van april overeenstemming was bereikt. Over de uitvoering van de hersteloperatie heeft laatstelijk nog op 9 juni interdepartementaal overleg plaatsgehad. De landsadvocaat heeft op 9 juni nog een advies uitgebracht. In een vertrouwelijke bijlage vind u de genoemde adviezen van de landsadvocaat.
De Tweede Kamer is op 4 en 6 juni 1997 over de problematiek geïnformeerd. Overleg met de Kamer was ook voorzien in het plan van aanpak, maar door het voortijdig uitlekken van interne werkdocumenten naar de pers, is het niet mogelijk gebleken de Kamer te informeren op de wijze voorzien in het plan van aanpak.
Welke ministeries waren op de hoogte van deze uitspraken? Hoe pleegt de voorlichting over de regelgeving vanuit Brussel die consequenties heeft voor Nederlandse regelgeving te geschieden? Welke bewindspersoon is daarvoor verantwoordelijk?
In ieder geval de ministeries waarvan de betrokken regelgeving in het geding was. Ieder departement afzonderlijk is verantwoordelijk voor de voorlichting over Brusselse regelgeving op zijn terrein en voor de vorm waarin dit geschiedt.
Is er bij de interventie door de Nederlandse regering inzake in het Securitel-arrest nog bij het Hof op aangedrongen in geval zou worden geoordeeld dat de regeling niet toepasbaar zou zijn, terugwerkende kracht van de uitspraak uit te sluiten?
Waarom heeft de regering niet in haar interventie bij het Securitel-arrest met kracht gepleit voor uitsluiting van terugwerkende kracht, wat Ierland bijvoorbeeld wél heeft gedaan ten tijde van behandeling van de zaak Defrenne? Acht de regering dit niet een omissie?
Heeft het regering bij het Hof pogingen ondernomen om de toepassing van het Securitel-arrest met terugwerkende kracht te voorkomen? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Was de Nederlandse vertegenwoordiger bij het Hof destijds op de hoogte van de gevolgen voor Nederland?
Zo ja, waarom heeft hij dat dan niet ingebracht zodat gemotiveerd gepleit had kunnen worden voor een werking van het arrest voor slechts de periode na de uitspraak?
Zo nee, hoe kan dat?
Voor beperking van werking in de tijd kan alleen worden gepleit indien de omvang van het probleem kan worden aangetoond en dat was toen nog niet bekend. Op dat moment waren circa 20 minder ernstige gevallen bekend en dat is niet voldoende om de werking van een arrest in de tijd te beperken. Bovendien was met de Commissie over deze gevallen een vereenvoudigde notificatie afgesproken (Fronia-deal) waarmee het probleem onder controle leek te zijn.
Aan welke ministerie is de uitspraak formeel ter kennis gebracht?
Zijn bovengenoemde uitspraken van het Hof gemeld aan verantwoordelijke bewindslieden? Zo ja, wanneer?
Aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 6 mei 1996. Dit ministerie heeft bij brief van 9 mei 1996 het arrest verstuurd aan EZ, LNV, VROM, VWS en V&W.
Hoe heeft ieder ministerie de toetsing van regelgeving aan Europese regelgeving geregeld?
De toetsing van regelgeving van Europese regelgeving is van departement tot departement verschillend geregeld. Dit hangt o.m. samen met de verschillende invloed van het Europese recht op verschillende beleidsgebieden. Een overzicht van de situatie per departement hebben wij op deze termijn niet.
Heeft de sector Wetgevingskwaliteitsbeleid van het Ministerie van Justitie hierin een speciale taak?
In de Aanwijzingen voor de regelgeving is geregeld, dat elk ministerie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zijn eigen wetgeving en daarvoor de nodige voorzieningen moet treffen. Aanwijzing 345 benadrukt, dat het eerstverantwoordelijke ministerie steeds beziet of bijvoorbeeld notificatie aan de Europese Commissie nodig is. De wetgevingstoets van Justitie, die vóór de ministerraad plaatsvindt en ook toetsing aan het Europese recht omvat, houdt niet in dat Justitie er ook nog op moet letten of het eerstverantwoordelijke ministerie ná de ministerraadsbehandeling wel aan zijn procedurele verplichtingen voldoet. Overigens zij nog vermeld, dat alleen wetsvoorstellen en ontwerp-amvb's – niet dus ministeriële regelingen en regelingen van PBO's (waarin de meeste technische voorschriften staan) – ter toetsing aan Justitie worden voorgelegd.
Waarom heeft de regering niet eerder besloten die regelingen waaraan het gebrek leek te kleven alsnog onmiddellijk in ontwerpvorm bij de Europese Commissie aan te melden, zo mogelijk met gebruikmaking van de spoedprocedure als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de Richtlijn?
Overigens art. 9 lid 3 van richtlijn 83/189 kan voor bepaalde gevallen een spoedprocedure worden ingeroepen. Waarom is dat niet direct na de uitspraak van 30 april 1996 gebeurd?
Wordt daar inmiddels wel gebruik van gemaakt, en hoeveel gevallen betreft het?
De richtlijn kent een urgentieprocedure waarvoor de stand-still periode van in beginsel drie maanden niet geldt (artikel 9, lid 7). Er moet dan sprake zijn van:
a. een ernstige en onvoorziene situatie
b. die samenhangt met de bescherming van de gezondheid van mens en dier of de bescherming van planten, danwel met de veiligheid.
Pas na de voltooiing van de inventarisatie kon met de Commissie worden overlegd over de toepasselijkheid van de urgentieprocedure. Gebleken is dat deze procedures slechts in een zeer beperkt aantal gevallen kan worden gebruikt. Er is inmiddels een selectie van 10 regelingen die voor de urgentieprocedure in aanmerking kunnen komen. De Commissie zal daar deze week uitsluitsel over geven.
Is het waar dat deze gedachte wel door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geopperd?
In het overleg tussen EZ, Justitie en Buitenlandse Zaken over de aanpak van de Securitel-problematiek zijn van alle zijden suggesties gedaan. Het alsnog aanmelden van niet-genotificeerde regelingen was daarbij een belangrijk punt.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie pas zeer recentelijk van de problematiek op de hoogte is gebracht? Geldt dat ook voor andere uitvoeringsdiensten?
Ja. Ook andere diensten zijn niet eerder geïnformeerd.
Is het advies van het College van Procureurs-Generaal d.d. 9 juni 1997 aan de Hoofdofficieren van Justitie om bij de behandeling ter terechtzitting met betrekking tot een aantal strafzaken om aanhouding te vragen in verband met onvoldoende duidelijkheid van de betrokken regeling niet feitelijk een uitnodiging tot rechtsweigering door de rechter in de zin van art. 13 Wet op de Algemene Bepalingen?
De PG's hebben in hun brief van 9 juni aangegeven, dat het gewenst is in de hun schrijven bedoelde gevallen aanhouding te vragen. Het vragen van aanhouding is een gewoon processueel middel in strafzaken en een gebruikelijk middel om opheldering over feiten dan wel juridische kwesties te bewerkstelligen.
Wanneer was de regering van plan geweest deze kwestie bij de Tweede Kamer te melden, indien de informatie niet zou zijn uitgelekt?
De minister van EZ: «Het kabinet regeert en de Kamer controleert ... Het is verkeerd te zeggen: we hebben een probleem, we weten niet hoe groot het is en we weten niet hoe we het moeten oplossen. Een kabinet hoort pas naar de Kamer te komen als ze weet wat het probleem is, wat de consequenties zijn, en hoe het moet worden opgelost...» (ANP 6 juni 1997).
In Trouw van 9 juni 1997 staat de mededeling van de minister van Economische Zaken dat hij van plan was om de Kamer de volgende week in te lichten. Moet hieruit worden afgeleid dat de minister verwacht dat hij binnen een week dat wil zeggen op vrijdag 13 juni 1997, de omvang van het probleem en de oplossing onder controle zal hebben?
Wanneer zou de Tweede Kamer zijn geïnformeerd, indien de interne werkdocumenten niet in de publiciteit zouden zijn gebracht?
Bij een normaal verloop van zaken zou de Tweede Kamer naar alle waarschijnlijkheid rondom nadere besluitvorming in de ministerraad van 13 juni a.s. over de hersteloperatie geïnformeerd zijn.
Waarom is de Tweede Kamer niet in een eerder stadium – bijvoorbeeld onmiddellijk na de uitspraak van het Hof op 30 april 1996 – (zonodig vertrouwelijk) ingelicht?
In de Telegraaf van 9 juni 1997 stelt de minister van EZ: «Het was geen geheim waar we bovenop zaten in de hoop dat niemand erachter zou komen.» Als het geen geheim was, waarom heeft de minister dan niet in een eerder stadium de Kamer in kennis gesteld?
Is in een eerder stadium overwogen de Kamer in haar functie van mede-wetgever (desnoods vertrouwelijk) te informeren? Zo ja, waarom is dit dan niet gebeurd?
Dit is niet gebeurd omdat het niet zinvol geacht werd de Tweede Kamer te confronteren met een probleem, waarvan de aard en de omvang nog in hoge mate onbekend waren en waarvoor een oplossing nog niet in het verschiet was.
Kan een regering een volledige opgave geven van de regelingen die door het aanmeldingsgebrek zijn aangetast?
Valt de veiligheid van attractie- en speeltoestellen daar ook onder?
Kan een volledige opsomming worden gegeven van de wetten AMvB's, ministeriële regelingen etc.? Dus inclusief de convenanten, die volgens de interne nota van het ministerie van EZ, waarop NOVA beslag wist te leggen, óók onder het Securitel-arrest vielen?
Kan de Tweede Kamer een volledige inventarisatie van mogelijk ongeldige wetten en regels krijgen? Kan deze inventarisatie openbaar zijn? Zo ja, op welke termijn de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien?
In de loop van de volgende week kan een opgave worden gedaan van de regelingen die in de hersteloperatie worden meegenomen.
Inmiddels is de Kamer per vertrouwelijke brief de voorlopige inventarisatie gezonden.
Ingevolge het Securitel-arrest kunnen particulieren een beroep doen op de richtlijn. Is niet te verwachten dat een dergelijk beroep alleen gehonoreerd zal worden wanneer de betrokkene geschaad is in een belang dat de richtlijn beoogt te beschermen, met name het belang van de vrije concurrentie? Wat is het oordeel van de regering daarover? Is het denkbaar dat hierover snel een principiële uitspraak wordt geveld? Wordt dit door de regering bevorderd?
Het is aannemelijk dat de rechter de in de vraag vervatte redeneerwijze zal volgen en er op zal letten of het belang dat de richtlijn beoogt te beschermen, het vrije verkeer van goederen binnen de gemeenschappelijke markt, in het geding is. Dat kan hij uiteraard pas nadat zaken waarin de Securitel-kwestie een rol speelt, aan hem zijn voorgelegd. Voor zover het in haar vermogen ligt wil de regering bevorderen dat daarbij snel richtinggevende jurisprudentie tot stand komt.
Is het waar dat heden – 10 juni 1997 – door de rechtbank Rotterdam uitspraken zijn gedaan in strafzaken waarbij een beroep niet toepasbaarheid van de betreffende regeling in verband met het Securitel-arrest op grond van het Schutznormbeginsel is verworpen? Zo dit het geval is, geeft dit het College van Procureurs-Generaal nog aanleiding het advies aan de hoofdofficieren van justitie tot het aanhouden van bepaalde categorieën zaken te herzien?
Het is duidelijk dat inzake de gevolgen van het Securitel-arrest voor verschillende concrete zaken verschillende interpretaties mogelijk zijn. Bij de toepassing van het zgn. «schutznorm»-beginsel gaat het immers om de vraag of de geschonden regel al dan niet het belang van de betrokkene beoogde te beschermen. Die vraag zal uiteindelijk door de rechter van geval tot geval beoordeeld worden. Naar het oordeel van het College van PG's beoogde de richtlijn in elk geval niet het belang van snelheidsovertreders of dronken automobilisten te beschermen. In andere concrete gevallen – bijvoorbeeld gevallen waarin iemand in zijn handelsbelangen is geschaad – kan dat weer anders liggen. Wij hebben er het volste vertrouwen in dat de rechtspraktijk voor de diverse gevallen een consistente praktijk zal ontwikkelen.
In de brief d.d. 4 juni 1997 stelt de minister dat er op 30 april 1996 een «onvoorziene en gecompliceerde» uitspraak gedaan is door het Europese Hof in de Securitel zaak. In hoeverre was deze zaak «onvoorzien»?
De Securitel-uitspraak was onvoorzien omdat hier noch elders verwacht werd dat het Hof zulke vergaande inhoudelijke consequenties zou verbinden aan het niet naleven van een formeel voorschrift. Dit ondanks het feit dat de Europese Commissie sinds de mededeling van 1986 daarvoor wel eens had gewaarschuwd.
Was de minister niet op de hoogte van de bekendmaking in 1986 van de Europese Commissie (Pb. 1986-C-245) waarin deze stelde dat partijen het recht hebben van de nationale rechterlijke instanties te verwachten dat zij weigeren nationale technische voorschriften toe te passen, die niet ingevolge de vereisten van het gemeenschapsrecht zijn aangemeld? Had niet deze bekendmaking reeds voldoende moeten zijn om grondig te verifiëren in hoeverre alle nationale technische voorschriften waren aangemeld?
De betrokken bekendmaking was ten departemente bekend, maar de jurisprudentie tot aan de wijzing van het Securitel-arrest gaf geen aanleiding aan te nemen dat de rechter de bekendmaking zou volgen. Zie ook de antwoorden op vragen 46 en 48.
In welke zin was het arrest «gecompliceerd»?
In het NJB van 28 juni 1996 is een commentaar op het Securitel-arrest van de hand van Mr. H.W. Diender verschenen met als conclusie dat iedere burger het Securitel-arrest kan inroepen. Heeft de minister van EZ hiervan kennis genomen? Zo ja, wat heeft hij toen ondernomen, zo neen, waarom niet?
Hoe komt het dat meer dan een jaar na het Securitel-arrest nog geen concretere uitspraak kan worden gedaan dan «het betekent niet per definitie dat de gehele regeling waarin een technisch voorschrift is opgenomen, niet zou mogen worden toegepast»?
Het Securitel-arrest is in die zin gecompliceerd, dat niet zonder meer duidelijk is wat de gevolgen ervan zijn. Het houdt in dat technische voorschriften die niet overeenkomstig de notificatie-richtlijn aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn genotificeerd niet-toepasselijk zijn. Het is duidelijk dat zo'n niet genotificeerd technisch voorschrift niet gehandhaafd kan worden jegens iemand die een product op de markt wil brengen dat niet aan het gebrekkige voorschrift voldoet. Onzekerheid bestaat echter over vragen als: heeft het arrest repercussies voor mensen die wel aan het voorschrift hebben voldaan of voor de toepassing van apparaten die volgens het voorschrift op de markt zijn gebracht? Wij zijn voorshands geneigd deze vragen negatief te beantwoorden.
Zie overigens paragraaf 3 van de brief van 6 juni jl.
In Elsevier d.d. 7 juni 1997 wordt gesteld: «In de Coco (= coördinatiecommissie) werd besloten om de zaak zo stil mogelijk te houden. Er gingen zelfs stemmen op om de ministerraad niet volledig te informeren». Is dit correct en vormt dit de verklaring van het late tijdstip van behandeling in de ministerraad?
De mededeling zoals gesteld in Elsevier als zou in de Coördinatie Commissie zijn geopperd om de ministerraad niet volledig te informeren is onjuist. De Coördinatie Commissie heeft juist gesteld dat aan de ministerraad een duidelijk inzicht moest worden verstrekt over deze materie.
Waarom heeft de minister van EZ niet aan de Kamer medegedeeld dat ook convenanten onder het arrest vallen?
Convenanten zijn niet als aparte categorie genoemd omdat het om zegge twee niet-genotificeerde gevallen gaat volgens de verrichte inventarisatie. Overigens valt uit de richtlijn zelf af te leiden dat die (sinds 1995) ook betrekking heeft op convenanten.
Wat is de reden dat de brief van 6 juni 1997 door zowel de ministers EZ als Justitie is ondertekend terwijl de brief van 4 juni 1997 alleen de signatuur van de minister van EZ draagt? Waarom ontbreekt de handtekening van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken?
Beide brieven zijn onderling afgestemd en namens het kabinet verzonden.
Brengt het arrest Brasserie du Pêcheur (C46/93 en C48/93) dat handelt over aansprakelijkheid van de staat voor onrechtmatig handelen met zich mee dat de overheid reeds aansprakelijk is als er sprake is van rechtstreeks werkende voorschriften of moet daarenboven voldaan worden aan de eis dat de betrokken regelgeving geschreven moet zijn ter bescherming van belangen van de klagende partij (Schutznorm)?
In het arrest Brasserie du Pecheur (C-46/93 en C-48/93) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bepaald dat een recht op schadevergoeding door het gemeenschapsrecht wordt toegekend indien is voldaan aan een drietal voorwaarden. De gestelde vraag heeft betrekking op de voorwaarde dat de geschonden rechtsregel ertoe moet strekken aan particulieren rechten toe te kennen. In het Securitel-arrest heeft het Hof bepaald dat particulieren zich er voor de nationale recht op kunnen beroepen dat van een technisch voorschrift niet overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van de notificatierichtlijn is kennisgegeven. Het Hof heeft echter niet bepaald in deze zaak dat alle particulieren zich daarop kunnen beroepen. Zoals de ministers van Economische Zaken en Justitie hebben geschreven in hun brief van 6 juni 1997 gaan zij er vooralsnog van uit dat alleen burgers en bedrijven met een redelijk belang een beroep kunnen doen op het verzuim van notificatie. Hieruit moge blijken dat de Nederlandse regering inderdaad vasthoudt aan de eis dat de betrokken regelgeving geschreven moet zijn ter bescherming van de belangen van de klagende partij.
In welke orde van grootte schat de minister van EZ de hoogte van civielrechtelijke claims die tegemoet kunnen worden gezien ten gevolge van het Securitel-arrest?
Naar aanleiding van de grote publiciteit die de laatste dagen is ontstaan zullen weliswaar schadeacties te verwachten zijn, maar daarmee is zeker niet gezegd dat deze ook kansrijk zijn.
Evenals voor het staf- en bestuursrecht geldt voor het civielrechtelijke aansprakelijkheidsrecht, dat het effect van het Securitel-arrest zich beperkt tot de groep van burgers (met name gaat het dan om bedrijven) tot wie de technische voorschriften zich richten. Ten aanzien van andere burgers zullen zij onverkort van toepassing blijven, zodat civielrechtelijke aansprakelijkheid voor die groep niet aan de orde is. Bij die laatste groep gaat het bijvoorbeeld om de veelgenoemde groep van dronken automobilisten.
Wat betreft de burgers die in beginsel wel een schadeclaim zou kunnen toekomen, zal moeten worden bekeken of de geclaimde schade inderdaad het gevolg is van niet genotificeerde technische voorschriften. Dit is niet altijd op voorhand duidelijk. Zo is zeker niet gezegd dat bepaalde investeringen in een produkt niet zouden zijn gedaan als een bepaald technisch voorschrift niet zou hebben gegolden.
Met betrekking tot mogelijke (letsel)schade die burgers zouden kunnen leiden ten gevolge van het niet meer kunnen handhaven van de naleving van technische voorschriften, (het geval dat op maandag jl. in NOVA is genoemd) kan het volgende worden opgemerkt. Het is niet te verwachten dat bedrijven, waar zij zich tot voor kort hielden aan de technische voorschriften, deze nu opeens op grote schaal gaan overtreden; zeker niet op een zo grove wijze dat dit tot letselschade zou kunnen leiden. Bovendien zou het betrokken bedrijf in dat geval zelf al snel aansprakelijk zijn, bijvoorbeeld op grond van de produktenaansprakelijkheid.
Over de omvang van de schadeclaims kan, zowel wat betreft het aantal als de hoogte, geen uitspraak worden gedaan. De toewijsbaarheid van schadevergoeding is immers in hoge mate afhankelijk van een groot aantal feitelijke factoren – bijvoorbeeld of bepaalde investeringen zonder technische voorschriften niet zouden zijn gedaan – die sterk van geval tot geval verschillen.
Hebben één of meerdere ambtenaren de conferentie over Europees recht inzake het Securitel-arrest in september 1996 bijgewoond. Zo ja, heeft de minister van EZ daarvan een verslag gekregen; zo neen, waarom niet?
Er zijn meerdere ambtenaren aanwezig geweest bij bedoelde conferentie. De minister van EZ heeft daarvan geen apart schriftelijk verslag gekregen hetgeen ook niet gebruikelijk is bij deelname aan dergelijke conferenties. De bevindingen van de conferentie zijn meegenomen in het ambtelijk overleg over de gevolgen van het arrest dat toen gaande was.
De brief van 4 juni 1997 kondigt de volgende maatregelen aan teneinde de naleving van de notificatieverplichting in de toekomst te waarborgen: nieuwe circulaire over notificatie, opneming van een rubriek op het ministerraadsformulier en aanpassing van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Waarom verwacht de minister van EZ dat deze maatregelen afdoende zullen zijn? Is de minister van EZ niet van mening dat een verdergaande coördinatie en afstemming noodzakelijk zal zijn. Immers, in de brief van 6 juni schrijven de ministers van EZ en Justitie dat de aanmelding van de technische voorschriften een zaak van de verschillende ministeries en PBO's zelf zal blijven.
Kan de regering toezeggen dat zij vanaf 10 juni 1997 de toetsing van de nationale technische regelgeving aan de Europese regels (notificering) consequent en correct in acht zal nemen?
Zo niet, vanaf welk tijdstip dan wel?
De in de brief van 4 juni 1997 aangekondigde maatregelen zijn, tezamen met het effect van het Securitel-arrest zelf, een belangrijke aanzet tot een adequate naleving van de notificatie-richtlijn in de toekomst. Het kabinet gaat na of andere, aanvullende instrumenten nodig zijn.
Kunnen de ministers van EZ en Justitie aangeven hoeveel bedrijven bij hun veroordeling hebben betoogd dat een voorschrift niet gold omdat het niet in Brussel was aangemeld? (NRC-Handelsblad, 6 juni 1997).
Is het sinds 1994 voorgekomen dat particulieren zich voor de Nederlandse rechter hebben beroepen op de niet-toepasbaarheid van regelgeving wegens niet-notificatie?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven voor de rechter hebben aangevoerd dat een voorschrift niet gold omdat deze niet was aangemeld. De Hema-zaak uit 1991 is, naar ons bekend is, de enige zaak die tot rechtspraak van de nationale rechter over notificatie heeft geleid (zie bij te voegen samenvatting). Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) heeft toen gezegd dat niet-notificatie niet betekent dat de technische eisen in een regeling buiten toepassing moeten blijven. Het CBB baseert zich op een uitspraak van het EG-Hof uit 1989. De nationale rechter had dus een andere opvatting dan waartoe het EG-Hof later in de Securitel-zaak kwam. De Hema-uitspraak geldt tot nu toe als vaste jurisprudentie. Er was tot aan de Securitel-uitspraak geen aanleiding voor een andere opvatting.
Waarom kwam het initiatief voor de persconferentie door de ministers van EZ en Justitie van de minister-president hebben de betrokken ministers daartoe zelf niet besloten?
Waarom heeft de Kamer binnen twee dagen twéé brieven mogen ontvangen? Waarom heeft de regering niet meteen in de eerste brief geschreven wat nu in de tweede brief is opgenomen? Waarom besloten een brief te sturen? Waarom heeft de regering de Kamer niet ingelicht over de inschattingen die uzelf en de landsadvocaat hadden gemaakt over de risico's in verband met de aansprakelijkheid?
Zoals reeds geantwoord lag het in de lijn der verwachtingen dat het kabinet in de loop van deze week het Parlement had geïnformeerd over omvang en aard van de problematiek alsmede de gewenste oplossingsrichtingen. Eerst op dat moment zou duidelijk zijn geweest welke wetten, AMvB's, ministeriële regelingen en besluiten van PBO's niet overeenkomstig de richtlijn aan de Commissie in kennis zijn gesteld. Daarnaast bestond en bestaat geen volledige duidelijkheid over de juridische en bestuurlijke implicaties van het Securitel-arrest. Het zou onverantwoord zijn geweest om bij te dragen aan de maatschappelijke onrust die naar aanleiding van het Securitel-arrest zou kunnen ontstaan door vóór het afronden van de inventarisatie van de gevolgen van het arrest met zeer voorlopige en wellicht zelfs premature bevindingen in de openbaarheid te treden.
In dit licht moeten de brieven van 4 en 6 juni jl. alsmede de persconferentie van 6 juni jl. worden gezien. Omdat de dagen voor 4 juni jl. duidelijk werd dat in de publiciteit aandacht zou worden geschonken aan de gevolgen van het Securitel-arrest, hebben wij gemeend er alles aan te moeten doen om mogelijke maatschappelijke onrust naar aanleiding van de berichtgeving hierover zoveel mogelijk te voorkomen. Hierom is op 4 juni jl. de eerste brief aan de Kamer gezonden. Naar aanleiding van het uitlekken van interne werkdocumenten en de publiciteit die hierover vervolgens weer ontstond heeft het kabinet op 6 juni jl. besloten om per brief aan de Eerste en Tweede Kamer een nader uitleg te geven over de achtergrond van de problematiek en de voorgestelde oplossingen, alsmede om een persconferentie te houden. Dit alles om mogelijke misverstanden tegen te gaan en derhalve onnodige maatschappelijke onrust te voorkomen.
Is er nog steeds sprake van het voornemen om tijdens de top van Amsterdam te trachten een protocol aan het Verdrag toe te voegen om de gevolgen van de Securitel-arrest voor Nederland te minimaliseren? Is hierover reeds contact geweest met de Europese partners?
Van een voornemen van regeringszijde om te trachten een protocol aan het Verdrag van Amsterdam te hechten is nooit sprake geweest. Wel is in ambtelijk en politiek overleg deze mogelijkheid ter tafel gekomen.
De minister van Economische Zaken schrijft in brief van 6 juni 1997: «Uit contacten met de commissie en andere lid-staten is gebleken dat ook andere lid-staten een Securitel-probleem hebben. Dit werd vandaag nog bevestigd door Commissaris Bangemann die aangaf dat er een Europees probleem is.» «Inmiddels wordt de ernst van het probleem in Europees verband onderkend, maar de meeste lidstaten zijn nog niet overgegaan tot een inventarisatie van de feitelijke gevolgen van de uitspraak voor hun regelgeving. Nederland lijkt tot nog toe het verst gevorderd met het analyseren van de feitelijke en juridische gevolgen van het arrest».
Diezelfde avond ontkrachte Premier Kok dat tijdens persconferentie: «Amsterdam is niet de plaats om dit te regelen. Dit gaat alleen over Nederland.» Hoe vallen deze uitspraken te rijmen?
Beide uitspraken vallen met elkaar te rijmen door te bedenken dat Nederland zich wat betreft het analyseren en inventariseren van Securitel-problematiek duidelijk in de Europese voorhoede bevindt. Elders moet de omvang ervan vaak nog duidelijk worden. Daarom is er nu in ieder geval geen draagvlak voor een oplossing, waarbij de instemming van alle lid-staten vereist is.
Waarom heeft de minister van Economische Zaken niet het advies van het ministerie van Buitenlandse Zaken ter harte genomen om een task force ten behoeve van reparatie-wetgeving in te stellen? Waarom zocht de minister «een administratief makkelijker weg» (Volkskrant 10-6-97)?
Wanneer heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken voorgesteld een «task force» in te stellen voor een hersteloperatie? Waarom is deze niet tot stand gekomen?
Wat is ondernomen naar aanleiding van het Securitel-arrest tussen 28 juni 1996 (publicatie in het NJB) en 17 januari 1997? Is er een voorstel geweest om een task force in te stellen? Indien dat voorstel inderdaad is gedaan, waarom is deze niet ingesteld. Ligt het sowieso niet voor de hand een task force in te stellen?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vanaf 17 januari jl. deelgenomen aan overleg met Economische Zaken en Justitie, gericht op het verder analyseren van de Securitel-problematiek en het opstellen van een plan van aanpak voor de oplossing ervan. In dat overleg zijn van alle betrokken zijden suggesties gedaan voor de te kiezen aanpak. Een voorstel van Buitenlandse Zaken voor het instellen van een task force heeft noch in dat verband, noch daarbuiten voorgelegen.
De richtlijn 94/10/EG tot tweede substantiële wijziging van Richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften dient voor 1 juli 1995 geïmplementeerd te worden. Is dit gebeurd en is de Europese Commissie hiervan in kennis gesteld?
Nederland heeft ervoor gekozen de richtlijn en de wijzigingen niet door middel van wetgeving te implementeren, omdat gelet op de aard van de richtlijnverplichtingen kon worden volstaan met informatievoorziening aan de verantwoordelijke departementen. Met het oog op een wijziging van de reikwijdte van de richtlijn uit 1995 werd in aanvulling daarop een overeenkomst gesloten met het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) en het Nederlands Electronische Comité (NEC) en een afspraak gemaakt met de Sociaal Economische Raad om aan de richtlijn volledig uitvoering te kunnen geven. Dit is bij brief van 19 juli 1995 aan de Europese Commissie medegedeeld.
Minister van EZ heeft gesteld dat een Europese oplossing vooralsnog niet haalbaar is, omdat er onvoldoende steun voor is (Volkskrant 7 juni 1997). In welke lidstaten van de Europese Unie is dit Securitel-probleem eveneens aan de orde en in welke lidstaten niet? Waarom is er bij de andere lidstaten geen bereidheid tot een Europese oplossing van dit probleem als zij mogelijkerwijs met dezelfde gevolgen geconfronteerd zullen worden als de Nederlandse overheid?
De indruk bestaat dat in vrijwel alle lid-staten de Securitel-problematiek in meerdere of mindere mate aanwezig is. Wellicht met uitzondering van de recent toegetreden staten. Niet overal is evenwel de fase van bewustwording van het probleem dezelfde als in Nederland.
Op maandag 9 juni is door minister van Justitie overleg gevoerd met het openbaar ministerie over de vraag bij welke regelingen vervolgd zal worden, welke zaken moeten worden aangehouden en in welk geval helemaal geen vervolging meer zal plaatsvinden. Kan de minister aangeven wat het resultaat is geweest van deze besprekingen?
Welke afspraken zijn op 9 juni 1997 met het OM gemaakt met betrekking tot de te volgen beleidslijn?
Indien de NOVA-uitzending uw plan tot geheimhouding niet had doorbroken, was zij dan gewoon doorgegaan met vervolging, ook in gevallen waarin nu reeds duidelijk is dat een eventuele veroordeling zou plaatsvinden op grond van wetten en regelingen waarvan niet op voorhand vaststaat dat ze rechtsgeldig tot stand zijn gekomen?
Of zou zij in dat geval ook een uitspraak van de rechter hebben gevraagd over de verdere implicaties van het Securitel-arrest, zoals zij nu heeft aangekondigd?
Welke maatregelen zal de regering nemen om te voorkomen dat, wegens het niet aanmelden van vigerende nationale technische regelgeving, lopende strafzaken en het opsporen van nieuwe strafzaken zullen worden verhinderd?
Op maandag 9 juni heeft onder leiding van procureur-generaal Ficq overleg plaatsgevonden tussen het openbaar ministerie en ambtenaren van het ministerie van Justitie. Doel van het gesprek was om een zo goed mogelijk beeld van de problematiek rond het Securitel-arrest te krijgen en dienaangaande een voorlopige beleidslijn te ontwikkelen. Daarbij is aandacht besteed aan de interpretatie van het arrest en de richtlijn 83/189/EEG inzake de notificatieprocedure en aan de vraag welke de voor het werk van het OM belangrijkste regelingen zijn.
Uitkomst van het overleg is dat het opsporen en verbaliseren gewoon doorgaat en dat de leden van het OM vanochtend van het College van procureurs-generaal schriftelijk nader bericht hebben ontvangen over het algemene standpunt van het OM terzake en de te volgen beleidslijn bij onder meer snelheidszaken en rijden onder invloed. Een afschrift van deze brief (brief van het College van procureurs-generaal van 11 juni 1997, met bijlagen, kenmerk 633 875/297) is als bijlage bij de beantwoording van deze vragen opgenomen.
In de komende dagen zal deze beleidslijn nader worden uitgewerkt voor andere zaken, met voorrang voor de meest voorkomende zaken.
Acht de minister van Justitie het mogelijk dat in sommige gevallen nooit meer tot vervolging zal worden overgegaan en op grond van welke overweging zou een dergelijk besluit genomen worden?
Het is inderdaad zo dat het Securitel-arrest voor sommige strafvervolgingen gevolgen kan hebben. Dat betreft gevallen waarin het gaat om niet genotificeerde technische voorschriften die rechtstreeks zijn strafbaar gesteld, terwijl de strafbepaling strekt tot bescherming van het ook door de Richtlijn beschermde belang. In die gevallen zal de bepaling naar ons oordeel buiten toepassing moeten blijven; in deze gevallen zal daarom ook niet worden vervolgd.
Uit een arrest van het Europese Hof uit 1994 blijkt dat Nederland in 1988 en 1989 correspondentie heeft gevoerd met de Europese Commissie over de privatisering van het IJkwezen en werd Nederland gewaarschuwd zich aan de aanmelding te houden.
Kunnen de ministers van EZ en Justitie verklaren waarom het zo lang geduurd heeft voordat de Nederlandse overheid tot actie is overgegaan temeer daar de Nederlandse regering in brieven van 13 januari 1992 en 9 juli 1991 heeft erkend dat van de betrokken technische voorschriften inderdaad mededeling had moeten worden gedaan en volgens het arrest «de nationale autoriteiten ernaar streven dergelijke verzuimen in de toekomst te voorkomen»?
Heeft de regering in eerdere brieven aan de Europese Commissie (1991 en 1992) erkend dat verzuimd is de technische voorschriften van regelgeving voor te leggen aan de Europese Commissie?
Is in deze brieven toegezegd dergelijk verzuim in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid afschriften van deze brieven aan de Kamer ter beschikking te stellen?
Welke consequenties heeft de regering verbonden aan eerdere uitspraken van het Hof in 1994 en 1996, waarbij het Hof Nederland op de vingers tikte vanwege niet-naleving van de richtlijn, nadat de Europese Commissie dat eerder ook al had gedaan?
Tot de wijzing van het Securitel-arrest stond niet vast welke gevolgen het verzuim van notificatie zou kunnen hebben. Zoals blijkt uit de schriftelijke en mondelinge interventie voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft Nederland zich op het standpunt gesteld dat het verzuim van notificatie niet kan worden ingeroepen door burgers en bedrijven en tevens dat het verzuim van notificatie niet tot niet-toepasselijkheid van de betrokken voorschriften tot gevolg zou moeten hebben. In de bijgevoegde brieven van 13 januari 1992 en 9 juli 1991 heeft de Nederlandse regering erkend dat kennis had moeten worden gegeven van de betrokken technische voorschriften aan de Commissie overeenkomstig richtlijn 83/189/EEG. Nederland was echter tot de wijzing van het Securitel-arrest van mening dat het verzuim van notificatie niet tot gevolg zou hebben dat technische voorschriften waarvan niet overeenkomstig de notificatierichtlijn aan de Commissie was kennisgegeven opnieuw zouden moeten worden vastgesteld. Na het arrest van 1994 is met de Commissie in 1995 wel de afspraak gemaakt om de tekst van de regeling waar het arrest betrekking op had in nieuw ontwerp aan de Commissie te zenden, maar niet opnieuw vast te stellen indien van de zijde van de Commissie of andere lidstaten geen terechte bezwaren tegen zouden worden ingebracht («Fronia-deal»). Aan deze afspraak is gevolg gegeven op 2 oktober 1995. Aangezien er geen opmerkingen zijn gemaakt door Commissie of lid-staten is de regeling niet opnieuw vastgesteld. Na wijzing van het Securitel-arrest is de afspraak met de Commissie vervallen. Nu is met de Commissie afgesproken dat de betrokken regeling voor het einde van het jaar opnieuw zal worden vastgesteld. Wat betreft de toezegging van de Nederlandse regering dergelijke verzuimen in de toekomst te willen voorkomen, kunnen wij de Tweede Kamer melden dat na het arrest uit 1994 daadwerkelijk niet meer is verzuimd om van nieuwe ijkwetgeving overeenkomstig de notificatierichtlijn aan de Commissie kennis te geven.
Op welk moment heeft de minister van Justitie het openbaar ministerie in kennis gesteld en waarom heeft het tot 6 juni 1997 geduurd voordat de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal een brief heeft verzonden over deze kwestie?
Waarom is het Openbaar Ministerie niet eerder op de hoogte gesteld van de inventarisatie en de mogelijke gevolgden van het arrest, resp. bij de besprekingen betrokken?
De periode tussen de wijziging van het Securitel-arrest door het Hof van Justitie van de Economische Gemeenschappen – op 30 april 1996 – en de bespreking van deze materie in de ministerraad in 1997, is door de ministeries benut om in onderling overleg inzicht te krijgen in de reikwijdte van de notificatieverplichting en de regelingen die daaronder vallen, alsook de strekking en de reikwijdte van het niet mogen toepassen van de desbetreffende regels. Over dit laatste had het Hof immers geen uitsluitsel gegeven. In die periode was het dus niet mogelijk het openbaar ministerie zodanig informatie te verschaffen, dat op basis daarvan kon worden beoordeeld wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn voor de handhavingspraktijk.
Bij bespreking in de ministerraad in januari 1997, is vervolgens de conclusie getrokken dat nadere inventarisatie en analyse nodig was, en dat in afwachting daarvan geen zinvolle mededeling naar buiten konden worden gedaan.
Direct nadat duidelijk werd dat deze kwestie in de openbaarheid kwam, is overleg tussen het ministerie van Justitie en het openbaar ministerie gevoerd. Dat heeft geleid tot de brieven van het College van procureurs-generaal van 9 en 11 juni 1997, waarin de door het openbaar ministerie te volgen gedragslijn is verwoord. Deze gedragslijn heeft de volledige instemming van de minister van Justitie.
Hoe groot acht de regering de kans dat (lopende) civiele en strafzaken ongeldig zijn en acht zij het mogelijk dat burgers herziening eisen van reeds afgehandelde zaken en oude boetes terugvorderen?
Kunnen strafzaken op basis van nieuwe feiten en omstandigheden worden heropend?
Definitief afgedane strafzaken kunnen niet worden heropend behoudens voor zover herziening (art. 457 Sv) mogelijk is. Het feit dat op grond van latere rechtspraak moeten worden aangenomen, dat een regeling niet verbindend is geen «nieuwe feit» op grond waarvan herziening mogelijk is. Bij «nieuwe feiten» in de zin van het Wetboek van Strafvordering moet worden gedacht aan gegevens die betrekking hebben op het feitelijk substaat (de gedraging) waarop de veroordeling was gebaseerd.
Is de regering bereid de interne notities die in de uitzending van NOVA werden geciteerd en andere relevante interne notities aan de Kamer toe te zenden (eventueel vertrouwelijk)?
Nee. De Kamer wordt reeds anderszins op de hoogte gesteld van alle relevante informatie.
Wat moet worden verstaan onder het begrip «sommige» burgers en bedrijven? (p. 1, sub 1).
Welke gevallen worden concreet bedoeld met «bepaalde» gevallen? (p. 1, sub 2).
Op basis van welke informatie zijn in de brief aan de Kamer de begrippen «sommige», onder 1 en «bepaalde» gebaseerd? Heeft men in de periode vanaf 30 april 1996 geen preciezer beeld kunnen krijgen?
In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 6 juni wordt op pag 1, sub 1 en sub 2, over resp. «sommige burgers en bedrijven» en «in bepaalde gevallen» gesproken omdat de Hof-uitspraak in de Securitel-zaak een aantal belangrijke vragen onbeantwoord laat. Ter illustratie verwijs ik naar par. 3 van diezelfde brief waar diverse van zulke vragen zijn aangegeven.
Op grond van wiens interpretatie is geconcludeerd dat technische voorschriften van decentrale overheden en andere zelfstandige bestuursorganen en PBO's niet onder het toepassingsbereik van de richtlijn vallen?
Ter uitvoering van artikel 1, negende lid, van de notificatierichtlijn, zoals gewijzigd door richtlijn 94/10/EG, is in het kader van Comité 83/189/EEG door de Commissie een lijst opgesteld van overheden waarop de richtlijn van toepassing is. Wat betreft Nederland is daarin opgenomen dat de notificatierichtlijn van toepassing is op de centrale overheid en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. Deze lijst is geldig vanaf 1 juli 1995. Voor deze datum was in de notificatierichtlijn bepaald dat zij niet van toepassing is op technische voorschriften «welke door de plaatselijke overheid zijn vastgesteld» (artikel 1, vijfde lid). De betekenis van de term «plaatselijke overheid» was niet duidelijk en was reden om de richtlijn op dit punt te verduidelijken. De Nederlandse regering gaat ervan uit dat deze verduidelijking niet tot doel had het toepassingsbereik van de richtlijn te beperken en is daarom van mening dat de richtlijn voor 1 juli 1995 niet alleen betrekking had op de centrale overheid, maar ook op publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties.
Kan de regering schatting geven van het totale aantal regelingen dat mogelijk ten onrechte niet is genotificeerd?
Het aantal eventueel te herstellen regelingen bedraagt volgens de gegevens waarover wij nu (op 11 juni) beschikken circa 300. Dit vormt onderwerp van besprekingen met de Commissie.
Hoe is het mogelijk dat de notificatieplicht zo onbekend is, gelet op het feit dat deze is genoemd in de aanwijzingen voor de regelgeving? (aanwijzing 345). Zijn de aanwijzingen voor de regelgeving bij de departementen genoegzaam bekend? (p. 2).
Hoe kan het dat er zo lang onbekendheid en onduidelijkheid hebben kunnen bestaan over een richtlijn terwijl die al vanaf 1984 bestaat?
Hoe kan het dat er zo lang verschillende interpretaties van de richtlijn hebben kunnen bestaan op de ministeries?
Hoe kan het gebeuren dat onduidelijkheid en eigen interpretaties dan resulteren in niet-aanmelden?
Door het ministerie van Economische Zaken zijn de departementen in 1983, 1985, 1990 en 1995 op de hoogte gesteld van de richtlijn en de successieve wijzigingen daarvan met de oproep daaraan binnen het departement ruime bekendheid te geven. Aanwijzing 345 over notificatie van technische voorschriften is in 1992 in de Aanwijzingen voor de regelgeving opgenomen.
Wiens oordeel is het dat «departementen uiteindelijk zelf» moeten beslissen over de noodzaak van aanmelding van een regeling? Is deze zaak geen aanleiding dit oordeel te herzien?
Sinds wanneer is de Minister van EZ coördinator van het technische voorschriften die gemeld moeten worden aan de Europese Commissie?
Hoe is de verantwoordelijkheid met betrekking tot de notificatie precies geregeld in het kabinet? Wat valt er onder de coördinerende verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken en waarvoor zijn de afzonderlijke bewindspersonen verantwoordelijk?
Sinds de inwerkingtreding van de richtlijn in 1984 is EZ verantwoordelijk voor de doorgeleiding van technische voorschriften naar Brussel. De departementen en PBO's zijn zelf verantwoordelijk voor het besluit tot notificatie en de juistheid en volledigheid van het aangeleverde materiaal. Deze verantwoordelijkheidsverdeling wordt, gelet op de verantwoordelijkheid van de departementen voor hun eigen wetgeving, niet bezien; wel wordt gedacht aan extra maatregelen, zoals genoemd in de brief van 4 juni jl. en wordt bezien of daarnaast nog aanvullende voorzieningen nodig zijn om tot een zoveel mogelijk sluitend systeem te komen.
Kan een overzicht worden gegeven van de maatregelen die andere landen die met het Securitel-arrest zijn geconfronteerd hebben genomen?
Welke andere EU-landen zijn in dit opzicht nalatig en welke gevolgen heeft dat voor deze landen?
Andere landen maken nauwelijks ophef over deze regeling. Vindt dat zijn oorzaak hierin dat bv. in Frankrijk, in het Verenigd Koninkrijk en in Duitsland men wel «gewoon» conform het arrest technische voorschriften heeft genotificeerd. Zien de andere landen hierin geen voldoende belang om tijdens de Top in Amsterdam e.e.a. communautair te regelen?
Navraag bij andere lid-staten heeft geleerd dat zij menen soortgelijke problemen te hebben al konden zij vooralsnog niet de exacte omvang van de gevolgen van het arrest voor hun administraties precies inschatten. Voorzover bekend heeft geen van de geconsulteerde lid-staten te kennen gegeven dat zij een grondige inventarisatie hebben opgemaakt.
Is het niet evident dat een regeling die niet van toepassing is op grond van Europees recht als gevolg van artikel 94 GW ook geldt voor bestuurlijke instanties?
In zijn algemeenheid hebben algemeen verbindende regels van Gemeenschapsrecht inderdaad voorrang boven nationale regelgeving. Dat vloeit overigens niet uit artikel 94 Grondwet voort, maar rechtsreeks uit het Gemeenschapsrecht zelf. Ook bestuursorganen hebben zich aan het Gemeenschapsrecht recht te houden. Maar het Hof geeft geen uitsluitsel over de vraag of strekking en reikwijdte van het arrest met zich meebrengen, dat particulieren zich bij het niet naleven van de notificatierichtlijn daarop ook tegenover bestuursinstanties kunnen beroepen. Het Hof geeft slechts aan, zowel in rechtsoverweging 55 als in het dictum onder 2, dat particulieren zich tegenover de rechter op de niet-toepasselijkheid van niet-genotificeerde voorschriften kunnen beroepen.
Is het, anders dan de regering meent, niet evident dat in een wet die op grond van Europees recht niet van toepassing kan zijn niet in een strafzaak gebruikt kan worden op grond van artikel 1 Wetboek van Strafrecht?
Zoals in het antwoord op vraag 44 is uiteengezet, heeft het Securitel-arrest voor sommige strafzaken gevolgen, niet echter voor alle. In strafzaken waar het bewijs berust op het gebruik van meetinstrumenten waarvoor regelen gelden die moeten worden aangemerkt als «technische voorschriften» die niet zijn genotificeerd, staat het achterwege blijven van notificatie niet aan veroordeling in de weg. De nadere regeling voor de bewijsvoering door middel van bepaalde instrumenten beoogt de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de bewijsverkrijging te waarborgen en strekt niet tot bescherming van een vrij verkeer van goederen. De verdachte kan zich niet met vrucht op schending van laatst genoemd belang beroepen.
Hoe wordt voorkomen dat het aan de departementen overlaten van de beslissing over het intrekken en opnieuw vaststellen van regelgeving leidt tot tegenstijdige beslissingen, en daarmee tot rechtsongelijkheid?
In de afgelopen periode heeft tussen alle betrokken departementen intensief overleg plaatsgevonden over punten van interpretatie van de richtlijn. Daarbij zijn ook de bevindingen opgedaan tijdens gesprekken over de richtlijn met ambtenaren van de Europese Commissie aan de orde gekomen. Hierdoor is een meer uniforme benaderingswijze bij de interpretatie van de richtlijn stellig bevorderd. Het blijft echter in de huidige verdeling van verantwoordelijkheden uiteindelijk de taak en verantwoordelijkheid van ieder departement zelf om te bepalen of een bestaande wettelijke regeling die eerder niet werd genotificeerd, nu in de hersteloperatie moet worden meegenomen.
Vanaf wanneer heeft de minister van Economische Zaken contact gehad met Europese Commissaris Bangemann?
Vanaf 24 april 1997.
Waarom kunnen sommige regelingen wel en andere niet snel gerepareerd worden?
Wat betreft het herstel van regelingen op nationaal niveau is voor het tempo voor dat herstel van belang of het om wetten, amvb's dan wel ministeriële regelingen gaat. Het zal duidelijk zijn dat voor de totstandkoming van wetten meer stappen moeten worden gezet dan voor die m.b.t. de twee andere soorten regelingen. Daar komt bij dat waar het om de notificatie bij de Europese Commissie gaat, het van belang is of er wel of geen gebruik kan worden gemaakt van de urgentieprocedure die artikel 9, zevende lid, van de richtlijn kent. Kan van die procedure gebruik worden gemaakt, dan geldt geen stand-still periode en kan de regelgeving na nationaal de wettelijke procedure doorlopen te hebben, direct in werking treden.
Waarom moet reparatie van de meeste regelingen tot het einde van het jaar duren? Wat gebeurt er in de tussentijd op de terreinen waar de regelingen niet kunnen gelden?
Voor de regelingen die voor de urgentieprocedure van de richtlijn in aanmerking komen geldt dat het streven erop is gericht deze nog voor het komende zomerreces van de Tweede en Eerste Kamer tot stand te brengen. Voor het tempo waarin de andere regelingen tot stand komen, is vooral bepalend de lengte van de stand-still periode en van de nationale wetgevingsprocedures. Van de zijde van de Europese Commissie is overigens toegezegd dat zij alles in het werk zal stellen tot een zo snel mogelijke behandeling van de verschillende regelingen te komen en dit uiterlijk voor het einde van dit jaar.
Is het denkbaar dat alle niet genotificeerde regelingen vanaf hun inwerkingtreding nooit rechtskracht hebben gehad en dat daarom alle zaken die op basis van zulke regelgeving zijn beslist, kunnen worden teruggedraaid?
Een zo radicaal effect als in de vraag genoemd is nauwelijks denkbaar. Ten onrechte niet genotificeerde regelingen missen niet zonder meer elke rechtskracht. Aan te nemen valt dat het slechts gaat om die onderdelen ervan waarin technische voorschriften zijn opgenomen en daarmee rechtstreeks samenhangende bepalingen. Bovendien zal de rechter waarschijnlijk ook kijken of degene, die zich op de niet toepasbaarheid beroept, dit doet vanwege het belang waar het in de richtlijn om gaat, het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie. Tenslotte geldt dat rechterlijke vonnissen die in kracht van gewijsde zijn gegaan in het algemeen niet meer kunnen worden «teruggedraaid».
Wie bewaakt in het algemeen in het geval dat interdepartementale aangelegenheden betreft de inachtneming van voorschriften van internationaal recht?
Hoe wordt de inachtneming van departement overschrijdende regelgeving bewaakt?
Elke ministerie is primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen wetgeving. Daartoe behoort ook het inachtnemen van de voorschriften van internationaal recht en van nationale algemene regelgeving. Daarnaast worden alle wetsvoorstellen en ontwerp-AMvB's voorafgaand aan de behandeling in de ministerraad voor wetgevingstoetsing aan het ministerie van Justitie voorgelegd. Ook daarbij wordt zoveel mogelijk gelet op overeenstemming met internationaal recht en algemene regelgeving. Deze toets heeft geen betrekking op de procedurele handelingen na afloop van de ministerraad, noch op ministeriële regelingen en ZBO-regelingen.
Wat zijn de oorzaken van het falen van de interpretatie van de richtlijn?
Graag verwijzen wij naar de brief van 6 juni jl.
Heeft het Hof van Justitie de Nederlandse regering verscheidene malen gewaarschuwd?
In 1994 en 1996 werd Nederland door het Hof van Justitie veroordeeld wegens niet-notificatie. Maar in beide uitspraken, en overigens ook in die van begin 1996 ter zake van niet-notificatie van de vrijstellingsregeling Margarinebesluit, spreekt Hof zich niet uit over de gevolgen van het verzuim om te notificeren: noch over de geldigheid van de betrokken regelingen noch over de inroepbaarheid door burgers en bedrijven.
Wat zijn de feitelijke en juridische consequenties van het Securitel-arrest?
De consequenties van het Securitel-arrest zijn beschreven in de brieven van de Minister van Economische Zaken van 4 en 6 juni 1997 aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Wij verwijzen naar die brieven.
Wat is de reactie van de Europese Commissie op de Nederlandse nalatigheid ten aanzien van de notificatieprocedure?
De Commissie heeft met verbazing op de Nederlandse inventarisatie gereageerd. Tot voor enkele weken meende de Commissie dat het aantal door Nederland niet-genotificeerde gevallen een kleine twintig regelingen betrof. Bovendien meent de Commissie dat bij nader onderzoek wel degelijk zou kunnen blijken dat een fors aantal regelingen uiteindelijk niet voor notificatie in aanmerking komt.
Moeten de betreffende wetten en voorschriften gewijzigd worden als de andere lidstaten bezwaar aantekenen?
Nee, de richtlijn zelf verplicht daar niet toe. De lid-staat doet de Commissie mededeling over het gevolg dat hij voornemens is aan met redenen omklede adviezen te geven (artikel 9, lid 2). Uiteraard is het uiteindelijk aan het Hof om te beoordelen of een regeling een handelsbelemmering oplevert.
Welke andere EU-landen hebben vrijwillig hun problemen ten gevolge van het Securitel-arrest bij de Europese Commissie aangemeld, of is Nederland het enige land?
Geen andere lid-staat heeft tot op heden de Commissie te kennen gegeven een probleem van een dergelijke omvang te hebben.
Welke voorschriften heeft Nederland tussen 1992 en 1994 wél aan de Europese Commissie voorgelegd? Volgens het ANP zijn 102 voorstellen voorgelegd tussen 1992 en 1994. Zijn dit alle voorschriften?
In de periode 1992 tot en met 1994 heeft Nederland 102 regelingen in ontwerp aan Brussel ter notificatie voorgelegd. Een opsomming van die regelingen treft u in een hierbij gevoegde bijlage aan. Uit de binnenkort aan de Tweede Kamer te presenteren lijst van niet genotificeerde regelingen zal overigens blijken dat dit niet de enige regelingen zijn die in genoemde periode genotificeerd hadden moeten worden.
Zijn alle voorschriften na 30 april 1996 wél aan Brussel gemeld?
Is er nog nieuwe regelgeving tot stand gekomen sinds april 1996, die voor de notificatie in aanmerking komt, maar daartoe niet is aangemeld?
Is er bij de voorlopige inventarisatie van regelgeving waarvan verzuimd is de technische voorschriften aan de Europese Commissie te melden, ook regelgeving van na het Securitel-arrest? Zo ja, welke?
Ook na 30 april 1996 is nog regelgeving tot stand gekomen waarvan niet overeenkomstig de notificatierichtlijn aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen kennis is gegeven. Het betreft circa 35 gevallen waarvan het grootste deel in 1996 tot stand is gekomen.
Notificeert Nederland meer of minder dan andere Europese landen?
Gemeten in aantallen behoort Nederland tot de lid-staten die relatief veel notificeren. Zie bijgevoegd overzicht over de jaren 1992–1994. Daarbij moet wel worden bedacht dat o.m. door uiteenlopende wetgevingsculturen niet alle lid-staten per jaar even veel regelingen produceren.
Is het alsnog mogelijk een protocol te hechten aan het Verdrag van Amsterdam? Kan in zo'n protocol de werking van het Securitel-arrest worden beperkt?
In theorie is het mogelijk een protocol i.v.m. de Securitel-kwestie te hechten aan het Verdrag van Amsterdam. Daarvoor zou wel de instemming van alle lid-staten vereist zijn. Praktisch moet het uitgesloten worden geacht die te verkrijgen. Afhankelijk van de inhoud van een protocol zouden daarmee de effecten van het Securitel-arrest in meerdere of mindere mate kunnen worden beperkt of opgeschort.
Wat zijn de juridische consequenties van eventueel onrechtmatig verkregen bewijs? Wat is het onderscheid tussen inmiddels gewezen en nog te wijzen vonnissen? Welke maatregelen treft de regering om de juridische chaos op te lossen die dreigt te ontstaan door de rechtsongelijkheid tussen de verschillende rechtbanken?
Zoals elders uiteengezet heeft het Securitel-arrest geen gevolgen voor zaken waarin ten dienste van het bewijs is gebruik gemaakt van instrumenten waarvoor niet-genotificeerde «technische voorschriften gelden». In dergelijke zaken is de vraag naar de rechtmatigheid van het bewijs derhalve niet aan de orde. Dat betreft zowel de zaken waarin vonnis gewezen als die waarin dat nog niet het geval is.
Het openbaar ministerie heeft vandaag zijn beleid bepaald met betrekking tot de zaken die in verband met het Securitel-arrest van belang zijn. Dat eenvormige beleid verzekert de gelijkheid van benadering voor de verschillende gerechten waar relevante strafzaken spelen.
Wat zijn de consequenties op het gebied van rechtszekerheid voor burgers en bedrijven?
Doordat de werking van het Securitel-arrest niet beperkt is tot de toekomst, maar ook de niet-genotificeerde regelingen vanaf 1984 raakt en het noodzakelijk is de niet-genotificeerde regelingen in te trekken en in ontwerp opnieuw te melden, is een complexe situatie ontstaan doordat de gevolgen per regeling verschillend zijn.
Kan een beroep op ongeldigheid van niet-aangemelde wetten en voorschriften door iedereen worden gedaan, of alleen door burgers en bedrijven die een redelijk belang hebben?
Deze vraag is behandeld in 3 van de brief van 6 juni 1997. Zie ook het antwoord op vraag 32.
Is het probleem vorig jaar al aan de orde geweest tijdens de Industrieraad?
Is het zo dat de kwestie rond Securitel vorig jaar ter sprake is geweest op een vergadering van de Europese industrieministers?
Zo ja, wat is daar precies besproken?
De problematiek van het Securitel-arrest is vorig jaar niet tijdens de Industrieraad aan de orde geweest.
Wat is de houding van de achtereenvolgende kabinetten geweest in de periode tussen 1983 en 30 april 1996 ten aanzien an de uitvoering van de notificatierichtlijn 83/189/EEG?
Wat betreft de periode tussen 28 maart 1984 (inwerkingtreding notificatierichtlijn) en 30 april 1996 (Hofuitspraak in de Securitel-zaak) zijn ons exacte aantallen per jaar bekend van door Nederland bij de Europese Commissie genotificeerde regelingen en vermoedelijke aantallen van ten onrechte niet genotificeerde regelingen. Wanneer deze cijferreeksen per jaar in onderling verband worden gezien, dan scoren alleen de jaren 1984, 1988, 1991 en 1993 relatief gunstig (verhoudingsgewijs veel genotificeerde regelingen). Met andere woorden, op het punt van de notificatie lijken de verschillende opeenvolgende kabinetten elkaar in de genoemde periode weinig te ontlopen.
Heeft het Securitel-arrest terugwerkende kracht? Zo ja, betekent dat, dat ook aan vonnissen en wetgeving van voor 30 april 1996 een gebrek kleeft?
Het Securitel-arrest bepaalt in algemene termen dat regelgeving die ten onrechte niet is genotificeerd niet toegepast dient te worden en houdt geen beperking naar de toekomst in. In het algemeen geldt dat rechterlijke vonnissen die in kracht van gewijsde zijn gegaan hun geldigheid behouden. De vraag of wetgeving van vóór het Securitel-arrest niet toepasselijk is zal uiteindelijk door de rechter beantwoord moeten worden, ingeval zich daarover een procedure voordoet.
Kunt u een overzicht geven van de houding die de 19 arrondissementsparketten en rechtbanken aannemen ten aanzien van opsporing, vervolging en berechting, naar aanleiding van deze situatie?
Kan een overzicht gegeven worden van de afspraken met het Openbaar Ministerie? Wat is het beoogde doel van deze afspraken?
Een overzicht van de houding van de arrondissements-parketten en de rechtbanken is nu nog moeilijk te geven. Vooral omdat er veel verschillende situaties denkbaar zijn, waarin de Securitel-problematiek kan spelen, en waarvan de mogelijke gevolgen ook per geval uiteen kunnen lopen. Wat betreft het openbaar ministerie is in elk geval duidelijk dat sinds maandag 9 juni in alle mogelijk relevante zaken aanhouding is gevorderd, dat vanaf vandaag (11 juni) voor rijden onder invloed een nadere gedragslijn geldt en dat in de komende dagen ook voor andere zaken, inclusief snelheidsovertreden, een nadere gedragslijn zal worden bepaald. Wat betreft de rechtspraak hebben wij er – als gezegd – het volste vertrouwen in dat de rechtspraktijk voor de diverse gevallen een consistente praktijk zal ontwikkelen.
Hoe kan het zijn dat, nu tenminste de Directie Europa van het ministerie van Economische Zaken reeds in juni 1996 op de hoogte was van de uitspraak van het Hof (zie bewerking van het arrest in het Nederlandse Juristenblad van 28 juni 1996 door mr. Diender van deze directie), pas in januari 1997 de mogelijke gevolgen daarvan aan de orde zijn gesteld in de ministerraad?
In juni 1996 is door mr Diender een samenvatting van het arrest gegeven in de rechtspraakrubriek van het Nederlands Juristenblad. Het gaat hier niet om een analyse zoals in de pers lijkt te worden gesuggereerd. Eind mei 1996 is de Minister van EZ door een interne notitie summier van het arrest op de hoogte gesteld. Dat heeft er toe geleid dat de kwestie is voorgelegd aan de Coördinatie commissie voor Europese aangelegenheden. Interdepartementaal overleg tussen juni en december 1996 heeft zijn weerslag gevonden in de brief van de Minister van EZ aan de ministerraad van 17 januari 1997. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is de brief van 4 juni 1997 aan de Kamer geschreven met het oog op het verwachte uitlekken van informatie in het programma Nova?
Zo ja, wanneer was de regering eigenlijk van plan geweest de Kamer terzake te informeren?
Bij het schrijven van de brief van 4 juni is te verwachten publiciteit in het blad Elsevier en via het programma Nova bepalend geweest voor het tijdstip waarop. Zonder die aanleiding zou de Kamer naar alle waarschijnlijkheid in de loop van deze week ingelicht zijn.
In hoeveel gevallen van regelgeving met technische voorschriften is wél de krachtens de notificatierichtlijn (zie art. 8 en 9) verplichte notificatieprocedure gevolgd sinds 1984?
Volgens de stand van deze week zijn 362 ontwerp-regelingen ter notificatie aan Brussel voorgelegd.
Sinds wanneer wordt er met de Europese Commissie over de gerezen problemen gesproken? Welk oordeel heeft de Commissie over de juridische interpretatie van het arrest?
Nederland heeft reeds in juli 1996 in een vergadering van het permanent comité 83/189 de problematische gevolgen van het arrest aan de orde gesteld. Sindsdien is regelmatig contact geweest met de Commissie. Naarmate de ernst en de omvang van de problematiek duidelijker werd, is de frequentie en intensiteit van de contacten toegenomen. De Commissievertegenwoordiger volstond toen met mede te delen dat duidelijk is dat niet-gemelde voorschriften niet nietig zijn, maar buiten toepassing moeten worden gelaten door de nationale rechter. De lid-staten moeten maatregelen nemen om de betrokken voorschriften in te trekken en te vervangen.
Was de mededeling van de Commissie van 1 oktober 1986 betreffende de gevolgen van niet-nakoming van de voorschriften van de richtlijn bij het toenmalige kabinet bekend resp. kon deze mededeling bekend zijn? Zo ja, welke actie is daarop ondernomen door het toenmalige kabinet?
De mededeling werd in het Publikatieblad gepubliceerd (PbEG 1986 C 245). Bij brief van 1990 van het Ministerie van Economische Zaken aan de andere departementen over de implementatie van de eerste wijziging van de richtlijn werd nog eens uitdrukkelijk de mededeling van de Commissie onder de aandacht gebracht. Voor zover kon worden nagegaan is er door het toenmalige kabinet geen actie ondernomen.
Heeft de voorlopige gedragslijn van het College van Procureurs-Generaal d.d. 9 juni 1997 de instemming van de minister van Justitie? Is zij hiervan tevoren op de hoogte gesteld?
Ja.
Kan de regering verklaren waarom het College van PG's in de brief van 6 juni 1997 aan de hoofdofficieren van Justitie uitspreekt dat de kern van het arrest is dat regelgeving die bepaalde meetapparatuur exclusief aanwijst, niet-verbindend is, indien deze niet ter kennis van de Commissie gebracht, terwijl in de brief van 9 juni 1997 (voorlopige gedragslijn) wordt gesteld dat uit het arrest slechts zou volgen dat de betreffende meetinstrumenten buiten toepassing gelaten dienen te worden?
Het Hof spreekt niet van onverbindendheid, maar van niet-toepasselijkheid van de niet-genotificeerde nationale technische voorschriften.
Staat het herstel-operatie Wetsvoorstel inzake wapens en munitie model voor de afwikkeling van de in uw brief genoemde 368 gevallen, of is het mogelijk het verzuim op een eenvoudiger wijze af te wikkelen? Op grond waarvan leefde bij het ministerie van EZ aanvankelijk de hoop dat (een aantal) aanmeldingen achterwege kon blijven?
Ja. Met de Commissie wordt nagegaan of in dit geval de spoedprocedure van artikel 9, lid 7, van de richtlijn kan worden toegepast. Tevens wordt met de Commissie nagegaan of alle geïnventariseerde gevallen daadwerkelijk moeten worden genotificeerd.
Acht het kabinet de richtlijn uit 1984 een logisch gevolg van de wil om te komen tot één Interne Markt? Zo ja, waarom heeft de regering dan niet in alle gevallen meegewerkt aan de uitvoering van die richtlijn?
Ja. Het feit dat uit de beschikbare statistieken blijkt dat Nederland relatief veel notificeert gaf aanleiding te veronderstellen dat Nederland zijn richtlijnverplichtingen naar behoren naleefde. Door de Commissie werd Nederland in de afgelopen jaren geattendeerd op circa 20 gevallen van niet-notificatie die door haar bij reguliere controle van gepubliceerde nationale regelgeving waren ontdekt.
Is het waar dat onder de richtlijn niet alleen wetten, AMvB's, ministeriële regelingen en besluiten van PBO's vallen, maar ook andere besluiten van algemene strekking en ook convenanten?
In artikel 1, negende lid, van de richtlijn wordt de term «technisch voorschrift» gedefinieerd. Deze definitie is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat tot de de facto technische voorschriften ook convenanten behoren. Dit is het gevolg van een wijziging van de richtlijn die op 1 juli 1995 in werking is getreden. Ons zijn op dit moment twee convenanten bekend waarvan niet overeenkomstig de richtlijn is kennisgegeven. Uitgaande van een ruime formulering van het begrip «technisch voorschrift» kan niet worden uitgesloten dat dergelijke voorschriften ook in andere besluiten van algemene strekking worden opgenomen dan algemeen verbindende voorschriften (wetten, AMvB's en ministeriële regelingen).
Welke procedure werd er tot nu toe op de verschillende ministeries gevolgd ter naleving van de Europese richtlijn 83/189/EEG?
Waarom zijn sommige wettelijke technische voorschriften wel aangemeld en andere niet? Hoe staat het met de uitvoering van de meldingsplicht op grond van het EG-Verdrag en andere Europese richtlijnen?
De procedure voor het naleven van richtlijn 83/189/EEG loopt van departement tot departement uiteen. Als oorzaken voor het soms wel en soms niet melden van technische voorschriften verwijzen wij naar de brief van 6 juni jl. Het is niet mogelijk in algemene zin uitspraak te doen over de mate waarin aan andere, niet nader gespecificeerde meldingsplichten wordt voldaan.
Is het waar dat de regering zich reeds ten tijde van deze procedures volledig de mogelijk verstrekkende consequenties van het niet-naleven van de richtlijn realiseerde, aangezien zij bij die procedures reeds is ingegaan op het juridische vacuüm dat zou ontstaan bij intrekking of schorsing van de nationale regelgeving?
Nee.
Is het bericht waar dat er nog steeds geen zaken zijn aangemeld bij de Europese Commissie?
Is het waar dat de regering pas 13 juni 1997 de eerste tranche bespreekt?
Zo ja, is de regering bereid de kamer mede te delen om welke wetten en regelingen het dan gaat?
Wat betreft regelingen waaraan in het licht van het Securitel-arrest een gebrek kleeft, heeft inderdaad nog geen officiële notificatie plaatsgevonden. Voor het eerst zal dat vrijdag 13 juni a.s. gebeuren en wel voor die regelingen die voor de urgentie-procedure, bedoeld in artikel 9, zevende lid, van de notificatierichtlijn in aanmerking komen, nadat de Ministerraad op diezelfde dag met aanmelding in het kader van die procedure is akkoord gegaan. Direct na diezelfde vrijdag zal de Kamer duidelijkheid worden verschaft m.b.t. de regelingen waar het in concreto om gaat.
Wat moet worden verstaan onder «een communautaire oplossing» in uw brief van 6 juni 1997?
Onder een «communautaire oplossing» moet worden verstaan een oplossing die binnen de gehele Europese Unie soelaas kan bieden voor de met het Securitel-arrest aan de dag gekomen problematiek. Het ligt voor de hand dat bij zo'n oplossing ook alle lid-staten betrokken dienen te zijn.
Is serieus de mogelijkheid onderzocht om de zaak via een Protocol bij het Verdrag van Amsterdam met terugwerkende kracht te regelen?
Zo ja, hoe ziet de regering dan de positie van het Hof?
Ziet de regering geen strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel omdat zo met terugwerkende kracht het effect aan een uitspraak van de rechter wordt ontnomen?
Hoe is zo'n onderzoek dan te rijmen met het belang dat ons land hecht aan de stimulerende rol van het Hof voor de Europese integratie en het pleidooi om de positie van het Hof eerder te versterken dan aan te tasten?
Zo ja, komt het protocol er? Zo ja, welke prijs is Nederland bereid te betalen voor de totstandkoming van dit protocol? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau is onderzocht of er een mogelijkheid zou zijn om met behulp van een protocol, dat eventueel aan het Verdrag van Amsterdam gehecht zou worden, de gevolgen van het Securitel-arrest te mitigeren. Daarbij zijn ook de in de vraag genoemde tegenargumenten in discussie geweest. Het kabinet heeft besloten niet te streven naar een protocol bij het Verdrag van Amsterdam, omdat het noodzakelijke draagvlak bij de andere lidstaten daarvoor lijkt te ontbreken.
Acht de regering de nu ontstane commotie schadelijk voor het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie en de besprekingen rond het Verdrag van Amsterdam?
Zo ja, heeft dat ook meegespeeld bij het besluit de Kamer niet eerder in te lichten?
Nee. In ieder geval hebben overwegingen van die aard geen rol gespeeld bij het besluit de Kamer niet eerder in te lichten.
Waarom vindt de regering dat het Parlement pas zou moeten worden ingelicht op het moment dat de omvang van het probleem, de consequenties en de oplossing duidelijk waren?
Is dit niet in strijd met de procedures rond Fokker en de varkenspest, waarbij de Kamer in een vroegtijdig stadium (vertrouwelijk) is geïnformeerd, ook toen er nog geen oplossing voorhanden was?
Het kabinet stond en staat op het standpunt dat het Parlement over de gevolgen van het Securitel-arrest volledig, juist en tijdig moet worden geïnformeerd. Dit houdt naar de mening van het kabinet in dat eerst zicht moest worden verkregen op omvang en aard van de problematiek alsmede de gewenste oplossingsrichtingen. Zoals ook in antwoord op andere vragen is aangegeven, bestond sinds het Securitel-arrest grote onduidelijkheid hierover. Deze onduidelijkheid bestond niet alleen aan Nederlandse zijde, dit gold ook voor m.n. de Europese Commissie.
Naar de mening van het kabinet verschilt dit wezenlijk van de voorbeelden zoals genoemd in de vraag. Bij deze voorbeelden was van de aanvang af duidelijk dat er een majeur probleem bestond met majeure consequenties. Ook bestond er direct al consensus dat snel optreden was geboden, iets wat, zoals ook blijkt uit de eerdere antwoorden, bij de inventarisatie van de gevolgen van het Securitel-arrest niet het geval was.
Acht de regering de beslissing zoals die is genomen om in de afgelopen maanden ten aanzien van niet-genotificeerde technische voorschriften de opsporing en vervolging te continueren en strafrechtelijke of bestuursrechtelijke dwangmaatregelen toe te passen niet buitengewoon twijfelachtig? Waarom heeft de regering anders nu samen met het OM besloten de behandeling van veel zaken op te schorten?
Betekent het feit dat u duidelijkheid probeert te verkrijgen over de gevolgen van het Securitel-arrest via een rechterlijke uitspraak niet dat de handhaving op dit moment uiterst dubieus is?
De handhaving is niet dubieus. De regering is van oordeel, dat de handhaving in gevallen waarin het gaat om niet-genotificeerde technische voorschriften die rechtstreeks strafbaar zijn gesteld, en bovendien de strafbepaling strekt tot bescherming van het ook door de richtlijn beschermde (concurrentie) belang, achterwege dient te blijven. In gevallen waarin het bewijs berust op het gebruik van meetinstrumenten waarvoor technische voorschriften gelden die niet genotificeerd zijn, staat het niet-genotificeerd zijn niet aan veroordeling in de weg.
Is het risico aansprakelijkheid van de Nederlandse Staat niet enorm toegenomen nu bekend is dat de regering reeds in januari 1997 op de hoogte was? Wat zijn de gevolgen voor de aansprakelijkheid jegens privaatrechtelijke instellingen, zoals keuringsinstellingen? Kunnen mensen die slachtoffer worden van het feit dat de overheid niet heeft voorzien in rechtmatige wetgeving hun schade verhalen op de staat? Wat is de mening van de landsadvocaat hierover?
Voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid is volgens vaste jurisprudentie niet vereist dat haar van een onrechtmatige gedraging ook een verwijt kan worden gemaakt. Het feit of de minister op welk tijdstip wel of niet over kennis van zaken beschikte, lijkt dan ook niet van invloed op de aansprakelijkheid van de overheid.
Voor zover keuringsinstituten door het wegvallen van een deel van het keuringswerk als gevolg van de huidige situatie aantoonbaar schade lijden zal daar zorgvuldig naar worden gekeken. Hetzelfde geldt voor burgers die schade hebben geleden ten gevolge van het niet meer kunnen handhaven van de naleving van technische voorschriften. Het is echter niet te verwachten dat bedrijven, waar zij zich tot voor kort hielden aan de technische voorschriften, deze nu opeens op grote schaal gaan overtreden; zeker niet op een zo grove wijze dat dit tot schade voor burgers zou kunnen leiden. Bovendien zou het betrokken bedrijf in dat geval zelf al snel aansprakelijk zijn, bijvoorbeeld op grond van de produktenaansprakelijkheid.
Naar de mening van de landsadvocaat bestaat in de zojuist bedoelde gevallen een aansprakelijkheidsrisico voor de overheid.
Acht de regering het rechtvaardig dat mensen en bedrijven in zekere zin gedwongen zijn procedures te starten, omdat stilzitten mogelijk zal leiden tot verspeling van rechten?
Leidt dit er niet toe dat alleen zij met voldoende financiële middelen via dure advocaten hun recht zullen kunnen halen? Bovendien, vreest de regering niet dat er een soort twee-deling ontstaat nu sommigen misschien een beroep doen op het arrest, terwijl anderen – niet wetend wat hun mogelijkheden zijn – daar geen gebruik van maken?
In zijn algemeenheid geldt dat burgers in beginsel zelfstandig dienen te beoordelen in hoeverre zij menen in hun rechten te zijn aangetast. Dat is ook hier het geval. Daarbij komt dat de gegevens die nodig zijn om te beoordelen of zulks het geval ter beschikking staan aan de betrokkenen. Hun initiatief is dus onontbeerlijk.
Overigens is voor de gevallen waarin de betrokken niet beschikken over de financiële middelen die voor het eventueel voeren van procedures nodig het stelsel van de gefinancierde rechtshulp te gebruiken.
Hierom en omdat deze kwestie zeer ruime publicitaire aandacht heeft gekregen, vrees ik niet voor een tweedeling tussen hen die van de zaak weten en zij die hun rechten uit onwetendheid niet kunnen dienen.
Hoe lang zal het naar schatting duren voordat via rechterlijke procedures duidelijkheid zal komen over de precieze gevolgen van het Securitel-arrest?
Houdt de regering bij uw veronderstelling dat de hersteloperatie eind van dit jaar rond zal zijn ook rekening met bezwaren die eventueel door andere lidstaten worden ingebracht?
De nodige duidelijkheid na het Securitel-arrest wordt in de eerste plaats bewerkstelligd door de in gang gezette hersteloperatie van regelgeving. Indien de actoren in het wetgevingsproces daar hun medewerking aan verlenen, en wij hebben goede hoop dat dat het geval zal zijn, zou deze operatie in dit najaar afgerond kunnen zijn. Normaal gesproken duurt de notificatie-procedure ingevolge de EEG-richtlijn drie maanden.
Aangezien het in de hersteloperatie gaat om regelgeving die al langer bestaat, zonder dat daar vanuit andere lid-staten bezwaren tegen zijn gemaakt uit een oogpunt van de gemeenschappelijke markt, verwachten wij op voorhand weinig interventies van die lid-staten. De mogelijkheid dat dat toch gebeurt is echter uiteraard niet uit te sluiten. Speculeren daarover lijkt ons thans weinig vruchtbaar.
Indien een rechterlijke procedure wordt gestart over een Securitel-geval, zal de uitkomst daarvan afgewacht moeten worden. Over de duur van zo'n procedure zijn nu geen uitspraken te doen.
Hoe kan het dat de inventarisatie zoveel tijd vergt? Bent u bereid om gezien de totale verwarring en rechtsonzekerheid die er op dit moment in Nederland bestaat in ieder geval de lijst met wettelijke technische voorschriften openbaar te maken, waarvan duidelijk is dat deze ten onrecht niet zijn gemeld bij de Europese Commissie?
Deelt u de opvatting dat de burger, maar ook het OM en de rechterlijke macht daar recht op hebben?
Een zorgvuldige inventarisatie van wet- en regelgeving op uiteenlopende niveaus is een arbeidsintensieve en tijdrovende operatie. Hierbij moet bedacht worden dat het gaat om een inventarisatie over wet- en regelgeving vanaf 1984. De regering is niet bereid de beschikbare voorlopige inventarisatie openbaar te maken. Zij is van mening dat de burger, het OM en de rechterlijke macht, recht hebben kennis te nemen van een lijst die door de regering, onder voorbehoud van nader overleg met de Europese Commissie, is vastgesteld.
Is de regering het er mee eens dat, nu haar strategie tot volledige geheimhouding van de gevolgen van het Securitel-arrest is mislukt, zij uit een oogpunt van rechtszekerheid een zo volledig mogelijk beeld van de consequenties dient te schetsen, met een onderscheid naar strafzaken en bestuursrechtelijke zaken, en zowel wat betreft zaken die reeds in het verleden zijn afgerond als zaken die nu nog lopen?
Openheid is natuurlijk gewenst. Maar de rechtszekerheid is er niet mee gediend om onduidelijke informatie te verstrekken. Daarom heeft de regering zich na het verschijnen van het Securitel-arrest allereerst ingezet om helderheid te verkrijgen over de bedoeling en de consequenties van het arrest voor de niet-genotificeerde regelingen en heeft zij daarover niet eerder naar buiten willen treden voordat er volledige duidelijkheid wat ontstaan. De regering is in diverse antwoorden op de gestelde vragen ingegaan op de gevolgen die het arrest naar haar inschatting voor diverse soorten regelingen zal hebben.
Is het waar, dat de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan de minister van Economische Zaken vroegtijdig heeft verzocht om na inventarisatie direct alle technische regelgeving ter notificering aan de Europese Commissie toe te zenden?
Zo ja, waarom heeft de minister hieraan geen gevolg gegeven en heeft hij lijdelijk toegezien dat, via de media de Kamer over deze zorgelijke kwestie moest worden geïnformeerd?
Nee.
Samenstelling: Leden: Vacature VVD, ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA).
Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), R. A. Meijer (Groep Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Feenstra (PvdA).
Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Koekkoek (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, , M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).
Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).
Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weisglas (VVD), Terpstra (CDA), Verspaget (PvdA), Gabor (CDA), Ter Veer (D66), voorzitter, Ybema (D66), Van Middelkoop (GPV), Leers (CDA), Sipkes (GroenLinks), Van Rooy (CDA), Woltjer (PvdA), ondervoorzitter, Gabor (CDA), Hendriks (HDRK), Voûte-Droste (VVD), Schuurman (CD), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Oven (PvdA), Ybema (D66), Hoogervorst (VVD), Rouvoet (RPF), Van Waning (D66), Houda (PvdA), Rehwinkel (PvdA).
Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Traa (PvdA), Blaauw (VVD), Verhagen (CDA), Van der Ploeg (PvdA), De Jong (CDA), Koekkoek (CDA), De Graaf (D66), Van den Berg (SGP), Van der Hoeven (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Hillen (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), De Jong (CDA), R. A. Meijer (Groep Nijpels), O. P. G. Vos (VVD), Poppe (SP), Van Heemskerck Pillips-Duvekot (VVD), Roethof (D66), Crone (PvdA), De Graaf (D66), Verbugt (VVD), Leerkes (U55+), Hoekema (D66), Adelmund (PvdA), Lilipaly (PvdA).
De adviezen van de landsadvocaat en de voorlopige inventarisatie van wettelijke regelingen is ter vertrouwelijke inzage, alleen voor de leden, gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25389-13.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.