25 379
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de plaats van dienst van telecommunicatiediensten

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 15 mei 1997 en het nader rapport d.d. 23 mei 1997, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 10 april 1997, no. 97.001704, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de plaats van dienst van telecommunicatiediensten.

Blijkens de mededeling van de directeur van Uw kabinet van 10 april 1997, nr. 97.001704, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake bovenvermeld wetsvoorstel rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 mei 1997, nr. WO6.97.0195, bied ik U hierbij aan.

1. De omschrijving van het begrip telecommunicatiediensten in artikel 6 van de Wet op de omzetbelasting 1968 dient naar het oordeel van de Raad van State uitgebreider te worden toegelicht met het oog op de grote verscheidenheid van dienstverlening met betrekking tot het ter beschikking stellen van telecommunicatie-infrastructuur en het gebruik daarvan. Zo is de in de toelichting op de artikelen genoemde dienst «het verlenen van toegang tot internet» onvoldoende bepaald. De Raad adviseert in de toelichting de grenzen van de door het voorstel bestreken diensten zo scherp mogelijk te trekken.

1. De Raad adviseert in de toelichting de grenzen van de door het voorstel bestreken diensten zo scherp mogelijk te trekken.

Aan dit advies heb ik gevolg gegeven. Daarbij is ook het verlenen van toegang tot internet is in hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting nader omschreven.

2. In de memorie van toelichting, punt 2, het Europese kader, wordt opgemerkt dat de Commissie van de Europese Gemeenschap als standpunt heeft neergelegd dat zij twijfelt of er sprake is van de omstandigheden die het gebruik van derogatieprocedure van artikel 27 van de Zesde BTW-richtlijn rechtvaardigen. De Raad adviseert in de memorie van toelichting in te gaan op de aard van de geuite twijfel en op de gevolgen, indien de twijfel van de Commissie in een nationale of communantaire beroepsprocedure wordt bevestigd.

2. De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft als standpunt neergelegd dat zij twijfelt of er sprake is van de omstandigheden die het gebruik van de derogatieprocedure van artikel 27 van de Zesde BTW-richtlijn rechtvaardigen. De Raad adviseert in de memorie van toelichting in te gaan op de aard van de geuite twijfel en op de gevolgen, indien de twijfel van de Commissie in een nationale of communautaire beroepsprocedure wordt bevestigd. Aan dit advies heb ik in hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting gevolg gegeven. Voor zover het de nadere uiteenzetting van de argumenten van de Commissie betreft is aangesloten bij de tekst van de door de Commissie afgegeven verklaring. Ik meen ervan te mogen afzien te speculeren over de weging van die aspecten, die door geen enkele lidstaat worden gedeeld.

3. De Commissie heeft op 3 februari 1997 bij de Raad van de Europese Unie een Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de Zesde BTW-richtlijn (97/C 78/05) ingediend. De Raad adviseert in te gaan op de inhoud van dit voorstel en de vraag hoe die inhoud zich verhoudt tot het voorstel van wet.

3. De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft op 3 februari 1997 bij de Raad van de Europese Unie een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de Zesde BTW-richtlijn (97/C 78/05) ingediend.

Naar aanleiding van het advies van de Raad, in te gaan op de inhoud van dit voorstel en de vraag hoe die inhoud zich verhoudt tot het voorstel van wet heb ik aan het slot van hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting een passage dienaangaande opgenomen.

4. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de telecommunicatiediensten die worden afgenomen door particulieren binnen de Europese Unie worden belast in het land van de afnemer. De aanbieder moet in de lidstaat van de particulier omzetbelasting afdragen. De aanbieders die buiten de Europese Unie zijn gevestigd, zijn gehouden zich te registreren in de lidstaten waar hun afnemers zijn gevestigd. Naar het oordeel van de Raad is hiermee onvoldoende de uitvoerings- en controleproblematiek geschetst die zich ten aanzien van die buitenlandse aanbieders kan voordoen, in het bijzonder indien de betaling voor de dienstverlening plaatsvindt met telefoonkaarten of creditcard- en soortgelijke betalingen. De Raad adviseert in de memorie van toelichting op deze aspecten in te gaan.

4. De Raad adviseert in de memorie van toelichting in te gaan op de uitvoerings- en controleproblematiek die zich ten aanzien van buitenlandse aanbieders van telecommunicatiediensten kan voordoen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan het gebruik van telefoonkaarten of creditcard- en soortgelijke betalingen. Hieraan heb ik in hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting gevolg gegeven.

5. De Raad adviseert in de toelichting de vraag te bespreken wanneer een meer algemene aanpak van de heffing van omzetbelasting terzake van transacties met behulp van telecommunicatiemiddelen kan worden tegemoet gezien.

5. De Raad adviseert om in de toelichting de vraag te bespreken wanneer een meer algemene aanpak van de heffing van omzetbelasting terzake van transacties met behulp van telecommunicatiemiddelen kan worden tegemoet gezien. Hieraan heb ik gevolg gegeven.

6. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

6. Ik heb het voorstel van wet en de memorie van toelichting aangepast overeenkomstig de door de Raad bij het tweede gedachtestreepje geplaatste redactionele kanttekening.

De redactionele kanttekening van de Raad bij het eerste gedachtestreepje heb ik niet overgenomen, omdat deze naar mijn mening is achterhaald door de invoering van het Spellingbesluit (Besluit van 19 juni 1996 houdende voorschriften omtrent de schrijfwijze van de Nederlandse taal).

De Raad stelt voorts bij het derde gedachtestreepje voor om in hoofdstuk 1, laatste regel, «een ondernemer of» te wijzigen in: een aftrekgerechtigde ondernemer. Het betreft hier echter zowel ondernemers die recht op aftrek van zogenoemde voorbelasting hebben als ondernemers die geen recht op aftrek van voorbelasting hebben. Dit is een van de belangrijkste aspecten van het wetsvoorstel. In het eerste geval betreft de regeling een vereenvoudiging omdat de Nederlandse aanbieder hier te lande geen BTW behoeft af te dragen, die dan door een aftrekgerechtigde buitenlandse ondernemer dient te worden teruggevraagd. In het tweede geval betreft het de regeling waardoor het de niet aftrekgerechtigde ondernemers en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen onmogelijk wordt gemaakt om de heffing van BTW te ontgaan door de telecommunicatiediensten buiten de Europese Unie in te kopen.

Ook aan deze redactionele kanttekening heb ik derhalve geen gevolg gegeven.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 15 mei 1997, no. W06.97.0195, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

Memorie van toelichting

– «Lidstaat» en «lidstaten», mede gelet op aanwijzingen 93, toelichting, en 340a van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) steeds wijzigen in: «Lid-staat», respectievelijk «lid-staten».

– In hoofdstuk 1, vierde alinea, mede gelet op de aanwijzingen 54 en 218 Ar, «Deze lasten en kosten zijn soms prohibitief» wijzigen in: Deze lasten en kosten vormen soms een beletsel.

– In hoofdstuk 1, laatste regel, «een ondernemer of» wijzigen in: een aftrekgerechtigde ondernemer of.

Naar boven