25 345
Goedkeuring van het op 4 december 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te 's-Gravenhage op 7 maart 1988, met briefwisseling (Trb. 1997, 13)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 7 oktober 1997

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud, dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA stemmen in met het Protocol dat beoogt het belastingverdrag met Maleisië te wijzigen opdat dubbele belasting wordt voorkomen. Hoewel deze leden het betreuren dat het de Nederlandse regering niet is gelukt de bronheffing op technische vergoedingen te beëindigen, hebben zij er begrip voor. Immers ook Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk waren niet in staat dit resultaat te bereiken. Dit leidt hen tot de vraag of de lidstaten van de EU ook onderling overleggen over de inhoud van bilaterale belastingverdragen van lidstaten met niet-lidstaten.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich ten aanzien van andere punten niet geheel aan de indruk onttrekken dat Nederland niet het onderste uit de kan heeft gehaald bij de onderhandelingen. Zo had bijvoorbeeld de tax sparing credit regeling eerder afgebouwd kunnen worden. Is deze indruk juist?

De leden van de CDA-fractie kunnen er in beginsel mee instemmen dat verdragen ter vermijding van dubbele belastingen niet van toepassing kunnen zijn voor landen met een «tax haven» regime. Het onderhavige verdrag werd aangepast omdat Maleisië voor Labuan een dergelijk regime heeft ingesteld.

De leden van de VVD- en D66-fracties hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wijzigingsprotocol. Een aantalpunten zijn voor de leden van de VVD-fractie aanleiding om te verzoeken om nadere informatie.

Hoofdlijnen van het Protocol

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of in het kader van de verdragsonderhandelingen met Maleisië overleg is geweest met het Nederlandse bankwezen. In een brief (d.d. 24 september 1997) aan de Tweede Kamer merkt de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) op dat er sprake is van overkill als gevolg van de onderworpenheidseis voor vaste inrichtingen. De NVB stelt:

«Door de voorgestelde wijzigingen wordt impliciet geëist dat, om in aanmerking te komen voor toepassing van het verdrag, een vaste inrichting in het andere land onderworpen is aan een belasting naar de winst. Een dergelijke onderworpenheidseis is ongebruikelijk in verdragssituaties. Voorbeelden van situaties waarin wel onderworpenheid wordt geëist zijn alleen te vinden op het gebied van «werkzaamheden buitengaats». In dergelijke situaties is er echter een praktische reden om onderworpenheid te eisen, namelijk dat de belastingplichtige gemakkelijk «onvindbaar» zou kunnen zijn voor beide belastingautoriteiten. In het geval van vaste inrichtingen kan er van «onvindbaarheid» geen sprake zijn. Integendeel, zoals in Maleisië wordt er expliciet afgezien van heffing door Nederland.

Het is van algemeen belang te vernemen van de Staatssecretaris of er door het nu voorgestelde protocol een wijziging is opgetreden in het verdragsbeleid ten aanzien van de onderworpenheid van vaste inrichtingen en zo ja, wat hiervoor de redenen zijn. Het kan toch niet zo zijn dat activiteiten/vaste inrichtingen in laagbelaste landen, waarmee Nederland géén belastingverdrag heeft gesloten, beter behandeld worden (vrijstelling door toepassing van het Besluit) dan activiteiten/vaste inrichtingen in verdragslanden (dubbele heffing wegens uitsluiting van verdragsvoordelen). Zou de Staatssecretaris kunnen bevestigen, zoals in de conclusie van het memorandum is gesuggereerd, dat een beroep kan worden gedaan op het Besluit, wanneer de toepassing van de regels van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting terzake van vaste inrichtingswinst door het verdrag is uitgesloten.»

Tevens merkt de NVB op dat de voorgestelde wijziging tot gevolg lijkt te hebben dat vaste inrichtingen in Labuan die onderworpen zijn aan een belastingheffing naar de winst uitgesloten zijn van verdragsvoordelen. De leden van de VVD-fractie vernemen gaarne een reactie op het commentaar van de NVB in dit kader.

Daarnaast merkt de NVB op dat :

«Indien een Nederlandse vennootschap inkomsten verkrijgt uit zowel een vennootschap of vaste inrichting in Labuan als uit bronnen in Maleisië, zal het verdrag ook niet van toepassing zijn op de inkomsten uit deze andere bronnen. Naar onze mening is het gewijzigde protocol derhalve te ruim geformuleerd. Wellicht kan de Staatssecretaris bevestigen dat hij deze vorm van «overkill» niet beoogd heeft en dat hij een aanschrijving zal doen uitgaan, waarin de belastingdienst wordt geïnstrueerd om de regels van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting alsnog toe te passen op inkomsten uit andere bronnen.»

Ook op dit punt vragen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting.

De leden van de fractie van D66 sluiten zich vervolgens aan bij deze vragen van de VVD-fractie naar aanleiding van het commentaar van de NVB.

Ook de leden van de CDA-fractie achten het van belang te weten of er met de totstandkoming van dit Protocol een wijziging is opgetreden van de onderworpenheidseis. Zo dit het geval is, kan de regering dan uiteenzetten wat de reden daarvan is en of deze gang van zaken ook uitgangspunt zal worden bij andere belastingverdragen?

Tenslotte merken de leden van de CDA-fractie op dat in het Protocol wordt vastgesteld dat door middel van notawisseling nieuwe belastingwetgeving kan ontstaan, waardoor belastingplichtigen worden uitgesloten van verdragsvoordelen. Acht de regering, zo dit juist is, dit in overeenstemming met de grondwettelijke taak van de Staten-Generaal?

Wil de regering een kort betoog wijden aan het nut en de noodzaak van de voorgestelde procedure inzake notawisseling, zo vervolgen de leden van de VVD-fractie. En wil zij daarbij tevens aandacht besteden aan rechtszekerheid, terugwerkende kracht en openbaarheid?

Financiële gevolgen van het Protocol

In de memorie van toelichting staat dat het budgettaire effect op termijn licht positief zal zijn, aldus de leden van de PvdA-fractie. Wat zal het budgettaire effect zijn op de korte termijn? Deze leden verwachten een negatief saldo, immers de Nederlandse Staat moet met terugwerkende kracht het dubbel belasten van technische vergoedingen voorkomen. Op welke termijn wordt er een omslag verwacht richting positief saldo?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Wijziging Protocol:

Ondanks dat het Nederland niet gelukt is bronheffing op overige inkomsten ex artikel 22 van het Verdrag te onderhandelen, zijn de leden van de fractie van de PvdA zeer tevreden met het behaalde resultaat van de wijziging van artikel 6 van het Verdrag. Dat personen die gerechtigd zijn tot tax-havenachtige regelingen – zoals de in de toelichtende nota genoemde Labuan Offshore Business Activities Tax Act 1990 – de voordelen uit hoofde van het verdag wordt ontzegd, ligt geheel in de lijn van het Nederlandse internationale fiscale verdragsbeleid zoals verwoord in de antwoorden van de staatssecretaris van 14 augustus 1997 (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3) om anti-misbruikbepalingen in belastingverdragen op te nemen. Nu het op handen zijn van de onderhavige wijziging reeds geruime tijd bekend is, hebben belastingplichtigen ook reeds ruim de tijd gehad nadelige gevolgen van deze wijziging te voorkomen.

Zijn er behalve het genoemde Labuan nog meer tax-havens in Maleisië? Heeft bijvoorbeeld het eiland Langkawi een apart belastingregime?

Is het overigens niet wenselijk, zo vragen deze leden, indien zich een geval voordoet als in artikel 6, lid 2, b, (een in wezen gelijksoortige wet die nadien tot stand is gekomen), dit met het oog op de rechtzekerheid zo snel mogelijk door middel van een Mededeling van de Staatsecretaris van Financiën bekend te maken.

Uit het tweede lid van artikel 6 en de notawisseling zou mogelijk geconcludeerd kunnen worden, aldus de leden van de CDA-fractie, dat op Labuan als branch opererende Nederlandse banken, die onder de Labuan off-shore business activities taxes act 1990 (LOBATA) vallen, geen vrijstelling meer kunnen claimen voor winst behaald door hun Labuan branche. Deze banken moeten wellicht worden aangemerkt als een «person carrying on business activity under the LOBATA act 1990», zoals deze thans wordt voorgesteld. Zij worden dan uitgesloten van de toepassing van hoofdstuk III van het Verdrag. Indien deze conclusie juist is, is het volgende van belang. De praktijk leert dat de voornaamste redenen waarom banken op Labuan als off-shore bedrijf, vallend onder de LOBATA, opereren zijn:

(1) dat de Maleise overheid dit eist van de partijen die het bankbedrijf of een bankvertegenwoordiging willen opzetten in Maleisië en/of

(2) dat het beleid van de Maleise centrale bank is om buitenlandse leningen slechts goed te keuren mits deze leningen worden verstrekt via een off-shore bank op Labuan

(3) dat Nederlandse banken, gezien de solvabiliteitseisen geen rendabele exploitatie van een volledige dochterbank verwachten bij vestiging op het Maleise vasteland.

Indien de conclusie dat deze banken, ondanks het feit dat zij noodgedwongen van een offshore bank op Labuan gebruik moeten maken, niet in aanmerking komen voor toepassing van hoofdstuk III, zo vervolgen de leden van de CDA-fractie, dan is het van belang dat zeker is dat deze winsten niet integraal in Nederland worden belast. Is de regering het met deze opvatting eens en, zo ja, op welke wijze wordt dan geregeld dat bedoelde banken en wellicht andere financiële instellingen waarvoor eenzelfde redenering geldt, in aanmerking komen voor toepassing van hoofdstuk III?

Artikel IV Wijziging Protocol:

Onder een technische vergoeding wordt verstaan, een betaling, van welke aard dan ook aan enig persoon, anders dan een werknemer van de persoon die de betaling doet, voor enige dienst van technische, bestuurlijke of raadgevende aard. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze definitie niet erg ruim gesteld is. Zij menen vooralsnog dat een concretere omschrijving de toepasbaarheid van het Verdrag ten goede komt. Kan de regering hier een reactie op geven?

Een betaling wordt geacht afkomstig te zijn uit een Staat indien de betaling wordt verricht door een inwoner – maar ook door de Staat, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een staatsrechtelijk orgaan daarvan. Kan worden uitgelegd welke organen hier worden bedoeld? Vallen staatsbedrijven eronder en zo ja, is dat de bedoeling?

Artikel V Wijziging Protocol:

In het standaard verdrag wordt het in artikel 22 (overige inkomsten) slechts aan de woonstaat toegestaan over de niet benoemde inkomensbestanddelen te heffen, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Maleisië was echter niet bereid dit artikel op deze manier in het verdrag op te nemen, zodat de mogelijkheid van een verschil in interpretatie over dit artikel in de toekomst niet is uitgesloten. Maleisië heeft de bronheffing ex artikel 22 echter wel beperkt tot 10% en bovendien is voorkoming van dubbele belasting nu geregeld.

Artikel VIII Wijziging Protocol:

De bronheffing over technische vergoedingen is vanaf 1 januari 1990 beperkt tot 10% en vanaf januari 1996 beperkt tot 8%, d.w.z. met terugwerkende kracht. Ook het tarief voor de bronheffing over royalties en interest is verlaagd tot 8% respectievelijk 10%. In Maleisië zelf zijn deze tarieven met ingang van 1994 verlaagd. Waarom is hier geen ingangsdatum vastgesteld zoals die wel is bepaald ten aanzien van de technische vergoedingen? Zou een terugwerkende kracht tot 1 januari 1994 niet logisch zijn?

Artikel IX Wijziging Protocol:

De leden van de PvdA-fractie constateren vervolgens dat de tax sparing credits regeling in principe wordt afgeschaft met ingang van 2006. Aangezien een dergelijke regeling gekwalificeerd kan worden als een soort ontwikkelingssteun willen zij graag weten welke criteria worden gehanteerd voor het vaststellen van het tijdstip waarop deze regeling al dan niet wordt afgeschaft. Zij achten deze vraag relevant aangezien Maleisië nauwelijks meer een ontwikkelingsland is te noemen. Armoede komt nagenoeg niet meer voor en er is een economische groei van tegen de 8%. De vraag van deze leden is dan ook wat de rechtvaardiging is van de situatie dat investeringen van Nederlandse zijde nog steeds gestimuleerd worden met de betreffende regeling van tax sparing credits. Daar komt nog bij dat het Nederlandse bedrijfsleven uitgebreid vertegenwoordigd is in Maleisië. Vooralsnog denken deze leden dat deze regeling eerder afgeschaft kan worden dan pas in 2006. Tot slot vragen deze leden welke argumenten er zijn om reeds nu continuering na 2006 te overwegen.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (Groen Links), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66) en De Haan (CDA).

Naar boven