25 339
Goedkeuring van de op 26 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst) (Trb. 1995, 282); en van het op 24 juli 1996 te Brussel tot stand gekomen Protocol opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Trb. 1996, 265)

nr. 14
MOTIE VAN HET LID VAN OVEN C.S.

Voorgesteld 2 december 1997

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat op 19 juni 1997 door Nederland het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van Europol, de leden van zijn organen, zijn adjunct-directeuren en zijn personeelsleden is ondertekend;

overwegende, dat de immuniteit die hierbij is gegeven onwenselijk is wanneer aan Europol operationele bevoegdheden worden gegeven, zoals voorzien in het Verdrag van Amsterdam;

overwegende, dat het in dat geval noodzakelijk is dat een regeling vergelijkbaar met de regeling die is opgenomen in artikel 42 en 43 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst tot stand wordt gebracht;

verzoekt de regering bij de voorbereiding van de besluiten ter uitvoering van de afspraken ter zake van het verlenen van operationele bevoegdheden van Europol zoals voorzien in het Verdrag van Amsterdam te bevorderen dat een regeling omtrent de opheffing van de immuniteiten van Europolambtenaren wordt getroffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van Oven

Dittrich

Verhagen

Van den Doel

Naar boven