25 339
Goedkeuring van de op 26 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst) (Trb. 1995, 282); en van het op 24 juli 1996 te Brussel tot stand gekomen Protocol opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Trb. 1996, 265)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 1 december 1997

Tijdens de mondelinge behandeling van het voorstel van wet tot goedkeuring van de Europol-Overeenkomst (25 339) op 27 november jl. heb ik uw Kamer toegezegd een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. Deze antwoorden gaan hierbij.

1. Stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringsregelingen

De heer Smits (CDA) vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringsregelingen.

Deze stand van zaken geef ik hierbij. Ik maak een onderscheid tussen de regelingen die in werking moeten zijn getreden voordat Europol daadwerkelijk met zijn activiteiten kan beginnen (artikel 45, lid 4, Europol-Overeenkomst) en de regelingen ten aanzien waarvan dit niet is voorgeschreven.

De verwachting is gewettigd dat op het ogenblik dat alle lidstaten de Overeenkomst hebben bekrachtigd, de regelingen behorende tot de eerste categorie voorlopig zijn vastgesteld.

Deze regelingen zijn «voorlopig vastgesteld» omdat zij pas na de inwerkingtreding van de Europol-Overeenkomst met inachtneming van de in die Overeenkomst neergelegde procedure definitief kunnen worden vastgesteld.

Het gaat om de volgende regelingen:

1. het Reglement betreffende de rechten en verplichtingen van de verbindingsofficieren (artikel 5, lid 7) – voorlopig vastgesteld door de JBZ-Raad van 19/20 maart 1996;

2. Reglement voor het gebruik van analysebestanden (artikel 10, lid 1) – voorlopig vastgesteld door de JBZ-Raad van 26 mei 1997;

3. Reglement van orde van het Gemeenschappelijk controle-orgaan (artikel, 24 lid 7) – op verzoek van het Nederlandse voorzitterschap heeft de Werkgroep Politie van de Europese Registratiekamers zich belast met het ontwerpen van het desbetreffende reglement; het eerste concept is besproken door de Ad hoc Werkgroep Europol;

4. Statuut voor het Personeel (artikel 30) – voorlopig vastgesteld door de JBZ-Raad van 26 mei 1997;

5. Regeling ter bescherming van geheime informatie (artikel 31) – de onderhandelingen in de Ad hoc Werkgroep Europol zijn onlangs afgerond;

6. Financieel Reglement (artikel 35) – voorlopig vastgesteld door de JBZ-Raad van 19/20 maart 1996;

7. Zetelovereenkomst (artikel 37) – op ambtelijk niveau bestaat overeenstemming tussen Nederland en de EDE;

8. Protocol voorrechten en immuniteiten (artikel 41, lid 1) – goedgekeurd door de JBZ-Raad van 26 mei 1997 en ondertekend door de permanente vertegenwoordigers van de lidstaten op 19 juni 1997;

9. Gelijkluidende bilaterale verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de andere lidstaten betreffende de voorrechten en immuniteiten van de verbindingsofficieren (artikel 41, lid 2) – op korte termijn zullen de concepten aan de hoofdsteden worden gezonden.

Zoals gezegd, moeten deze regelingen en verdragen in werking zijn getreden voordat Europol zijn activiteiten kan aanvangen. Kort samengevat is de situatie zo dat het Reglement betreffende de rechten en verplichtingen van de verbindingsofficieren (1), het Reglement voor het gebruik van analysebestanden (2), het Statuut voor het Personeel (4), het Financieel Reglement (6) voorlopig zijn vastgesteld en dat het Protocol voorrechten en immuniteiten (8) is ondertekend.

Het Protocol en de ontwerp-regelingen zijn alle aan de Kamer gezonden in het kader van het overleg over de desbetreffende vergaderingen van de JBZ-Raad.

De onderhandelingen over het ontwerp-Geheimhoudingsreglement (5) zijn zeer recent in de Ad hoc Werkgroep Europol afgerond. Dit ontwerp zal nu door tussenkomst van het Comité K.4 en het Coreper aan de JBZ-Raad worden voorgelegd. Dit zal de JBZ-Raad zijn onder het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk.

Op ambtelijk niveau bestaat overeenstemming tussen Nederland en de Europol Drugseenheid over een te sluiten Zetelovereenkomst (7).

Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in de loop van de komende maand ontwerp-overeenkomsten betreffende de voorrechten en immuniteiten van de verbindingsofficieren (9) aan de lidstaten worden gezonden.

De besprekingen over het ontwerp-Reglement van orde van het gemeenschappelijke controle-orgaan (3) zijn nog in volle gang. Op verzoek van het toenmalige Nederlandse voorzitterschap heeft de Werkgroep Politie van de Europese Registratiekamers zich gezet aan het ontwerpen van een dergelijk reglement. Het concept is de afgelopen maand besproken met de Ad hoc Werkgroep Europol en de aldaar gemaakte opmerkingen worden weer besproken in de Werkgroep Politie van de Europese Registratiekamers. Verwacht mag worden dat het ontwerp-reglement tijdens het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk ter voorlopige goedkeuring aan de JBZ-Raad zal worden voorgelegd.

Naast de hiervoor genoemde regelingen en overeenkomsten schrijft de Europol-Overeenkomst nog een aantal andere regelingen voor. Hun inwerkingtreding is geen voorwaarde voor de start van Europol, maar voor een goed functioneren van deze organisatie is het nodig dat ook deze op niet al te lange termijn worden vastgesteld. Het gaat hierbij om de volgende uitvoeringsregelingen:

10. Regels omtrent het opvragen en ontvangen door Europol van gegevens die derde Staten en instanties (uit eigen beweging) verstrekken (artikel 10, lid 4) – de ontwerp-regeling is aan de JBZ-Raad van 4 en 5 december voorgelegd;

11. Regels betreffende de inrichting van het indexsysteem (artikel 11, lid 3) – aan de hand van een discussienota van het Luxemburgse voorzitterschap is de Ad hoc Werkgroep Europol met de bespreking van dit onderwerp begonnen;

12. Nadere regels met betrekking tot vastlegging van de verstrekking van gegevens (artikel 16) – over dit onderwerp is nog niet gesproken;

13. Algemene regels voor de verstrekking van persoonsgegevens door Europol aan derde Staten en instanties (artikel 18, lid 2) – de ontwerp-regeling is aan de JBZ-Raad van 4 en 5 december voorgelegd;

14. Reglement van orde van de Raad van Bestuur (artikel 28, lid 7) – voorlopig vastgesteld door de JBZ-Raad van 23 november 1995;

15. Regeling voor samenwerkingsverbanden met instanties binnen EU-verband (artikel 42, lid 1) – de ontwerp-regeling is aan de JBZ-Raad van 4 en 5 december voorgelegd;

16. Regeling inzake het aangaan en onderhouden van betrekkingen met derde staten en instanties buiten EU-verband (artikel 42, lid 2) – de ontwerp-regeling is aan de JBZ-Raad van 4 en 5 december voorgelegd.

Samengevat: het Luxemburgse voorzitterschap heeft de vier ontwerp-regelingen betreffende de samenwerking en de uitwisseling van informatie met derde staten en instanties (10, 13, 15 en 16) ter voorlopige vaststelling voorgelegd aan de JBZ-Raad van 4 en 5 december aanstaande. De ontwerpen zijn aan de Kamer gezonden.

De ontwerp-regelingen betreffende de inrichtingen van het index-systeem (11) en betreffende de vastlegging van de verstrekking van gegevens (12) zullen onder het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk opgesteld moeten worden.

2. Besluiten van de Raad van Bestuur die het Koninkrijk binden

Tijdens het debat over zijn amendement op stuk nr. 8 vroeg de heer Van Oven (PvdA) mij aan te geven welke besluiten van de Raad van Bestuur vallen onder de categorie het Koninkrijk bindende besluiten.

Met het oog op zijn taakuitoefening is aan de Raad van Bestuur een aantal taken en bevoegdheden in de Europol-Overeenkomst toebedeeld, die gemakshalve nog eens zijn opgesomd in het eerste lid van artikel 28 van die Overeenkomst. Ten aanzien van een aantal terreinen neemt de Raad van Bestuur een eindbeslissing. In de andere gevallen werkt hij als een ambtelijk voorportaal voor de JBZ-Raad.

Bij de punten 2, 3, 6, 7, 10, 16, 17, 19, 20 en 21 van artikel 28, lid 1, en met betrekking tot artikel 28, lid 7 en artikel 42, lid 1 (niet als zodanig genoemd in de opsomming van artikel 28, lid 1) gaat het om aangelegenheden waarover de Raad van Bestuur een beslissing neemt. In de overige gevallen fungeert de Raad van Bestuur als ambtelijk voorportaal van de JBZ-Raad.

De uitvoeringsregelingen

Voordat ik deze punten afzonderlijk bespreek, zou ik eerst enkele algemene opmerkingen willen maken ten aanzien van de zgn. uitvoeringsregelingen.

De Raad van Bestuur stelt een vijftal regelingen vast, te weten het Reglement betreffende de rechten en verplichtingen van de verbindingsofficieren (punt 2), regels betreffende de inrichting van het indexsysteem (punt 6), nadere regels met betrekking tot vastlegging van de verstrekking van gegevens (punt 10), het Reglement van orde van de Raad van Bestuur (artikel 28, lid 7), en de Regeling voor samenwerkingsverbanden met instanties binnen EU-verband (artikel 42, lid 1).

Uit het enkele feit dat het hier om regelingen gaat, mag niet de conclusie getrokken worden dat deze regelingen het Koninkrijk binden.

Alle regelingen, zowel degene die worden vastgesteld door de JBZ-Raad als die worden vastgesteld door de Raad van Bestuur, vinden hun rechtsgrondslag in de Europol-Overeenkomst en geven uitvoering aan de bepalingen waarop zij zijn gebaseerd. Deze uitvoeringsregelingen kunnen uit hun aard alleen het Koninkrijk verbindende bepalingen bevatten voor zover zij een uitwerking zijn van een bepaling van de Overeenkomst die zelf een het Koninkrijk verbindende inhoud heeft.

De ontwerp-regelingen die tot dusver voorlopig zijn vastgesteld door de JBZ-Raad bevatten slechts voor Europol verbindende en geen voor het Koninkrijk verbindende bepalingen. Deze ontwerp-regelingen zijn door de regering dan ook op de diverse geannoteerde agenda's als onverbindend aangemerkt; een constatering die nooit door de Kamer is tegengesproken Indien toekomstige door de JBZ-Raad (voorlopig) vast te stellen regelingen, niet alleen voor Europol maar ook, op de Europol-Overeenkomst gebaseerde, voor het Koninkrijk verbindende bepalingen bevatten, zullen deze door de Regering als verbindend worden gekenmerkt in de geannoteerde agenda. Dit betekent dat de Kamer in dat geval formeel haar instemming aan de totstandkoming moet geven.

Met betrekking tot de door de Raad van Bestuur vast te stellen regelingen geldt evenzeer dat deze slechts het Koninkrijk verbindende bepalingen kunnen bevatten indien de bepaling van de Europol-Overeenkomst waarop de desbetreffende regeling is gebaseerd, daarvoor een handvat biedt.

Indien door de Raad van Bestuur vast te stellen regelingen, bij wijze van uitvoering van de Europol-Overeenkomst, het Koninkrijk verbindende bepalingen bevatten, zal de regering deze regelingen aan de Kamer ter instemming voorleggen. Voor het overige zullen de door de Raad van Bestuur vast te stellen ontwerp-regelingen ter kennisneming aan de Kamer worden gezonden. Ik ben namelijk van mening dat het hier gaat om juridische instrumenten waarvan het parlement kennis moet kunnen nemen. Bovendien kan de Kamer dan zelfstandig beoordelen of het al dan niet om een regeling gaat die voor het Koninkrijk verbindend is.

Ik neem de relevante punten van artikel 28, lid 1, alsmede de artikelen 28, lid 7, en 42, lid 1, van de Europol-Overeenkomst een voor een door.

Ad punt 2: De Raad van Bestuur stelt met eenparigheid van stemmen de rechten en plichten van de verbindingsofficieren jegens Europol vast.

Gezien zijn concrete inhoud is het desbetreffende Reglement destijds als niet het Koninkrijk bindend aangemerkt. Ik verwijs naar de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 19 en 20 maart 1996, waarbij het ontwerp-reglement ter kennisneming aan de Kamers werd gezonden (Kamerstukken II 1995–1996, 23 490, nr. 43). Dit is niet weersproken vanuit de Kamer.

Ik heb het voorlopig vastgestelde reglement er nog eens op nagezien en stel vast dat op twee detailpunten verplichtingen voor de nationale eenheid die de verbindingsofficieren uitzendt, zijn neergelegd. De verbindingsofficieren moeten de benodigde vereisten hebben (artikel 3) en de nationale eenheid dient de algemene werktijden van de verbindingsofficieren vast te stellen overeenkomstig de nationale wetgeving (artikel 9). Gezien de aard van deze verplichtingen kan men twijfel hebben over het antwoord op de vraag of het hier gaat om een het Koninkrijk verbindende regeling. Immers, in beide gevallen gaat het om vanzelfsprekendheden.

Ad punt 3: De Raad van Bestuur besluit met eenparigheid van stemmen hoeveel verbindingsofficieren de lidstaten naar Europol mogen afvaardigen.

Het gaat hier om een besluit dat ons land bindt in deze zin dat de nationale eenheid niet meer verbindingsofficieren kan zenden dan door de Raad van Bestuur is vastgesteld.

Ad punt 6: De Raad van Bestuur stelt met eenparigheid van stemmen de voorschriften vast betreffende het aanleggen van het indexsysteem.

Europol moet een indexsysteem aanleggen aan de hand waarvan nagegaan kan worden of ten aanzien van bepaalde personen gegevens aanwezig zijn in een van de analysebestanden. De hier bedoelde regeling moet nadere regels voor de inrichting van dit systeem geven. Deze regeling kan gezien het onderwerp op de voorhand worden gekenmerkt als voor het Koninkrijk onverbindend.

Ad punt 7: De Raad van Bestuur keurt met een meerderheid van twee derden van de stemmen bestandsreglementen goed.

Indien Europol ter uitvoering van een verzoek van twee of meer lidstaten een analyse moet verrichten en voor deze analyse een nieuw analysebestand met persoonsgegevens nodig is, dient een zgn. bestandsreglement te worden vastgesteld. Dit reglement dient een aantal onderwerpen te regelen, die zijn genoemd in artikel 12 van de Europol-Overeenkomst. Ook hier gaat het om een aangelegenheid die als onverbindend voor het Koninkrijk moet worden aangemerkt.

Ad punt 10: De Raad van Bestuur regelt de bijzonderheden van de procedure voor de controle op de rechtmatigheid van de verzoeken in het kader van het informatiesysteem.

Ingevolge artikel 16 moet Europol opvragingen van persoonsgegevens geautomatiseerd vastleggen; dit gebeurt ten behoeve van het toezicht door het gemeenschappelijk controle-orgaan. De Raad van Bestuur moet ter zake nadere regels vastleggen. Gezien het onderwerp gaat het hier om een onderwerp dat niet verbindend is voor het Koninkrijk.

Ad punt 16: De Raad van Bestuur keurt met eenparigheid van stemmen de financiële vijfjarenraming goed.

De financiële vijfjarenraming heeft geen zelfstandige betekenis en zal fungeren als een van de bijlagen van de jaarlijkse begroting, die elk jaar in het kader van de voorbereiding van de JBZ-Raad ter instemming aan het parlement wordt voorgelegd.

Ad punt 17: De Raad van Bestuur benoemt met eenparigheid van stemmen de financieel controleur.

Dit benoemingsbesluit kan niet worden gekarakteriseerd als een het Koninkrijk bindend besluit.

Ad punt 19: De Raad van Bestuur keurt met eenparigheid van stemmen de sluiting van de zetelovereenkomst goed.

De zetelovereenkomst wordt gesloten door Nederland en Europol. Het onderwerp kan in dit kader buiten beschouwing blijven aangezien Nederland een der overeenkomstsluitende partijen is.

Ad punt 20: De Raad van Bestuur neemt met eenparigheid van stemmen de regels voor machtiging van personeelsleden van Europol aan.

Het gaat hier om regels ten behoeve van intern mandaat, tekenbevoeghdeid en dergelijke. Nederland staat hier buiten.

Ad punt 21: De Raad van Bestuur doet met een tweederde meerderheid uitspraak in geschillen tussen een lidstaat en Europol of tussen lidstaten over de schadevergoeding uit hoofde van de aansprakelijkheid voor onrechtmatige of onjuiste verwerking van gegevens.

Hier betreft het de bevoegdheid van de Raad van Bestuur uitspraak te doen in geschillen tussen een lidstaat en Europol of tussen lidstaten onderling over de schadevergoedingen uit hoofde van de aansprakelijkheid voor onrechtmatige of onjuiste verwerking van gegevens. Daarbij zou Nederland in een voorkomend geval betrokken kunnen zijn, hetzij als eisende partij, hetzij als een lidstaat die de betaalde schade aan een ander lidstaat moet vergoeden (artikel 38, lid 3, van de Europol-Overeenkomst). Is dit het geval dan gaat het om een besluit dat ons land bindt.

Ad artikel 28, lid 7: De Raad van Bestuur stelt met eenparigheid van stemmen zijn reglement van orde vast.

Het gaat hier om een intern reglement dat het Koninkrijk niet bindt. Bij toezending aan de Kamer van dit ontwerp als bijlage bij de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 23 november 1995 is het als onverbindend gekenmerkt (Kamerstukken II 1995–1996, 23 490, nr. 37). Dit is niet weersproken vanuit de Kamer.

Ad artikel 42, lid 1: De Raad van Bestuur stelt met eenparigheid van stemmen een regeling op voor samenwerkingsverbanden tussen Europol en aan de EU gerelateerde instanties.

Deze onlangs aan de Kamer gezonden ontwerp-Regeling voor samenwerkingsverbanden met instanties binnen EU-verband bevat geen regels die het Koninkrijk binden en is dan ook als onverbindend aangemerkt.

Conclusie

Aan de hand van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat slechts met betrekking tot de taken genoemd onder (3) en, indien Nederland daarbij is betrokken, bij die genoemd onder (21) op de voorhand gesteld kan worden dat het hier gaat om besluiten die het Koninkrijk binden. Ik vind het juist dat de desbetreffende ontwerp-besluiten aan de instemmingsprocedure van het parlement worden onderworpen.

Bij het Reglement betreffende de rechten en verplichtingen van de verbindingsofficieren kan men discussiren over de vraag of het hier gaat om een het Koninkrijk bindende regeling gezien de aard van de verplichtingen die aan de nationale eenheid zijn opgelegd. Wat daarvan moge zijn, in mijn optiek dient dit reglement alsmede de andere uitvoeringsregelingen in ieder geval aan het parlement te worden gezonden omdat het parlement daarvan kennis moet kunnen nemen. Het spreekt voor zich dat indien een regeling bepalingen bevat die het Koninkrijk binden, deze regeling ter instemming aan het parlement wordt voorgelegd.

3. Kan de rechter een Europol ambtenaar die als getuige is opgeroepen ter zitting te verschijnen, in gijzeling nemen als deze weigert bepaalde informatie te verstrekken?

De heer Van Oven (PvdA) heeft gevraagd of de rechter kan besluiten een Europol ambtenaar in gijzeling te nemen indien deze ambtenaar, opgeroepen als getuige, weigert bepaalde informatie te verstrekken.

Indien een Europol ambtenaar verschijnt als getuige voor een Nederlandse rechter, is het de bevoegdheid van de rechter om te bepalen of de Europol ambtenaar gevolg dient te geven aan een vraag die de raadsman of officier van Justitie stelt (artikel 288 Wetboek van Strafvordering). De rechter kan beletten dat bepaalde vragen gesteld worden indien hij van mening is dat de fundamentele belangen van Europol of van een lidstaat zulks vereisen.

Artikel 32, lid 3, van de Europol-Overeenkomst bepaalt dat de directeur van Europol zich tot de rechter wendt om de geheimhouding van gegevens te waarborgen of om de mededeling van bepaalde gegevens te weigeren indien de bescherming van fundamentele belangen van Europol of van een lidstaat dit vereist. Naar Nederlands recht zou de directeur hiertoe een brief aan de rechter kunnen zenden. Een andere mogelijkheid is dat de directeur de Europol ambtenaar vergezelt naar de zitting, waarbij de directeur zelf als getuige ter zitting gehoord kan worden.

Indien de rechter van mening is dat een bepaalde vraag aan de Europol ambtenaar gesteld kan worden en de Europol ambtenaar weigert te getuigen, kan de rechter besluiten om de Europol ambtenaar in gijzeling te nemen. Op grond van artikel 289 Wetboek van Strafvordering kan hij hiertoe alleen besluiten indien hij van menig is dat:

1. De Europol ambtenaar geen wettige grond heeft om te weigeren op de gestelde vragen te antwoorden, én

2. De gijzelneming dringend noodzakelijk is in het belang van het onderzoek.

De in artikel 32, lid 3, van de Europol-Overeenkomst vermelde weigeringsgrond van bescherming van de fundamentele belangen van Europol of van een lidstaat zou gelet op de ratio van deze Overeenkomst aangemerkt kunnen worden als een wettige grond. Voordat de rechter besluit tot gijzelneming, zal hij eerst de directeur van Europol moeten horen. Dit vloeit voort uit artikel 32, lid 3, van de Europol-Overeenkomst. Voorts zal hij naast de strafvorderlijke belangen ook andere relevante omstandigheden in acht nemen, zoals de positie van ons land als Europol-partner.

Het Protocol voorrechten en immuniteiten verschaft de Europol ambtenaar expliciet géén immuniteit als getuige (artikel 8). Ook biedt het de Europol ambtenaar geen immuniteit tegen gijzelneming, aangezien dit niet is aan te merken als enige vorm van rechtsvervolging.

Conclusie

In Nederland bepaalt de rechter of een Europol ambtenaar die als getuige opgeroepen is ter zitting te verschijnen, gehouden is op bepaalde vragen een antwoord te geven. Hiertoe zal de rechter eventueel informatie vergaren bij de directeur van Europol. In het uiterste geval is de rechter bevoegd de getuige in gijzeling te nemen.

4. Criteria van vertrouwelijkheid en geheimhouding

De heer Van Oven (PvdA) vroeg of de criteria met betrekking tot de vertrouwelijkheid en geheimhouding zijn opgesloten in een reglement van de JBZ-Raad.

In het Reglement van Orde van de Raad Ministers zijn geen regels omtrent geheimhouding neergelegd. Voorschriften gebaseerd op artikel 23 van dat reglement betreffende de veiligheid zijn nog niet tot stand gekomen («De voorschriften betreffende de veiligheid worden door de Raad aangenomen»).

In het besluit van de Raad van 20 december 1993, gebaseerd op artikel 22 van het Reglement van Orde, betreffende toegang van het publiek tot documenten van de Raad is geregeld dat de instellingen de toegang weigeren tot een document als de verspreiding daarvan schade kan toebrengen aan de bescherming van de vertrouwelijkheid waar de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die de informatie heeft verstrekt, of wanneer bescherming krachtens de wetgeving van de lidstaat die de informatie heeft verstrekt, vereist is. Zij kunnen de toegang tot een document ook weigeren om het belang van de instelling met betrekking tot de geheimhouding van haar beraadslaging te beschermen.

Bij besluit 24/95 van de Secretaris Generaal van de Raad, zijn regels opgesteld voor het Secretariaat Generaal van de Raad inzake de bescherming van geclassificeerd materiaal.

Deze regels bepalen dat classificatie door enige autoriteit of enige organisatie aan een stuk gegeven, voor overdracht van het stuk aan het Secretariaat-Generaal van de Raad, alleen met instemming van deze organisatie of autoriteit kan worden gewijzigd. De classificatie van stukken afkomstig van het Secretariaat Generaal kan alleen met instemming van een Directeur Generaal van het Secretariaat worden gewijzigd.

Bovenstaande laat onverlet dat de Raad als hoger orgaan, het Secretariaat Generaal opdracht kan geven de classificatie te wijzigen. Dit is in het verleden ook enkele keren geschied.

In de toekomst zullen stukken afkomstig van Europol en bestemd voor de JBZ-Raad, waaraan op basis van het Europol Geheimhoudingsreglement een classificatie is gegeven, met inachtneming van die classificatie door het Secretariaat-Generaal behandeld moeten worden. Ook hier kan de JBZ-Raad opdracht geven de classificatie te wijzigen.

5. Europol en Interpol

Naar aanleiding van de vragen van de heer Dittrich (D66) wil ik nog even terugkomen op de relatie tussen Interpol en Europol. Het is natuurlijk zo dat Interpol de informatie die het heeft opgeslagen in zijn bestanden, kan analyseren en de aldus «veredelde» informatie, met toestemming van het land dat de informatie heeft verstrekt, aan andere betrokken landen ter beschikking kan stellen (zie ook de nota naar aanleiding van het verslag; Kamerstukken II, 1996/97, 25 339, nr. 5, blz. 9).

In dit opzicht is het verschil tussen Interpol en Europol met name hierin gelegen dat Interpol in het algemeen niet beschikt over zachte informatie (intelligence) op basis waarvan het analyses kan uitvoeren, terwijl Europol daarentegen zowel ten behoeve van zijn strategische analyses (bijvoorbeeld de situatierapporten over de georganiseerde criminaliteit) als voor zijn operationele analyses wel kan beschikken over dit soort informatie.

6. Werkterrein van Europol enerzijds, taken en bevoegdheden anderzijds

De discussie over het amendement van de heer Van den Doel (VVD) op stuk nr.7 gaf aan dat de materie gecompliceerd is. Daarom laat ik hieronder nog een schriftelijk uiteenzetting volgen.

Het amendement moet ertoe strekken dat besluiten over de uitbreiding van het werkterrein van Europol aan de instemmingsprocedure worden onderwerpen wanneer dergelijke besluiten tot gevolg zouden (kunnen) hebben dat taken van Europol direct of indirect met executieve bevoegdheden worden uitgebreid. Hierbij wordt gedoeld op de besluiten van de JBZ-Raad betreffende de bijlage die hoort bij artikel 2 van de Europol-Overeenkomst.

In dit verband moeten mijns inziens twee dingen uit elkaar worden gehouden:

– het werkterrein van Europol, neergelegd in artikel 2 en de daarbij behorende bijlage;

– de in artikel 3 neergelegde taken en bevoegdheden van dat orgaan ten aanzien van dat werkterrein.

Hoe breed of smal het werkterrein van Europol ook mag zijn of worden (artikel 2 en bijlage), zonder wijziging van de Europol-Overeenkomst blijven de taken en bevoegdheden van deze organisatie dezelfde (artikel 3).

Het is dus onmogelijk dat een besluit omtrent de bijlage van artikel 2 tot gevolg heeft of kan hebben dat Europol direct of indirect ten aanzien van zijn werkterrein meer of andere taken en bevoegdheden gaat krijgen. Dat kan slechts door wijziging of aanvulling van de Europol-Overeenkomst. Die wijziging of aanvulling heeft de goedkeuring van het parlement nodig. Ter zake kunnen geen voorzieningen worden getroffen in deze goedkeuringswet.

Daarbij komt dat naar het oordeel van de regering ieder besluit ten aanzien van de bijlage bij artikel 2, bijvoorbeeld om Europol te belasten met de bestrijding en voorkoming van in die bijlage genoemde vormen van criminaliteit, een besluit is dat het Koninkrijk bindt en waarvoor dus sowieso de instemmingsprocedure moet worden gevolgd.

De aanwijzing van een bepaalde vorm van criminaliteit tot het werkterrein van Europol brengt immers verplichtingen voor ons land met zich; bijvoorbeeld de verplichting voor de nationale eenheid om Europol gevraagd en ongevraagd te voorzien van die informatie en inlichtingen die deze organisatie nodig heeft voor zijn taakvervulling op het desbetreffende terrein.

Dit betekent dat zonder welk daartoe strekkend amendement dan ook de instemmingsprocedure reeds voortvloeit uit artikel 3 van de goedkeuringswet van het Verdrag van Maastricht.

Dit brengt mij tot de conclusie dat door indiening van het amendement zoals dat luidt op stuk nr. 7, in dit opzicht onduidelijkheid wordt gecreëerd. Immers door te stellen dat besluiten betreffende de bijlage aan de instemmingsprocedure moeten worden onderworpen indien deze besluiten de door de heer Van den Doel bedoelde gevolgen hebben, geeft hij impliciet aan dat dit niet nodig is wanneer die gevolgen achterwege blijven.

Los van de vraag dat die gevolgen zich naar mijn oordeel niet kunnen voordoen – en in dit opzicht aanneming van het amendement ontraden moet worden – kan aanneming ervan effecten hebben die de heer Van den Doel niet heeft beoogd en waarvan ik geen voorstander zou zijn.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven