nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 23 februari 1998
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Planwet verkeer en vervoer op
4 februari 1998 is door de fractie van de VVD een motie ingediend inzake de
overheveling van de gebundelde doeluitkering. Deze motie is op 10 februari
1998 door de Kamer aanvaard. Door middel van deze brief breng ik de Kamer
op de hoogte van de manier waarop ik met deze motie zal omgaan.
De tekst van de motie in relatie tot de discussie daarover in de Kamer
brengt mij tot de conclusie dat de Kamer de overheveling van de gebundelde
doeluitkering naar het gemeentefonds en het provinciefonds wil uitstellen
totdat het ijkpuntenonderzoek, waarbij de kostenstructuur van gemeenten ter
zake van investeringen in kleine infrastructuur in beeld wordt gebracht, is
afgerond en op basis daarvan een keuze is gemaakt voor de te hanteren verdeelmaatstaven
ten behoeve van de toedeling van deze middelen. In de tussentijd moet de bestaande
regeling gehandhaafd worden, zij het dat voor de provincies de mogelijkheid
geschapen moet worden delen van het budget door te decentraliseren naar grote
gemeenten.
Hoewel het mij zeer spijt dat de Kamer deze overheveling wil uitstellen,
zal ik de motie uitvoeren. Dat betekent dat als het onderzoek is afgerond
en op basis daarvan de keuzes zijn gemaakt inzake de verdeling van de middelen
voor kleine infrastructuur binnen de algemene fondsen, opnieuw een voorstel
aan de Kamer zal worden voorgelegd. Voor zover ik dat nu kan bepalen zal dat
over ongeveer één jaar het geval zijn.
Dit betekent dat voor 1998 en 1999 nog DGU wordt verstrekt en dat een
wijziging van het Besluit Infrastructuur noodzakelijk is. Het onderdeel gebundelde
doeluitkering uit dit besluit loopt namelijk eind 1998 af. Ik stel mij voor
de werkingsduur van deze paragraaf wederom aan een termijn te binden, omdat
ik het een goede zaak acht om zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen
over de definitieve keuze voor de bekostigingswijze van de decentrale overheden
op dit terrein.
Bij deze wijziging zal ik tevens een bepaling opnemen die het mogelijk
maakt dat de provincie een deel van het budget kan doordecentraliseren naar
grote gemeenten. Uitgangspunt daarbij moet mijns inziens zijn dat de provincie
dat in overleg met de betrokken gemeenten zelfstandig kan besluiten. Vóór
de zomer zal ik u een voorstel voor de wijziging van het Besluit Infrastructuurfonds
aanbieden.
Ik ga ervan uit u met het bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink