25 330
Wijziging van de Wet op de studiefinanciering in verband met de overgang van studerenden van de ziekenfondsverzekering naar de particuliere ziektekostenverzekering, op grond waarvan de zogenaamde vrije voet wordt verhoogd en het zogenaamde kortingspercentage wordt verlaagd

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 14 maart 1997 en het nader rapport d.d. 25 april 1997, aangeboden aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 3 maart 1997, no. 97.001001, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet op de studiefinanciering in verband met de overgang van studerenden van de ziekenfondsverzekering naar de particuliere ziektekostenverzekering, op grond waarvan de zogenaamde vrije voet wordt verhoogd en het zogenaamde kortingspercentage wordt verlaagd.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 3 maart 1997, no. 97.001001, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 maart 1997, nr. W05.97.0110, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden nadat aan het advies aandacht zal zijn geschonken.

Het wetsvoorstel maakt deel uit van een pakket maatregelen tot regeling van de gevolgen van het vervallen van het recht op gratis meeverzekering in de ziekenfondsverzekering van de ouders, voor studerenden die in of na het studiejaar 1997/98 voor het eerst vallen onder de Wet op de studiefinanciering (WSF).

Uit de memorie van toelichting blijkt dat het wetsvoorstel ertoe zal leiden dat ongeveer 24 000 studenten meer dan nu in aanmerking zullen komen voor een aanvullende beurs, van wie ongeveer 10 000 daarbij tevens financieel worden gecompenseerd voor de particuliere ziektekostenverzekeringspremie die ze voortaan moeten betalen. Nu het vervallen van het recht op medeverzekering uiteindelijk ongeveer 185 000 studerenden treft (punt 1 van de memorie van toelichting, algemeen) blijven er 170 000 over die zich op eigen kosten particulier zullen moeten verzekeren, van wie een groot deel zal zijn aangewezen op een met het oog daarop verhoogde aanvullende lening.

Uit punt 4 van de toelichting (inkomensgevolgen WSF-gerechtigden) blijkt dat een en ander vooral tot financiële gevolgen zal leiden voor kinderen van ouders uit de middelste inkomensgroepen: in de eerste plaats de groep met een belastbaar inkomen van f 49 000,– tot f 63 424,–, en in wat mindere mate de naastgelegen groepen (f 46 000,– tot f 49 000,– en f 63 424,– tot f 67 764,–).

Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt niet dat naar wegen is gezocht om de financiële gevolgen voor deze groepen (verder) te verzachten. De Raad van State is van mening dat het aangewezen is de mogelijkheden daartoe nader te onderzoeken en daarvan verslag te doen in de toelichting. Hij adviseert dan ook de toelichting in deze zin aan te vullen.

De Raad stelt dat er van de ongeveer 185 000 studerenden die niet langer in het ziekenfonds medeverzekerd kunnen worden en op een particuliere ziektekostenverzekering zijn aangewezen, zich ongeveer 170 000 studerenden op eigen kosten particulier moeten verzekeren. Dat zij zich particulier moeten verzekeren is juist, maar dat zij zich op eigen kosten moeten verzekeren, is niet juist: het gaat om circa 60 000 studerenden. Immers, van de in totaal 185 000 studerenden die uit de gratis medeverzekering stromen, hebben circa 110 000 studerenden een aanvullende beurs, hetgeen betekent dat zij automatisch worden gecompenseerd voor de gestegen kosten van een particuliere ziektekostenverzekering.

Circa 24 000 studerenden extra komen in aanmerking voor een aanvullende beurs aan de hand van het onderhavige wetsvoorstel. Van deze studerenden behoren circa 15 000 studerenden tot de groep die door de beëindiging van de medeverzekering een particuliere ziektekostenverzekering moet afsluiten. Zij worden nu ook gecompenseerd voor deze gestegen kosten in de aanvullende beurs. Derhalve blijven 60 000 studerenden over die de particuliere premie zelf zullen moeten betalen. Dit zijn de studerenden waarvan de ouders in de hogere inkomensgroepen vallen, waarvoor in de systematiek van de WSF geldt dat zij zelf hun ziektekostenpremie betalen. De memorie van toelichting heb ik op dit punt aangevuld.

De conclusie van de Raad dat uit paragraaf 4 van de memorie van toelichting blijkt dat het beëindigen van het recht op gratis medeverzekering in het ziekenfonds en de daaraan gekoppelde verbreding van de toegang tot de aanvullende beurs tot negatieve financiële gevolgen voor de kinderen van ouders in de middelste inkomensgroepen, met name in de groep belastbaar inkomen van f 49 000,– tot f 63 424,–, leidt, deel ik niet. In tabel 1 van die paragraaf zijn inderdaad de inkomenseffecten weergegeven. Het betreft echter – anders dan de Raad meent – bedragen waarmee de desbetreffende studerenden er na invoering van het wetsvoorstel jaarlijks op vooruit zullen gaan. Ter voorkoming van misverstanden heb ik dit in de memorie van toelichting verduidelijkt.

Het bij koninklijke boodschap van 11 december 1996 bij de Tweede Kamer ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de studiefinanciering onder meer in verband met correctie op de berekening van de aanvullende beurs, alsmede van onder meer de Wet tegemoetkoming studiekosten in verband met enkele technische wijzigingen (kamerstukken II 1996/97, 25 163) is inmiddels op 10 april 1997 tot wet verheven (Stb. 166). Daarin is, naast de bestaande vrije voet van f 23 000,–, een nieuwe vrije voet van f 30 000,– geïntroduceerd. Het bedrag van die vrije voet dient in het kader van het voorliggende wetsvoorstel te worden verhoogd tot f 31 500,–. Deze wijziging is nu ook in artikel I van het voorliggende wetsvoorstel aangebracht.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Naar boven